Home

ECLI:NL:TNORAMS:2021:14 Kamer voor het notariaat 23-03-2021 688688/NT 20-36

ECLI:NL:TNORAMS:2021:14 Kamer voor het notariaat 23-03-2021 688688/NT 20-36

Gegevens

Instantie
Kamer voor het notariaat
Datum uitspraak
23 maart 2021
Datum publicatie
8 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:TNORAMS:2021:14
Formele relaties
Zaaknummer
688688/NT 20-36

Inhoudsindicatie

De notaris heeft naar aanleiding van het verzoek van klager – het opmaken van de (levens-)testamenten - bemerkt dat zij zwaarwegende redenen voor weigering heeft die bestaan uit ernstige gewetensbezwaren - op grond van haar geloof als christen - tegen het opmaken van testamenten waarin klager twee Palestijnse organisaties wenst te benoemen die – volgens de notaris – ten doel hebben de staat c.q. het volk Israël te bestrijden.

Het eerste verwijt van klager raakt dan ook direct de kern van deze zaak: in hoeverre biedendeze gewetensbezwaren van de notaris haar de bevoegdheid c.q. de mogelijkheid om haar diensten te weigeren.

Om te beginnen overweegt de kamer dat het opmaken van een (levens)testament onder het domeinmonopolie van de notaris valt en is zij daarom in beginsel verplicht haar ministerie daartoe te verlenen.

Het betoog van klager dat de genoemde Palestijnse organisaties niet bij wet verboden zijn en de notaris daarom geen beroep zou kunnen doen op artikel 21 Wna, maakt naar het oordeel van de kamer evenwel niet dat geen belangenafweging kan plaatsvinden tussen enerzijds het belang van klager om gelijk behandeld te worden en anderzijds het belang van de notaris om haar ministerie te weigeren c.q. op te schorten wanneer daartoe voor haar dringende redenen bestaan. Dat deze ministerieplicht niet absoluut is blijkt uit de wetstekst van artikel 21 leden 2, 3 en 4 Wna.

Uitspraak

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 23 maart 2021 in de klacht met nummer 688688/NT 20-36 van:

[Klager],

wonende te [woonplaats],

hierna: klager,

tegen:

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna te noemen: de notaris,

gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede.

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij e-mailberichten met bijlagen van 13 en 14 augustus 2020 heeft klager een klaagschrift ingediend.

1.2. Bij e-mailbericht van 19 november 2020 heeft de notaris een verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.3. Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 9 februari 2021 zijn klager en de notaris, vergezeld van haar raadsman, verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Uitspraak is bepaald op heden.

1.4 Bij e-mail van 8 maart 2021 heeft klager de kamer een bericht gestuurd. De kamer heeft klager bij e-mailbericht van 11 maart 2021 bericht dat op de inhoud daarvan geen acht kan worden geslagen in verband met de sluiting van de behandeling.

2. De feiten

2.1. Op 16 juni 2020 heeft klager de notaris telefonisch benaderd over het opmaken van een testament en een levenstestament. Nog diezelfde dag heeft klager daartoe informatie aan de notaris gezonden.

2.2. Op 30 juni 2020 heeft klager de notaris gerappelleerd. Toen de notaris niet reageerde, heeft klager op 9 juli 2020 telefonisch contact gehad met een medewerker van de notaris. Per e-mailbericht van 9 juli 2020 heeft klager nogmaals de benodigde informatie gezonden. Een week later heeft klager opnieuw gebeld met het notariskantoor.

2.3. Op 23 juli 2020 heeft de notaris klager telefonisch meegedeeld dat zij klager niet ten dienste kon zijn, omdat zij als christen gewetensbezwaren heeft tegen het opmaken van een testament waarin twee Palestijnse organisaties (genaamd [A] en [B]) worden begunstigd.

2.4. Bij e-mailbericht van 24 juli 2020 heeft klager de notaris op haar ministerieplicht gewezen. Daarop heeft de notaris bij e-mailbericht van 27 juli 2020 geantwoord dat zij de opvattingen van klager respecteert.

3. De klacht

3.1. Klager verwijt de notaris - samengevat - het volgende. De notaris heeft in strijd met haar ministerieplicht gehandeld; zij heeft geweigerd klager ten dienste te zijn bij het opmaken van zijn testament en levenstestament, omdat klager in zijn testament een deel van zijn vermogen wilde schenken aan een tweetal Palestijnse organisaties, te weten [A] en [B].

De notaris bleef bij haar weigering, ondanks dat zij klager meedeelde voor een levensvatbare twee-staten-oplossing te zijn en het feit dat de twee door klager opgegeven begunstigden hetzelfde wensen.

3.2. Klager is niet verder met de notaris in discussie gegaan, mede omdat op de website van het notariskantoor niet is vermeld dat het beschikt over een kantoorklachtenregeling.

3.3. Klager verwijt de notaris eveneens dat zij niet voortvarend heeft gereageerd, waardoor klager vertraging heeft opgelopen en bovendien op zoek diende te gaan naar een nieuwe notaris.

4. Het verweer

4.1. De notaris heeft klager in een telefoongesprek op 23 juli 2020 geïnformeerd omtrent haar gewetensbezwaren; zij heeft klager uitgelegd dat zij als christen gewetensbezwaren heeft tegen het opmaken van een testament waarin de betreffende organisaties als begunstigden zouden moeten worden opgenomen. Zij heeft klager met eerbied voor diens overtuigingen aangeboden hem door te verwijzen naar een andere notaris, die hem wel ten dienste zou kunnen staan. Klager heeft van dit aanbod echter geen gebruik willen maken.

De notaris is een belijdend christen. Haar geloofsovertuigingen hebben haar eerder niet beperkt in haar werk als notaris. Nu voor het eerst ziet zij zich echter geconfronteerd met een botsing tussen haar ministerieplicht en haar persoonlijke overtuigingen, maar ook met een botsing van grondrechten, te weten haar godsdienstvrijheid (zoals onder meer vastgelegd in artikel 9 EVRM) en vrijheid van meningsuiting enerzijds, en het recht van klager op gelijke behandeling, althans het recht om op grond van geloofsovertuiging niet gediscrimineerd te worden, anderzijds.

De vraag die voorligt, is of de gewetensbezwaren van de notaris haar debevoegdheid geven c.q. mogelijkheid bieden om haar diensten te weigeren. De notaris stelt dat deze vraag – na afweging van de gerechtvaardigde belangen van beide partijen – positief dient te worden beantwoord.

4.2. Naast de plicht tot dienstweigering in artikel 21 lid 2 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) is een notaris op grond van de leden 3 en 4 van genoemde bepaling ook bevoegd dienst te weigeren, in die gevallen dat een verzoek van een partij kan worden doorverwezen naar een andere notaris (waarbij blijkens de parlementaire geschiedenis is gedacht aan het belang van de kwaliteit van de dienstverlening en het belang van de dienstverlening aan de cliënt), mits deze het verzoek aanvaardt.

De notaris meent dat van vrijwillige dienstweigering (onder doorverwijzing) ook sprake kan zijn bij gewetensbezwaren op grond van persoonlijke overtuiging. Zij vindt daartoe steun in hetgeen prof. mr. B.C.M. Waaijer hierover in 2016 heeft gesteld in zijn artikel ‘De persoonlijke overtuiging van de notaris’ in Ars Notariatus 164 (zie productie 1 van het verweerschrift).Een tweede grondslag om doorverwijzing mogelijk te achten in het geval vangewetensbezwaren is gelegen in de vrijheid van godsdienst en de vrijheid

van meningsuiting aan de zijde van de notaris.

Gelet op het feit dat er in dit geval geen sprake was van een spoedeisend belang aan de zijde van klager, meent de notaris dan ook niet klachtwaardig te hebben gehandeld.

4.3. De notaris heeft erkend dat haar kantoorklachtenregeling niet is vermeld op haar website, maar zij is daartoe op grond van de verordening ook niet gehouden.

Artikel 55 lid 2 Wna bepaalt dat bij verordening regels worden gesteld betreffende deinrichting van een algemene klachten- en geschillenregeling voor het notariaat.

Deze regels zijn te vinden in de Verordening Klachten- en geschillenregeling.Artikel 1 sub d van deze verordening definieert een kantoorklachtenregeling als:

de schriftelijk of via de website van de notaris aan de cliënt bekend gemaakte regeling die op het kantoor van de notaris geldt voor de behandeling van klachten van cliënten”. Wanneer klager de notaris had verzocht om haar kantoorklachtenregeling, die is opgenomen in haar algemene voorwaarden, had zij hem over de klachtenregeling geïnformeerd.

4.4. De notaris is zich bewust van het feit dat haar reactie op de e-mail van klager enige tijd op zich heeft laten wachten, hetgeen niet de voorkeur geniet en waarvoor de notaris haar verontschuldigingen aanbiedt. Daar staat tegenover dat klager de notaris niet kenbaar heeft gemaakt dat er haast geboden was bij het opstellen van zijn (levens)testament.

5. De beoordeling

5.1. Ingevolge artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2. De notaris heeft naar aanleiding van het verzoek van klager – het opmaken van de (levens-)testamenten - bemerkt dat zij zwaarwegende redenen voor weigering heeft die bestaan uit ernstige gewetensbezwaren - op grond van haar geloof als christen - tegen het opmaken van testamenten waarin klager twee Palestijnse organisaties wenst te benoemen die – volgens de notaris – ten doel hebben de staat c.q. het volk Israël te bestrijden.

Het eerste verwijt van klager raakt dan ook direct de kern van deze zaak: in hoeverre biedendeze gewetensbezwaren van de notaris haar de bevoegdheid c.q. de mogelijkheid om haar diensten te weigeren.

Om te beginnen overweegt de kamer dat het opmaken van een (levens)testament onder het domeinmonopolie van de notaris valt en is zij daarom in beginsel verplicht haar ministerie daartoe te verlenen.

Het betoog van klager dat de genoemde Palestijnse organisaties niet bij wet verboden zijn en de notaris daarom geen beroep zou kunnen doen op artikel 21 Wna, maakt naar het oordeel van de kamer evenwel niet dat geen belangenafweging kan plaatsvinden tussen enerzijds het belang van klager om gelijk behandeld te worden en anderzijds het belang van de notaris om haar ministerie te weigeren c.q. op te schorten wanneer daartoe voor haar dringende redenen bestaan. Dat deze ministerieplicht niet absoluut is blijkt uit de wetstekst van artikel 21 leden 2, 3 en 4 Wna.

Ingevolge artikel 21 lid 2 Wna is de notaris verplicht haar ministerie te weigeren wanneer naar haar redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van haar verlangd wordt tot strijd met het recht of de openbare orde leidt, wanneer haar medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer zij andere gegronde redenen voor weigering heeft.

Uit de parlementaire geschiedenis blijkt overigens niet of deze laatste categorie (“andere gegronde redenen”) ook betrekking heeft op gewetensbezwaren. De voorbeelden die genoemd worden zijn: wilsonbekwaamheid, het ontbreken van een maatschappelijk belang of het verzoek een akte te passeren op een incourante plaats of tijd zonder dat er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

5.3. In onderhavig geval is niet gebleken dat de van de notaris verlangde werkzaamheden leiden tot strijd met het recht of openbare orde, noch van handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben. Een verplichting tot ministerie-weigering is dan ook niet aan de orde.

Ingevolge het vierde lid van artikel 21 Wna kan de notaris een verzoek van een partij tot het verrichten van werkzaamheden doorverwijzen naar een andere notaris, mits die het verzoek aanvaardt en de werkzaamheden niet algemeen gebruikelijk en van een zodanige aard zijn dat het belang van de verzoekende partij met de doorverwijzing wordt gediend. Het doel van artikel 21 lid 4 Wna is dan ook te voorzien in een aantal gevallen waarin de notaris bevoegd is zijn of haar ministerie te weigeren. In artikel 21 lid 5 Wna is bepaald dat bij verordening nadere regels kunnen worden gesteld betreffende de toepassing van onder meer lid 4. Die verordening is echter niet tot stand gebracht. De kamer zal daarom zelf moeten beoordelen of artikel 21 lid 4 Wna ruimte laat voor doorverwijzing wegens gewetensbezwaren.

5.4. De notaris heeft verklaard dat zij bereid was klager door te verwijzen naar een andere notaris die bereid is de opdracht te aanvaarden en heeft hem dat ook meegedeeld in het gesprek. De verlangde werkzaamheden zijn als zodanig weliswaar algemeen gebruikelijk en niet van een zodanige aard dat het belang van klager om die reden met de doorverwijzing wordt gediend, zoals in lid 4 van artikel 21 Wna is voorgeschreven. Doorverwijzing is echter wel in het belang van de cliënt indien de notaris door haar gewetensbezwaren wordt belemmerd in een kwalitatieve en voortvarende afhandeling van het verzoek van klager. Aan de andere kant behoort ook het belang van de notaris om geen zaken te hoeven behandelen die onverenigbaar zijn met haar geweten te worden meegewogen, gelet op de in verdragen en de Grondwet vastgelegde godsdienst- en gewetensvrijheid.

Nu het belang van de notaris bij respectering van haar godsdienst- en gewetensvrijheid in het onderhavige geval niet onverenigbaar is met het belang van klager bij een goede en voortvarende afhandeling van zijn opdracht, is de kamer van oordeel dat de notaris in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klager haar ministerie te weigeren.

5.5. Klager verwijt de notaris ten tweede dat zij hem niet heeft geïnformeerd over de klachtenregeling die haar kantoor hanteert. Klager heeft zijn klacht op dit punt ter zitting toegelicht en verklaard dat de notaris hem ook niet de desbetreffende algemene voorwaarden heeft toegestuurd. Als hij daarvan op de hoogte was geweest, had hij eerst van deze klachtenregeling gebruik gemaakt alvorens zijn klacht bij de kamer in te dienen, aldus klager ter zitting.

In het verweerschrift heeft de notaris aangevoerd dat haar kantoor een klachtenregeling heeft opgenomen in de algemene voorwaarden, maar dat zij de algemene voorwaarden niet aan klager heeft toegezonden omdat geen overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen.

5.6. De kamer overweegt dat klager de notaris 16 juni 2020 telefonisch heeft verzocht zijn (levens)testamenten op te maken, waarna hij haar diezelfde dag volgens afspraak de benodigde informatie heeft toegestuurd. Vervolgens heeft de assistente van de notaris na diverse rappels klager op of omstreeks 16 juli 2020 meegedeeld dat de notaris de zaak de week erop zou hebben afgerond. Dat wijst erop dat de opdracht wel tot stand is gekomen. De algemene voorwaarden hadden dan ook aan klager ter hand moeten worden gesteld en, indien dat niet mogelijk was, had voor totstandkoming van de opdracht aan klager bekend moeten worden gemaakt hoe hij van de algemene voorwaarden kennis had kunnen nemen (artikel 6:234 lid 1 BW). Het is ook redelijk dat een cliënt die geconfronteerd wordt met een notaris die zijn ministerie weigert, daarover moet kunnen klagen bij de notaris en dus op de hoogte moet zijn van het bestaan en de inhoud van de klachtenregeling. Bij deze stand van zaken is de kamer van oordeel dat notaris klager niet afdoende heeft geïnformeerd over het bestaan van de klachtenregeling, zodat de klacht in zoverre gegrond is.

5.7. Ten derde verwijt klager de notaris dat zij te veel tijd heeft laten verstrijken alvorens hem te informeren over haar gewetensbezwaren.

De kamer constateert dat de notaris klager pas na vijf weken heeft geïnformeerd over haar gewetensbezwaren tegen de opdracht. Het verweer van de notaris dat geen sprake was van spoed slaagt naar het oordeel van de kamer niet, omdat bij verzoeken tot het opmaken van een (levens)testament nu juist in de regel wel enige voortvarendheid geboden is.

De notaris had klager behoren in te lichten dat zij enige tijd nodig had om zich te beraden over zijn verzoek tot dienstverlening.

5.8. De kamer oordeelt de klachtonderdelen vermeld onder3.2en3.3gegrond, maar zal de notaris hiervoor geen maatregel opleggen, omdat deze klachten niet het zwaartepunt vormen van de onvrede van klager. De notaris had bovendien een klachtenregeling, maar heeft klager omtrent het bestaan daarvan niet afdoende geïnformeerd. Dat heeft klager echter niet belemmerd om voorafgaand aan de indiening van zijn klacht informeel met de notaris te overleggen over zijn grieven.

De vertraging die het gevolg is geweest van de gewetensnood van de notaris is, nu van urgentie bij klager niet is gebleken, gering.

Vergoeding griffierecht aan klager

5.9. Omdat de kamer de klacht ten dele gegrond verklaart, dient de notaris het door klager betaalde griffierecht van € 50,- op grond van artikel 99 lid 5 Wna aan klager te vergoeden.

5.10. De notaris dient het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager te voldoen. Klager dient daartoe tijdig schriftelijk zijn rekeningnummer aan de notaris door te geven.

5.11. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

- verklaart de klacht voor wat betreft klachtonderdelen3.2en 3.3 gegrond;

- legt de notaris geen maatregel op;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- veroordeelt de notaris tot betaling aan klager van het griffierecht van € 50,- op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 5.10 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter,T.H. van Voorst Vader en C. Holdinga, leden.

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2021 door mr. O.J. van Leeuwen, voorzitter, in aanwezigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).