Home

ECLI:NL:TNORSHE:2019:23 Kamer voor het notariaat 16-09-2019 SHE/2018/15 en SHE/2018/35

ECLI:NL:TNORSHE:2019:23 Kamer voor het notariaat 16-09-2019 SHE/2018/15 en SHE/2018/35

Gegevens

Instantie
Kamer voor het notariaat
Datum uitspraak
16 september 2019
Datum publicatie
10 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:TNORSHE:2019:23
Formele relaties
Zaaknummer
SHE/2018/15 en SHE/2018/35

Inhoudsindicatie

Kern van de klacht is dat de oud-notaris heeft nagelaten voldoende te onderzoeken of de zus wilsbekwaam was toen hij zijn notariële werkzaamheden voor haar verrichtte in de periode van 2007 tot en met 2013. Een redelijke uitleg van artikel 99 lid 21 Wna brengt met zich dat de vervaltermijn pas begint te lopen, zodra van dat nalaten op enige wijze aan klaagster blijkt. Uit de brief van de advocaat van klaagster aan de oud-notaris van 27 februari 2015 kan naar het oordeel van de kamer slechts worden afgeleid dat klaagster uiterlijk op 27 februari 2015 kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van de door de oud-notaris verrichte werkzaamheden voor de zus. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat klaagster op 27 februari 2015 ook kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van het vermeende nalaten van de oud-notaris met betrekking tot het onderzoek naar de wilsbekwaamheid van de zus. Niet valt uit te sluiten dat klaagster pas door kennisneming van het medisch dossier van de zus op 14 augustus 2015 bekend is geraakt met de gezondheidstoestand van de zus in de periode van 2007 tot en met 2013. In de toen verkregen informatie - over de volgens klaagster zeer gebrekkige gezondheidstoestand van de zus - ziet klaagster grond voor haar stelling dat de oud-notaris heeft nagelaten voldoende onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van de zus. Ter zitting is niet gebleken dat klaagster eerder dan op 14 augustus 2015 bekend is geworden met de gezondheidstoestand van de zus in de periode van 2007 tot en met 2013.

Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat de klachttermijn eerder is aangevangen dan op 14 augustus 2015. Dit betekent dat de klacht, die op 28 februari 2018 bij de kamer is binnengekomen, tijdig is ingediend. Klaagster is dus ontvankelijk in haar klacht. De klacht wordt vervolgens ongegrond verklaard, omdat:

- de oud-notaris naar het oordeel van de kamer kon en mocht concluderen dat de zus wilsbekwaam was om de in de periode van september 2007 tot en met oktober 2013 gepasseerde aktes te ondertekenen;

- de oud-notaris naar het oordeel van de kamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich op zijn geheimhoudingsplicht te beroepen.

Uitspraak

Klachtnummer : SHE/2018/15

Datum uitspraak: 24 mei 2018

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter (hierna: de voorzitter) van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch naar aanleiding van de klacht van:

[klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

tegen

[de oud-notaris](hierna: de oud-notaris),

voorheen gevestigd in [vestigingsplaats].

1. De procedure

1.1. Bij brief van 24 februari 2018 heeft klaagster een klacht geformuleerd tegen de oud-notaris. Dit klaagschrift (met bijlagen) is op 28 februari 2018 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer).

2. De feiten

2.1. In het verleden heeft de oud-notaris diverse notariële werkzaamheden verricht ten behoeve van de oudere zus van klaagster, mevrouw [naam], geboren op [geboortedatum] (hierna: de zus). Zo heeft de oud-notaris op 10 september 2007 drie akten gepasseerd, waarbij de zus haar testament heeft gewijzigd, waarbij zij huwelijkse voorwaarden is overeengekomen met de heer [naam toekomstige echtgenoot] en waarbij zij een overeenkomst heeft gesloten met [naam toekomstige echtgenoot] met betrekking tot aan haar in eigendom toebehorende onroerende zaken. De zus verbleef op dat moment in het ziekenhuis.

2.2. Op 2 juli 2008 heeft de zus haar testament gewijzigd bij de oud-notaris.

2.3. De zus is op [datum] 2008 in het huwelijk getreden met [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot).

2.4. Op 12 mei 2009 heeft de zus haar testament gewijzigd bij de oud-notaris.

2.5. De zus heeft haar testament opnieuw gewijzigd 23 juni 2011. Ook deze akte is gepasseerd door de oud-notaris.

2.6. Bij notariële akte van 22 april 2013, verleden ten overstaan van de oud-notaris, heeft de zus een algehele volmacht verleend aan de echtgenoot.

2.7. Op 28 oktober 2013 heeft de notaris een akte gepasseerd waarbij de huwelijkse voorwaarden tussen de zus en de echtgenoot zijn gewijzigd. Op dezelfde datum heeft de notaris een akte gepasseerd waarbij de echtgenoot zijn testament heeft gewijzigd.

2.8. De echtgenoot is op [dag] augustus 2014 overleden.

2.9. Op 6 september 2014 heeft een specialist ouderengeneeskunde de zus onderzocht. Hij heeft op 8 september 2014 schriftelijk verklaard dat de zus niet voldoende handelingsbekwaam was om haar vermogensrechtelijke belangen adequaat te behartigen.

2.10. Bij beschikking van de rechtbank [naam rechtbank] van 12 september 2014 is klaagster (samen met haar dochter) benoemd tot bewindvoerder over het vermogen van de zus. De rechtbank [naam rechtbank] heeft klaagster (samen met haar dochter) bij beschikking van 14 oktober 2014 eveneens benoemd tot mentor ten behoeve van de zus.

2.11. In hun hoedanigheid van bewindvoerder hebben klaagster en haar dochter een advocaat gevraagd de belangen van de zus te behartigen. Bij brief van 27 februari 2015 heeft de advocaat de oud-notaris (onder meer) als volgt bericht:

“De bewindvoerders van cliënte hebben geconstateerd dat cliënte op 22 april 2013 een algehele volmacht heeft afgegeven aan [de echtgenoot] (zie bijlage). Voorts hebben cliënte en [de echtgenoot] op 28 oktober 2013 ten overstaan van u hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd (zie bijlage).

Graag vernemen de bewindvoerders van cliënte het volgende van u:

- Waar zijn voornoemde aktes gepasseerd?

- Wie waren daarbij aanwezig?

- Op welke wijze hebt u zich ervan vergewist dat cliënte in staat was om haar wil te bepalen?

- Op welke wijze hebt u de inhoud van de aktes met cliënte besproken”

2.12. Bij e-mail van 9 maart 2015 heeft de oud-notaris op de vragen van de advocaat gereageerd, waarna de advocaat en de oud-notaris in maart en april 2015 per e-mail met elkaar hebben gecorrespondeerd.

2.13. Het [naam ziekenhuis] in [plaatsnaam], waar de zus enkele malen opgenomen is geweest, heeft op 14 augustus 2015 het medisch dossier van de zus aan klaagster verstrekt.

2.14. De zus is op [dag] september 2015 overleden.

3. De klacht

3.1. Samengevat verwijt klaagster de oud-notaris dat hij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de zus, met name toen hij op 10 september 2007 - terwijl klaagster in het ziekenhuis verbleef - de genoemde drie akten passeerde, toen hij op 22 april 2013 de akte passeerde waarbij de zus de algehele volmacht aan de echtgenoot verleende en toen hij op 28 oktober 2013 de akte wijziging huwelijkse voorwaarden passeerde. Volgens klaagster waren er destijds telkens meerdere indicatoren aanwezig, genoemd in het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid, die voor de oud-notaris aanleiding hadden moeten vormen om eerst de wilsbekwaamheid van de zus te laten beoordelen door een onafhankelijk geriatrisch arts. Klaagster heeft in dat verband onder meer verwezen naar de visuele beperkingen van de zus, de ziekenhuisopnamen, de mogelijke beïnvloeding vanwege afhankelijkheid van de zorg van een autoritaire partner, het opvallend vaak herroepen van uiterste wilsbeschikkingen en het feit dat de zus, die op [datum] 2013 de leeftijd van 96 jaar had bereikt, destijds dementerend en depressief was en dat zij verschillende zware medicijnen gebruikte en last had van deliers.

4. De beoordeling

4.1. Op grond van het bepaalde bij artikel 93 Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of het handelen van een notaris in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of een notaris voldoende zorg in acht heeft genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie hij optreedt en of hij daarbij heeft gehandeld zoals een behoorlijke beroepsbeoefenaar behoort te doen. Notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn, blijven aan tuchtrechtspraak onderworpen voor hun handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij nog wel als notaris werkzaam waren.

4.2. Indien de voorzitter na een summier onderzoek van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, kan hij de klacht terstond afwijzen (artikel 99 lid 11 Wna).

4.3. De klacht heeft betrekking op de handelwijze van de oud-notaris tot en met 2013, in welk jaar hij de genoemde akten van volmacht en wijziging huwelijksvoorwaarden heeft gepasseerd. Nu de klacht niet eerder bij de kamer is ingediend dan op 28 februari 2018 dient de voorzitter allereerst te beoordelen of de klacht ontvankelijk is. Een klacht kan namelijk slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van een (oud-) notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven (artikel 99 lid 21 Wna).Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. Bepalend voor de aanvang van de klachttermijn is het moment waarop de tot klacht gerechtigde kennis neemt van de handelwijze van de notaris en niet het moment waarop de tot klacht gerechtigde de betekenis van het handelen/nalaten van de notaris (ten volle) begrijpt of het moment waarop hij tot de overtuiging komt dat die handelwijze niet juist is.

4.4. Uit de inhoud van de brief van de advocaat van klaagster van 27 februari 2015 blijkt dat klaagster in ieder geval op dat moment al op de hoogte was van de inhoud van de akte van volmacht en de akte wijziging huwelijkse voorwaarden die de notaris in 2013 had gepasseerd. Gelet op de inhoud van die akte wijziging huwelijkse voorwaarden moet klaagster ook bekend worden verondersteld met het feit dat de oud-notaris op 10 september 2007 een akte huwelijkse voorwaarden had gepasseerd ten behoeve van de zus en de echtgenoot. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster dan ook vóór (of uiterlijk op) 27 februari 2015 kennis genomen van de handelwijze van de oud-notaris waarop de klacht betrekking heeft, terwijl de klacht niet eerder dan op 28 februari 2018, dus ná het verstrijken van de klachttermijn, bij de kamer is binnengekomen.

4.5. In beginsel leidt het verstrijken van de klachttermijn tot niet-ontvankelijkheid van de klacht, tenzij de gevolgen van het handelen of nalaten van de betrokken notaris redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.6. Klaagster heeft gesteld dat zij pas na 14 augustus 2015, toen zij het medisch dossier van het ziekenhuis ontving, kennis heeft genomen van de medische situatie waarin de zus vanaf medio 2007 verkeerde ten tijde van het passeren van de diverse notariële akten. Voor zover al zou kunnen worden aangenomen dat zij daarmee heeft bedoeld te stellen dat de gevolgen van het handelen of nalaten van de notaris redelijkerwijs pas vanaf dat moment bekend zijn geworden, overweegt de voorzitter dat, nu de klacht niet eerder is ingediend dan op 28 februari 2018, ook dan moet worden geoordeeld dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is als gevolg van overschrijding van de klachttermijn. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5. De beslissing

De voorzitter:

wijst de klacht terstond af als zijnde kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 24 mei 2018 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, secretaris.

Tegen deze beslissing van de voorzitter tot afwijzing van de klacht kan de klager binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij deze kamer voor het notariaat (Postadres: Postbus 70584, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch). De klager dient gemotiveerd aan te geven met welke overweging(en) van de voorzitter hij/zij zich niet kan verenigen. Hij/zij kan daarbij vragen over het verzet te worden gehoord (artikel 99, lid 9, Wna). Als het verzet aan de kamer voor het notariaat wordt voorgelegd, zal de voorzitter die de beslissing heeft gegeven een plaatsvervanger aanwijzen om hem bij de behandeling van het verzet te vervangen.

Klachtnummer : SHE/2018/35 (voorheen SHE/2018/15)

Datum uitspraak : 3 december 2018

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van 24 mei 2018 naar aanleiding van de klacht van:

[klaagster](hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

tegen

[de oud-notaris](hierna: de oud-notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1. De procedure

1.1. Bij brief van 24 februari 2018, ontvangen op 28 februari 2018, heeft klaagster een klacht (met bijlagen) ingediend bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer). De klacht is in behandeling genomen onder nummer SHE/2018/15.

1.2. Bij beslissing van 24 mei 2018 (hierna: de voorzittersbeslissing) heeft mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter van de kamer (hierna: de voorzitter), de klacht tegen de oud-notaris terstond afgewezen als zijnde kennelijk niet-ontvankelijk. Grond voor deze beslissing is dat de klacht bij de kamer is binnengekomen nadat meer dan drie jaren waren verstreken na de dag waarop klaagster kennis had genomen van de handelwijze van de oud-notaris waarop de klacht betrekking heeft. En dat de klacht niet is ingediend binnen een jaar nadat de gevolgen van het handelen of nalaten van de oud-notaris als redelijkerwijs bekend geworden zijn aan te merken.

1.3. Bij brief van 3 juni 2018 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de voorzittersbeslissing. De kamer heeft haar brief op 5 juni 2018 ontvangen.

1.4. Bij brieven van 18 juli 2018 zijn klaagster en de oud-notaris opgeroepen voor de behandeling van het verzet tijdens de zitting van de kamer van 15 oktober 2018. Klaagster is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De oud-notaris is niet ter zitting verschenen.

2. De gronden van het verzet

2.1. De klacht heeft betrekking op het handelen en/of nalaten van de oud-notaris in zijn dienstverlening jegens de oudere zus van klaagster, mevrouw [naam], in de periode van 2007 tot en met 2013. De zus is geboren op [geboortedatum] en overleden op [dag] september 2015.

Uit de inhoud van de brief van klaagster van 3 juni 2018 begrijpt de kamer dat klaagster van mening is dat haar klacht is ingediend binnen drie jaren nadat zij heeft kennisgenomen of redelijkerwijs heeft kunnen kennisnemen van het handelen of nalaten van de oud-notaris waarop de klacht betrekking heeft. Subsidiair is zij van mening dat haar klacht ontvankelijk is nu de gevolgen van het nalaten van de oud-notaris redelijkerwijs pas na het verstrijken van de termijn van drie jaren bekend zijn geworden en zij haar klacht heeft ingediend binnen een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

3. De beoordeling van het verzet

3.1. Op grond van artikel 99, lid 15, van de Wet op het notarisambt (Wna) kan een klager tegen de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een klacht binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de kamer. De kamer constateert dat het verzetschrift is ontvangen op 5 juni 2018, zodat het verzet tijdig is gedaan. Klaagster is dan ook ontvankelijk in het verzet.

3.2. Vervolgens is de vraag aan de orde of de voorzittersbeslissing op goede gronden is gegeven.

3.3. Artikel 99, lid 21 van de Wna bepaalt - voor zover nu van belang - dat de klacht door de voorzitter van de kamer niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft. Kern van de klacht is dat de oud-notaris heeft nagelaten voldoende te onderzoeken of de zus van klaagster wilsbekwaam was toen hij zijn notariële werkzaamheden voor haar verrichtte in de periode van 2007 tot en met 2013. Gelet op het verzetschrift en de overige processtukken is de kamer van oordeel dat zonder verder onderzoek niet valt uit te sluiten dat klaagster pas door kennisneming van het medisch dossier op 14 augustus 2015 bekend is geraakt met de gezondheidstoestand van haar zus in de periode van 2007 tot en met 2013. In de toen verkregen informatie over die, volgens haar zeer gebrekkige, gezondheidstoestand ziet klaagster de grond voor haar stelling dat de oud-notaris heeft nagelaten voldoende onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van haar zus. In de voorzittersbeslissing is aanknoping gezocht bij de brief van de advocaat van klaagster aan de oud-notaris van 27 februari 2015. Uit de inhoud van die brief blijkt volgens die beslissing dat klaagster uiterlijk op 27 februari 2015 kennis heeft genomen van de handelwijze van de oud-notaris waarop de klacht betrekking heeft zodat de klacht niet binnen de klachttermijn van drie jaar is ingediend. De kamer kan zich op dit punt niet verenigen met de voorzittersbeslissing en overweegt als volgt. Uit de inhoud van de brief van 27 februari 2015 kan inderdaad worden afgeleid dat klaagster bekend was of moest zijn met het feit dat de oud-notaris voor haar zus werkzaamheden had verricht in de periode van 2007 tot en met 2013. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat klaagster uiterlijk op 27 februari 2015 ervan heeft kennisgenomen of redelijkerwijs had kunnen kennisnemen dat de oud-notaris bij het verrichten van zijn werkzaamheden voor de zus van klaagster had nagelaten voldoende onderzoek te doen naar haar wilsbekwaamheid. In die brief werd aan de oud-notaris onder meer gevraagd op welke wijze hij zich ervan had vergewist dat de zus van klaagster in staat was om haar wil te bepalen. Bij de beoordeling van de vraag of de oud-notaris al dan niet heeft nagelaten voldoende onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van de hoogbejaarde zus van klaagster, kunnen van belang zijn enerzijds haar destijds bestaande gezondheidstoestand en anderzijds de wijze waarop de notaris zich ervan heeft vergewist dat zij haar wil kon bepalen. De kamer neemt voorts in aanmerking dat bij de beoordeling van de vraag of een klacht tijdig is ingediend onderscheid moet worden gemaakt tussen het aan klager bekend worden van het handelen van de notaris enerzijds en het bekend worden van diens nalaten anderzijds. Een redelijke uitleg van artikel 99, lid 21, van de Wna brengt met zich dat de vervaltermijn eerst begint te lopen zodra van dat nalaten op enige wijze aan klager blijkt (Gerechtshof Amsterdam, 12 november 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4114).

3.4. Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de voorzittersbeslissing niet op goede gronden is gegeven. Dit leidt ertoe dat de kamer het verzet gegrond zal verklaren.

3.5. Overeenkomstig het bepaalde bij artikel 99, lid 21, van de Wna, zal de kamer de zaak in verdere behandeling nemen. Klaagster en de oud-notaris zullen bij brief worden opgeroepen voor deze behandeling.

4. De beslissing

De kamer voor het notariaat:

- verklaart het verzet gegrond;

- bepaalt dat de zaak verder in behandeling zal worden genomen.

Deze beslissing is gegeven door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, rechterlijk lid, en mr. R.L.G.M. Steegmans, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2018 door mr. T. Zuidema,plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Klachtnummer : SHE/2018/15

Datum uitspraak : 16 september 2019

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

tegen

[de oud-notaris](hierna: de oud-notaris),

wonende in [woonplaats],

gemachtigde: de heer mr. P. de Jong Schouwenburg, advocaat te Amsterdam.

1. De procedure

1.1. Klaagster heeft bij brief van 24 februari 2018, binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) op 28 februari 2018, een klacht ingediend tegen de oud-notaris.

1.2. Bij beslissing van 24 mei 2018 heeft mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter van de kamer (hierna: de voorzitter), de klacht terstond afgewezen als zijnde kennelijk niet-ontvankelijk.

1.3. Bij brief van 3 juni 2018, ontvangen door de kamer op 5 juni 2018, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de uitspraak van 24 mei 2018. Het verzet is behandeld tijdens de zitting van de kamer van 15 oktober 2018. Klaagster is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De oud-notaris is evenmin ter zitting verschenen.

1.4. Bij beslissing van 3 december 2018 heeft de kamer het verzet van klaagster gegrond verklaard en bepaald dat de zaak in verdere behandeling zal worden genomen.

1.5. Desgevraagd heeft de oud-notaris op 6 februari 2019 een verweerschrift ingediend, waarna de datum is bepaald waarop de klacht ter zitting van de kamer wordt behandeld.

1.6. De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 17 juni 2019, waarbij de oud-notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Klaagster is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De oud-notaris heeft zijn visie op de klacht toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities die aan de kamer zijn overhandigd.

2. De feiten

2.1. In het verleden heeft de oud-notaris diverse notariële werkzaamheden verricht ten behoeve van de oudere zus van klaagster, mevrouw [naam], geboren op [geboortedatum] (hierna: de zus). Zo heeft de oud-notaris op 10 september 2007 drie aktes gepasseerd, waarbij de zus haar testament heeft gewijzigd, waarbij zij huwelijkse voorwaarden is overeengekomen met de heer [naam toekomstige echtgenoot] en waarbij zij een overeenkomst heeft gesloten met de heer [naam toekomstige echtgenoot] met betrekking tot aan haar in eigendom toebehorende onroerende zaken. De zus verbleef op dat moment in het ziekenhuis.

2.2. Op 2 juli 2008 heeft de zus haar testament gewijzigd bij de oud-notaris.

2.3. De zus is op [datum] 2008 in het huwelijk getreden met [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot).

2.4. Op 12 mei 2009 heeft de zus haar testament gewijzigd bij de oud-notaris.

2.5. De zus heeft haar testament opnieuw gewijzigd op 23 juni 2011. Ook deze akte is gepasseerd door de oud-notaris.

2.6. Bij notariële akte van 22 april 2013, verleden ten overstaan van de oud-notaris, heeft de zus een algehele volmacht verleend aan de echtgenoot.

2.7. Op 28 oktober 2013 heeft de oud-notaris een akte gepasseerd waarbij de huwelijkse voorwaarden tussen de zus en de echtgenoot zijn gewijzigd. Op dezelfde datum heeft de oud-notaris een akte gepasseerd waarbij de echtgenoot zijn testament heeft gewijzigd.

2.8. De echtgenoot is op [dag] augustus 2014 overleden.

2.9. Op 6 september 2014 heeft een specialist ouderengeneeskunde de zus onderzocht. Hij heeft op 8 september 2014 schriftelijk verklaard dat de zus niet voldoende handelingsbekwaam was om haar vermogensrechtelijke belangen adequaat te behartigen.

2.10. Bij beschikking van de rechtbank [naam rechtbank] van 12 september 2014 is klaagster (samen met haar dochter) benoemd tot bewindvoerder over het vermogen van de zus. De rechtbank [naam rechtbank] heeft klaagster (samen met haar dochter) bij beschikking van 14 oktober 2014 eveneens benoemd tot mentor ten behoeve van de zus.

2.11. In hun hoedanigheid van bewindvoerders hebben klaagster en haar dochter een advocaat gevraagd de belangen van de zus te behartigen. Bij brief van 27 februari 2015 heeft de advocaat de oud-notaris (onder meer) als volgt bericht:

“De bewindvoerders van cliënte[de zus]hebben geconstateerd dat cliënte op 22 april 2013 een algehele volmacht heeft afgegeven aan [de echtgenoot] (zie bijlage). Voorts hebben cliënte en [de echtgenoot] op 28 oktober 2013 ten overstaan van u hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd (zie bijlage).

Graag vernemen de bewindvoerders van cliënte het volgende van u:

- Waar zijn voornoemde aktes gepasseerd?

- Wie waren daarbij aanwezig?

- Op welke wijze hebt u zich ervan vergewist dat cliënte in staat was om haar wil te bepalen?

- Op welke wijze hebt u de inhoud van de aktes met cliënte besproken?”

2.12. Bij e-mailbericht van 9 maart 2015 heeft de oud-notaris als volgt op de vragen van de advocaat gereageerd:

“(…) De genoemde aktes zijn ten huize van [de echtgenoot en de zus] getekend, en wel alleen in mijn aanwezigheid.

Verder was daar niemand bij aanwezig. De afspraken waren gepland op genoemde data in de aktes omstreeks 17.15 uur.

Ik heb in alle gevallen altijd met beiden een gesprek gehad, en wel afzonderlijk.

[De zus] was zeer goed in staat haar eigen wil te bepalen en er waren geen gerede twijfels bij mij om anders te veronderstellen. Wat zij wilde sprak zij uit.

(…)”

2.13. Bij e-mailbericht van 12 maart 2015 heeft de advocaat van klaagster het volgende aan de oud-notaris te kennen gegeven:

“Uw onderstaande e-mail van 9 maart 2015 heb ik met de bewindvoerders van cliënte[de zus]besproken.

Ik kan u het volgende berichten.

U geeft aan dat cliënte in staat was haar eigen wil te bepalen.

U geeft echter niet aan waaruit u dat is gebleken, terwijl u ook niet aangeeft op welke wijze u de aktes met cliënte hebt besproken.

De bewindvoerders wensen nader geïnformeerd te worden. Graag ontvangen zij een antwoord op de volgende vragen:

- Wie heeft de opdracht gegeven om de stukken op te stellen? [De echtgenoot] of cliënte? Graag ontvangen de bewindvoerders een kopie van de opdrachtbevestigingen.

- Wie heeft u gevraagd om aan huis te komen en welke reden werd hiervoor gegeven?

- Wie heeft u aangegeven wat er in de aktes moest komen te staan?

Wanneer en op welke wijze is dit gebeurd?

- Hebt u cliënte en [de echtgenoot] beiden afzonderlijk toegesproken? Zo ja, waar hebben deze gesprekken plaatsgevonden? Waar was op dat moment de andere echtgenoot/echtgenote?

- Hebt u in het gesprek met [de echtgenoot] geïnformeerd naar de gezondheid en het welzijn van cliënte? Zo ja, wat zei hij hierover?

- Hebt u in het gesprek met cliënte geïnformeerd naar haar gezondheid en welzijn? Zo ja, wat zei zij hierover?

- Hebt u cliënte en/of [de echtgenoot] gevraagd of zij (cliënte) in staat was om haar financiën zelf te beheren?

- Hebt u cliënte uitgelegd dat het bij een volmacht mogelijk is om een tweede persoon te machtigen, beperkingen op te nemen of een vorm van toezicht te regelen? Zo ja, wat was de reactie van cliënte?

- Hebt u [de echtgenoot] gevraagd waarom hij de huwelijkse voorwaarden wenste te wijzigen? Zo ja, wat was zijn antwoord?

- Hebt u cliënte gevraagd waarom zij de huwelijkse voorwaarden wenste te wijzigen? Zo ja, wat was haar antwoord?

- Heeft cliënte een conceptakte ontvangen en, zo ja, wanneer?

- Hebt u de akte voorgelezen aan cliënte?

- Heeft cliënte zelf in uw bijzijn de akte doorgelezen?”

2.14. Bij e-mailbericht van 19 maart 2015 heeft de oud-notaris het volgende geantwoord aan de advocaat van klaagster:

“Aangaande uw email van 12 maart j.l., acht ik mij niet vrij om de in die mail gestelde en verdere vragen te beantwoorden.”

2.15. Bij e-mailbericht van 1 april 2015 heeft de advocaat van klaagster onder meer het volgende aan de oud-notaris laten weten:

“(…)

U bericht de bewindvoerders van cliënte[de zus]dat u zich niet vrij acht om de vragen te beantwoorden.

De bewindvoerders van cliënte kunnen zich hierin niet vinden. Cliënte heeft het recht om geïnformeerd te worden.

De vragen lenen zich eenvoudig voor beantwoording, althans de informatie moet simpelweg uit uw dossier gehaald kunnen worden.

Indien cliënte u opdracht heeft gegeven om de werkzaamheden te verrichten, heeft zij - als uw cliënte - ook het recht om geïnformeerd te worden.

(…)”

2.16. De oud-notaris heeft vervolgens bij e-mailbericht van 1 april 2015 het volgende aan de advocaat te kennen gegeven:

“Ik heb voor zover mijn beroepsgeheim dat toelaat, de in uw eerste brief gestelde vragen op correcte wijze beantwoord. Indien de bewindvoerders vragen hebben, kunnen ze die stellen aan [de zus].

(…)”

2.17. Bij e-mailbericht van 7 april 2015 heeft de advocaat van klaagster het volgende aan de oud-notaris gemeld:

“(…) Het uitblijven van een antwoord bevestigt de bewindvoerders dat bij het opstellen van de volmacht en de wijziging van de huwelijkse voorwaarden niet de nodige zorgvuldigheid in acht is genomen. De bewindvoerders gaan er dan ook vanuit dat u alsnog de gestelde vragen zult beantwoorden. Zij merken hierbij op dat het duidelijk mag zijn dat cliënte de vragen niet kan beantwoorden. Zij is al zeer lange tijd niet meer in staat om haar wil te bepalen.”

2.18. Bij e-mailbericht van 10 april 2015 heeft de oud-notaris het volgende aan de advocaat geantwoord:

“Ter beantwoording van uw mailbericht van 7 april jongstleden verwijs ik naar mijn mailbericht van 1 april jongstleden, met mijn daarin vermelde beroepsgeheim.”

2.19. Bij exploot van 26 juni 2015 hebben de erven van de echtgenoot de zus (en haar bewindvoerders) gedagvaard. Eerstgenoemden vorderden op grond van de overeenkomst van 10 september 2007 en de huwelijkse voorwaarden van 28 oktober 2013 onder meer veroordeling van de zus tot betaling van vergoedingsrechten.

2.20. Het [naam ziekenhuis] in [plaatsnaam], waar de zus enkele malen opgenomen is geweest, heeft op 14 augustus 2015 het medisch dossier van de zus aan klaagster verstrekt.

2.21. De zus is op [dag] september 2015 overleden.

2.22. Bij haar laatste testament heeft de zus onder meer klaagster benoemd tot executeur van haar nalatenschap. De zus heeft deze benoeming blijkens onderhandse akte van 3 december 2015 niet aanvaard.

2.23. Bij exploot van 28 december 2015 hebben de erven van de echtgenoot de erven van de zus gedagvaard en onder meer nakoming van de overeenkomst van 10 september 2007 gevorderd.

2.24. Op 3 augustus 2016 zijn er twee vereffenaars van de nalatenschap van de zus benoemd.

2.25. Blijkens eerder genoemd testament heeft de zus klaagster als één van haar erfgenamen achtergelaten. Bij akte, opgemaakt door de rechtbank [naam rechtbank], locatie [naam locatie], op 13 september 2017, is namens klaagster de nalatenschap van de zus verworpen.

2.26. De vereffenaars van de nalatenschap van de zus hebben de procedure tussen de erfgenamen van de echtgenoot en de erfgenamen van de zus voortgezet.

3. De klacht

3.1. De klacht valt (kort gezegd) uiteen in de volgende onderdelen.

1. Klaagster verwijt de oud-notaris dat hij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de zus, met name toen hij op 10 september 2007 - terwijl klaagster in het ziekenhuis verbleef - de genoemde drie aktes passeerde, toen hij op 22 april 2013 de akte passeerde waarbij de zus de algehele volmacht aan de echtgenoot verleende en toen hij op 28 oktober 2013 de akte wijziging huwelijkse voorwaarden passeerde. Volgens klaagster waren er destijds telkens meerdere indicatoren aanwezig, genoemd in het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid (hierna: het Stappenplan), die voor de oud-notaris aanleiding hadden moeten vormen om eerst de wilsbekwaamheid van de zus te laten beoordelen door een onafhankelijke geriatrisch arts. Klaagster heeft in dat verband onder meer gewezen op de visuele beperkingen van de zus, de ziekenhuisopnamen, de mogelijke beïnvloeding door de autoritaire echtgenoot vanwege afhankelijkheid van zijn zorg, het opvallend vaak herroepen van uiterste wilsbeschikkingen en het feit dat de zus, die op [datum] 2013 de leeftijd van 96 jaar had bereikt, dementerend en depressief was, verschillende zware medicijnen gebruikte en last had van deliers.

2. Klaagster verwijt de oud-notaris dat hij heeft geweigerd om antwoord te geven op de bij e-mailbericht van 12 maart 2015 door haar advocaat gestelde vragen. Zeker nadat de erven van de echtgenoot de zus hadden gedagvaard, had de zus een heel concreet belang bij beantwoording van de vragen in haar verweer tegen de vorderingen van de erven van de echtgenoot. De oud-notaris had zijn geheimhoudingsplicht moeten laten wijken voor het belang van de zus en het belang van klaagster als bewindvoerder, die de vermogensrechtelijke belangen van de zus behartigde.

3.2. Naast gegrondverklaring van de hierboven genoemde klachtonderdelen verzoekt klaagster de kamer om de oud-notaris te veroordelen tot (onder meer) het betalen van (schade)vergoedingen en het overleggen van stukken. Verder verzoekt klaagster de kamer om nader onderzoek te doen naar het handelen en nalaten van de oud-notaris in de periode 2007 tot en met 2013 (zie 5.4. op pagina 30 van de klacht).

3.3. De oud-notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4. De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1. Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. Ook als zij niet meer als notaris werkzaam zijn, blijven zij onder het notariële tuchtrecht vallen voor hun handelwijze gedurende de tijd dat zij nog wel als notaris werkzaam waren. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts-)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2. Voor zover klaagster de kamer verzoekt om de oud-notaris te veroordelen tot het betalen van vergoedingen van schade en kosten en het overleggen van stukken, overweegt de kamer dat de Wna niet in deze mogelijkheden voorziet. Klaagster zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in deze verzoeken.

Ontvankelijkheid klaagster

4.3. Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat de klacht door de voorzitter van de kamer niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (oud-)notaris waarop de klacht betrekking heeft.

4.4. Kern van de klacht is dat de oud-notaris heeft nagelaten voldoende te onderzoeken of de zus wilsbekwaam was toen hij zijn notariële werkzaamheden voor haar verrichtte in de periode van 2007 tot en met 2013. Een redelijke uitleg van artikel 99 lid 21 Wna brengt met zich dat de vervaltermijn pas begint te lopen, zodra van dat nalaten op enige wijze aan klaagster blijkt (Gerechtshof Amsterdam 12 november 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4114).

Bij de beantwoording van de vraag wanneer van het door klaagster gestelde nalaten haar is gebleken, is in de voorzittersbeslissing van 24 mei 2018 aansluiting gezocht bij de brief van de advocaat van klaagster aan de oud-notaris van 27 februari 2015. De kamer kan zich op dit punt niet verenigen met de voorzittersbeslissing. Zoals in overweging 3.3. van de beslissing naar aanleiding van het verzet van 3 december 2018 ook is overwogen, kan naar het oordeel van de kamer uit genoemde brief slechts worden afgeleid dat klaagster uiterlijk op 27 februari 2015 kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van de door de oud-notaris verrichte werkzaamheden voor de zus. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat klaagster op 27 februari 2015 ook kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van het vermeende nalaten van de oud-notaris met betrekking tot het onderzoek naar de wilsbekwaamheid van de zus.

Zoals ook is overwogen in genoemde beslissing naar aanleiding van het verzet valt niet uit te sluiten dat klaagster pas door kennisneming van het medisch dossier van de zus op 14 augustus 2015 bekend is geraakt met de gezondheidstoestand van de zus in de periode van 2007 tot en met 2013. In de toen verkregen informatie - over de volgens klaagster zeer gebrekkige gezondheidstoestand van de zus - ziet klaagster grond voor haar stelling dat de oud-notaris heeft nagelaten voldoende onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van de zus. Ter zitting is niet gebleken dat klaagster eerder dan op 14 augustus 2015 bekend is geworden met de gezondheidstoestand van de zus in de periode van 2007 tot en met 2013. De door de oud-notaris in dit verband aangehaalde en onder 2.9. genoemde medische verklaring (bijlage 16 bij de klacht), dateert weliswaar van 8 september 2014, maar zegt niets over de periode van 2007 tot en met 2013. Hetzelfde geldt voor de door de oud-notaris aangehaalde en de hiervoor in 2.10. genoemde beschikkingen van de rechtbank [naam rechtbank] van 12 september 2014 respectievelijk 14 oktober 2014.

4.5. Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat de klachttermijn eerder is aangevangen dan op 14 augustus 2015. Dit betekent dat de klacht, die op 28 februari 2018 bij de kamer is binnengekomen, tijdig is ingediend. Klaagster is dus ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 en 2.

Klachtonderdeel 1

4.6. Ter beoordeling ligt de vraag voor of de oud-notaris voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de zus kort voorafgaand aan en ten tijde van het passeren van eerder genoemde aktes in de periode van september 2007 tot en met oktober 2013. Het gaat in deze tuchtprocedure dus niet over de vraag óf de zus ten tijde van het passeren van bedoelde aktes wilsbekwaam was, maar om de vraag of de oud-notaris in de gegeven omstandigheden voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de zus.

4.7. Als uitgangspunt geldt dat iemand die handelingsbekwaam is, geacht moet worden zijn belangen te kunnen behartigen. Pas als er aanleiding bestaat om daaraan te twijfelen, dient een notaris de geestesgesteldheid van zijn cliënt nader te onderzoeken. Het Stappenplan is ontwikkeld als handvat voor (kandidaat-)notarissen bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van een cliënt. Het Stappenplan is geen richtlijn in de zin dat dit een voorschrift is. Het is aan een notaris om te beoordelen of hij het Stappenplan volgt of niet. In het Stappenplan staan indicatoren die aanleiding kunnen zijn voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid. Indien een notaris - ook al heeft hij kennis van het bestaan van een of meerdere indicatoren - geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de cliënt, hoeft hij het Stappenplan niet (verder) te volgen. Daarbij zal het in belangrijke mate aankomen op zowel de inhoud van de gesprekken die de notaris met de cliënt voert, als de wijze waarop de cliënt zich daarbij presenteert.

4.8. Het was dus aan de oud-notaris om vast te stellen of de zus voldoende bekwaam was om de inhoud van de betreffende aktes te begrijpen. Slechts als daarover bij hem gerede twijfel zou hebben bestaan, had hij verdere stappen, zoals genoemd in het Stappenplan, in overweging moeten nemen. Uit hetgeen over en weer door partijen is aangevoerd, is niet gebleken dat het niet meer mogelijk was om een gesprek met de zus te voeren. De oud-notaris heeft volgens zijn eigen verklaring op de zitting ook steeds met de zus gesproken kort voorafgaand aan en ten tijde van het passeren van eerder genoemde aktes. De oud-notaris was er naar eigen zeggen elke keer van overtuigd dat de zus bekwaam was om haar wil te bepalen en heeft daarom geen reden gezien om de stappen van het Stappenplan te volgen, zoals het inschakelen van een indicerend arts. De oud-notaris voert daartoe aan dat hij de zus al jarenlang kende - ook vóór 2007 - en haar frequent, zowel privé als zakelijk, zag. Zo jaagde hij bijvoorbeeld op haar landgoed. De zus en de echtgenoot woonden bovendien in hetzelfde dorp als de oud-notaris. Volgens de oud-notaris kwam hij vaak bij de zus en de echtgenoot thuis voor zaken van de echtgenoot. Meestal bezocht hij de zus en de echtgenoot rond 16.00/16.30 uur en dronk hij een glas wijn bij hen. De zus zat dan altijd op een stoel met de Duitse radio aan. De oud-notaris had naar eigen zeggen geen enkele reden om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de zus. Volgens hem wist de zus heel goed wat zij wilde.

4.9. Dat de oud-notaris tot een andere conclusie had moeten komen, is niet gebleken. De door klaagster overgelegde medische verklaringen/rapportages/verslagen dateren grotendeels van na de periode van september 2007 tot en met oktober 2013 en hebben geen betrekking op genoemde periode. In zoverre zeggen deze stukken onvoldoende over de situatie van de zus ten tijde van het passeren van de aktes. Voor zover de stukken wel zijn opgemaakt in genoemde periode dan wel hierop betrekking hebben, sluiten deze en de door klaagster aangehaalde omstandigheden niet uit dat de zus haar wil kon bepalen. Naar het oordeel van de kamer kon en mocht de oud-notaris concluderen dat de zus wilsbekwaam was om de in de periode van september 2007 tot en met oktober 2013 gepasseerde aktes te ondertekenen. De kamer zal daarom klachtonderdeel 1 ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 2

4.10. De oud-notaris is van mening dat hij geen antwoord kon geven op de bij e-mailbericht van 12 maart 2015 door de advocaat van klaagster gestelde vragen zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden.

4.11. Naar aanleiding van dit beroep op de notariële geheimhoudingsplicht overweegt de kamer als volgt. Op grond van artikel 22 lid 1 Wna is een notaris, behoudens in het geval van een wettelijke uitzondering verplicht tot geheimhouding van alle informatie waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheden als zodanig kennis neemt. Deze geheimhoudingsplicht staat in dienst van de vertrouwensrelatie tussen de notaris en zijn cliënt en hangt samen met de bijzondere positie van de notaris in het rechtsbestel; bij verschillende (privaatrechtelijke) rechtshandelingen is de formele tussenkomst van de notaris voorgeschreven. Om een vrije toegang tot de rechtsbedeling te waarborgen, is het noodzakelijk dat iedereen zich vrijelijk tot een notaris kan wenden voor juridische bijstand of advies en daarbij verzekerd is van het vertrouwelijk karakter van de informatie die aan de notaris wordt toevertrouwd. Dit uitgangspunt vormt de grondslag voor de geheimhoudingsplicht en deze plicht is door de Hoge Raad erkend als algemeen rechtsbeginsel. Het grote belang van de geheimhoudingsplicht komt onder meer tot uiting in de strafbaarstelling van de schending van het ambts- of beroepsgeheim in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. De geheimhoudingsplicht kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden door de geheimhouder of door de rechter worden doorbroken.

4.12. Op basis van de informatie die partijen aan de kamer hebben verstrekt, staat vast dat de zus opdracht heeft gegeven aan de oud-notaris om eerder genoemde aktes te passeren. Het feit dat klaagster nadien één van de bewindvoerders over het vermogen van de zus is geworden en mentor ten behoeve van de zus, maakt dit niet anders. De kamer beschouwt de zus als opdrachtgever en dus als cliënt van de oud-notaris.

4.13. De vraag hoe ver de geheimhoudingsplicht van een notaris zich uitstrekt, wordt in beginsel door de betrokken notaris zelf beantwoord. De kamer heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de oud-notaris zich in de gegeven omstandigheden ten onrechte op zijn geheimhoudingsplicht jegens (de advocaat van) klaagster beroept. Nader onderzoek in het kader van deze klachtprocedure acht de kamer daarom niet noodzakelijk. Overigens heeft de oud-notaris zich bereid verklaard zijn medewerking te verlenen aan het ter beschikking stellen van zijn dossier aan een vertrouwensnotaris met een eigen geheimhoudingsplicht.

4.14. Nu de oud-notaris naar het oordeel van de kamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich op zijn geheimhoudingsplicht te beroepen, zal de kamer klachtonderdeel 2 ongegrond verklaren.

Ten slotte

4.15. Aan het verzoek van klaagster om nader onderzoek te doen naar het handelen en nalaten van de oud-notaris in de periode 2007 tot en met 2013 komt naar het oordeel van de kamer geen zelfstandige betekenis toe. Dit verzoek komt in grote lijnen immers overeen met de klachtonderdelen 1 en 2, die beide ongegrond worden verklaard.

5. De beslissing

De kamer:

5.1. verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op het verzoek om (schade)vergoedingen en het overleggen van stukken;

5.2. verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, rechterlijk lid en mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2019 door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.