ORP 2023/1 - Art. - Wat iedere in de commerciële praktijk werkzame jurist moet weten van het Weens Koopverdrag
ORP 2023/1
ORP 2023/1 - Art. - Wat iedere in de commerciële praktijk werkzame jurist moet weten van het Weens Koopverdrag
Internationale handel is uit het zakelijk verkeer niet meer weg te denken. Mede als gevolg van technologische innovatie vormen de landsgrenzen nauwelijks meer een barrière voor het in- en verkopen van (roerende) zaken. Voor juristen die werkzaam zijn in de civiele procespraktijk betekent dit dat kennis van internationaal privaatrecht en internationaal commercieel recht onmisbaar is geworden.
Waarom iedere in de commerciële praktijk werkzame jurist kennis dient te hebben van het Weens Koopverdrag
Wie een overeenkomst beoordeelt of algemene voorwaarden opstelt, dient zich er rekenschap van te geven dat van belang kan zijn welk recht van toepassing is, of zal zijn. Ook bij het opstellen van een procesadvies of een processtuk zal veelal aandacht moeten worden besteed aan vragen van toepasselijk recht.
Een instrument van internationaal commercieel recht vormt het Weens Koopverdrag, officieel: United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods (hierna ook: WKV of CISG).1 Dit verdrag, dat van toepassing is op de internationale koop van roerende zaken, wordt veelal – vaak in algemene voorwaarden – uitgesloten. Drion2 heeft al eens ‘een beetje provocerend’ opgemerkt dat het uitsluiten van het Weens Koopverdrag, ‘voor zover voor leveranciers wordt opgetreden, behoort tot de grotere categorieën beroepsfouten van juristen, omdat het Weens Koopverdrag op ten minste drie belangrijke punten gunstiger is voor leveranciers dan ons nationale kooprecht (…)’. Dat het Weens Koopverdrag tot op de dag van vandaag nog als automatisme wordt uitgesloten, is wel verrassend voor een verdrag dat anno 2022 al ruim dertig jaar van kracht is in Nederland.
Er is een aantal redenen waarom voor iedere in de commerciële praktijk werkzame jurist kennis van dit verdrag onontbeerlijk is. Eén daarvan is dat de uitsluiting van de CISG in algemene voorwaarden niet altijd het gewenste effect sorteert. Alleen al om die reden is het van belang een juiste afweging te kunnen maken over de vraag of een dergelijke uitsluiting in de algemene voorwaarden of in de overeenkomst zelf moet worden opgenomen. De vraag of algemene voorwaarden onderdeel uitmaken van de overeenkomst dient immers beoordeeld te worden aan de hand van de CISG.3 Daar komt bij dat ook het toepassingsgebied van de CISG door dit verdrag zelf wordt bepaald. Kennis van dit verdrag is dus onontbeerlijk. Daarnaast is het verdrag bijvoorbeeld niet alleen van toepassing op internationale koopovereenkomsten, maar kan het ook van toepassing zijn op gemengde overeenkomsten, of zelfs op een licentieovereenkomst. Ook voor onderwerpen als factuurfraude en dwaling (over de eigenschappen van het gekochte) kan de CISG van belang zijn, zoals hierna zal worden geïllustreerd.
Wat wordt bepaald door de CISG en moet iedere in de commerciële praktijk werkzame jurist weten?
1. Het toepassingsgebied van de CISG: (plaats van vestiging) vaststellen aan de hand van de CISG
De CISG is van toepassing op de internationale koop van roerende zaken tussen partijen die in verschillende staten gevestigd zijn wanneer die staten verdragsluitende staten zijn of wanneer volgens de regels van internationaal privaatrecht het recht van een verdragsluitende staat van toepassing is (art. 1 lid 1 CISG). Om te bepalen of een koopovereenkomst een internationaal karakter heeft, is dus van belang of partijen bij de overeenkomst zijn gevestigd in verschillende staten. De relevante plaats van vestiging van een partij dient te worden gevonden via toepassing van de CISG. Heeft een partij meer dan één vestiging, dan is de relevante vestiging die welke het nauwst is betrokken bij de overeenkomst en de uitvoering daarvan (art. 10 sub a CISG). In een geval waarin de koper stelde dat voor de toepassing van de CISG niet de vestigingsplaats van het hoofdkantoor in Italië moest worden aangemerkt, maar een andere vestiging, overwoog de rechtbank Rotterdam:4 ‘[v]an een vestiging in de zin van de CISG is eerst sprake indien met een wezenlijke mate van zelfstandigheid wordt deelgenomen in de economische en commerciële activiteiten van de rechtspersoon’.
2. Wie zijn partij bij de overeenkomst?
Ook de vraag wie partij zijn bij de overeenkomst, moet aan de hand van de CISG worden beantwoord. In een zaak waarin de verkoper stelde dat zowel A als B als koper verbonden was, voerde A aan dat de verkoper uitsluitend met haar had gecontracteerd en niet mede met B. De rechtbank Rotterdam5 overwoog dat de vraag of (ook) B partij was, diende te worden beantwoord aan de hand van art. 8 CISG.6 In een ander geval waarin een ondernemer zowel een bv als een eenmanszaak had, rees de vraag wie als koper was opgetreden: de eenmanszaak of de bv. De ondernemer betoogde dat niet hij, maar de bv partij was bij de overeenkomst. In dit geval overwoog het gerechtshof Arnhem7 dat het antwoord op deze vraag afhing ‘van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en van andere gedragingen van partijen’ (art. 8 CISG).
3. Koop van roerende zaken
De CISG bevat geen definitie van het begrip ‘koop’. Aan dit begrip moet een autonome uitleg worden gegeven vanwege de uniforme interpretatie van de CISG (art. 7 lid 1 CISG). Uit de art. 30 en 53 CISG kan worden afgeleid dat een koopovereenkomst in de zin van de CISG een overeenkomst is op grond waarvan de ene partij (de verkoper) gehouden is een zaak, of zaken, af te leveren en deze in eigendom over te dragen en de andere partij (de koper) gehouden is de koopprijs te betalen. Een overeenkomst tot levering van nog te vervaardigen zaken zal in de regel een koopovereenkomst zijn in de zin van de CISG (art. 3 lid 1 CISG). Datzelfde geldt voor een gemengde overeenkomst die ziet op zowel koop als verlening van diensten. Ook dan is in beginsel sprake van een koopovereenkomst, tenzij het belangrijkste deel van de verplichtingen van de partij die de zaken levert (de beoogd verkoper), bestaat in de verstrekking van arbeidskracht of de verlening van andere diensten (art. 3 lid 2 CISG).
De CISG bevat ook geen definitie van het begrip ‘roerende zaken’. Uit de rechtspraak volgt dat een overeenkomst die als licentieovereenkomst wordt aangeduid onder omstandigheden als koop in de zin van de CISG kan worden beschouwd.8 De rechtbank Midden-Nederland overwoog in 2015 dat uit de feitelijke invulling van de overeenkomst bleek ‘dat het gebruik dat de licentienemer van de software (…) mocht maken, niet in tijd beperkt was, hetgeen eerder duidt op een koopovereenkomst’. De prijs die de beoogd koper voor de software heeft moeten betalen, was bovendien ‘een totaalprijs die in één keer, bij het aangaan van de overeenkomst, moest worden voldaan, en geen prijs die maandelijks moest worden betaald’. De rechtbank concludeert dat onderhavige licentieovereenkomst in zoverre dus niet afwijkt van een koopovereenkomst en oordeelt dat de licentieovereenkomst wordt beheerst door de CISG.
4. Uitsluiting van de CISG
De CISG bepaalt dat partijen de toepassing van dit verdrag (geheel of gedeeltelijk) kunnen uitsluiten (art. 6 CISG). Moet een rechtskeuze voor het recht van een verdragsluitende staat als een rechtsgeldige uitsluiting van de CISG worden beschouwd? Deze vraag wordt veelal ontkennend beantwoord: een rechtskeuze voor het recht van een verdragsluitende staat zal in de regel níét worden beschouwd als een uitsluiting van de CISG.9 Een rechtskeuze voor het recht van een staat die geen verdragsluitende staat is, wordt in de regel wél als een uitsluiting van de CISG beschouwd.10
De beoordeling van een dergelijke rechtskeuzeclausule, ook als deze is opgenomen in algemene voorwaarden, dient plaats te vinden aan de hand van de bepalingen in de CISG.11 Dat geldt ook als een rechtskeuzeclausule de toepassing van de CISG expliciet uitsluit.12 De rechtbank Gelderland13 overwoog recentelijk: ‘[w]eliswaar wordt in de algemene voorwaarden van (…) de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag uitgesloten, maar de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn, gaat daaraan vooraf’. Soms laat een rechtskeuzeclausule onduidelijkheid bestaan over de toepasselijkheid van de CISG, ook dan dient deze clausule te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen in de CISG. Zo had de rechtbank Rotterdam14 te oordelen over de volgende bepaling in algemene voorwaarden: ‘[u]nless expressly agreed otherwise, all agreements (…) will be governed by Dutch substantial law’. De rechtbank overwoog dat in dit geval sprake was van een rechtskeuze voor Nederlands recht waarbij de toepasselijkheid van de CISG was uitgesloten.
Zelfs als beide contractspartijen in hun algemene voorwaarden de CISG hebben uitgesloten, moet de voorvraag worden beantwoord of en in hoeverre de algemene voorwaarden van (een van) beide partijen van toepassing zijn.15 Datzelfde geldt indien beide partijen verschillende algemene voorwaarden hanteren met daarin verschillende rechtskeuzeclausules. In een geval waarin de ene set voorwaarden verwees naar Duits recht, met uitsluiting van de CISG en de andere set voorwaarden verwees naar Nederlands recht zonder uitsluiting van de CISG oordeelde de rechtbank Overijssel16 dat deze voorwaarden beide niet van toepassing waren en baseerde dit oordeel op de CISG.
Bij het beantwoorden van de vraag of algemene voorwaarden onderdeel zijn gaan uitmaken van een internationale koopovereenkomst gelden op grond van de CISG, grofweg, twee vereisten. Allereerst moet de wederpartij een redelijke mogelijkheid hebben gekregen om kennis te nemen van (de inhoud van) de algemene voorwaarden.17 Daarnaast moeten zowel de verwijzing naar de algemene voorwaarden als de algemene voorwaarden zelf zijn gesteld in een taal waarvan de gebruiker redelijkerwijs mag verwachten dat de wederpartij deze begrijpt. Dit kan bijvoorbeeld de taal zijn van dat onderdeel van de overeenkomst waarover onderhandeld is, de taal waarin de onderhandelingen zijn gevoerd of de taal die gewoonlijk wordt gesproken door deze partij.18 De rechtbank Overijssel19 oordeelde recentelijk over een geval waarin de (verwijzing naar de) algemene voorwaarden van de verkoper in het Nederlands waren opgesteld, partijen tijdens de onderhandelingen communiceerden in het Engels en geen van de vertegenwoordigers van de koper de Nederlandse taal machtig was. De Nederlandse verkoper mocht dan ook niet redelijkerwijs van de Griekse koper verwachten dat zij de Nederlandse (verwijzing naar de) algemene voorwaarden zou begrijpen. Dat betekende dat de koper geen redelijke mogelijkheid had gekregen om kennis te nemen van de algemene voorwaarden en de rechtbank oordeelde op grond daarvan dat de algemene voorwaarden geen onderdeel uitmaakten van de overeenkomst.
5. Factuurfraude
Uit twee uitspraken volgt dat de toepassing van de CISG ook voor geschillen op het gebied van factuurfraude van belang kan zijn. In de eerste zaak had de koper tweemaal opdracht ontvangen om op een bepaalde andere plaats te betalen. De verkoper stelde dat deze verzoeken niet van haar afkomstig waren en dat de koper dat had behoren te begrijpen. Bij het beantwoorden van de vraag of de koper de door haar ontvangen e-mails redelijkerwijze heeft mogen opvatten als een tot haar gerichte van de verkoper afkomstige verklaring tot betaling aan een andere plaats, neemt de rechtbank Den Haag20 art. 8 CISG als uitgangspunt en stelt vast dat art. 57 lid 1 sub a CISG bepaalt dat indien de koper niet gehouden is de prijs op een bepaalde andere plaats te betalen, hij de verkoper dient te betalen ter plaatse van diens vestiging.
De rechtbank oordeelt dat de koper deze e-mails redelijkerwijze heeft mogen opvatten als van de verkoper afkomstige verklaringen. Daarbij was van belang dat de rechtbank had vastgesteld dat de verzoeken tot betaling afkomstig waren van het juiste e-mailadres van de verkoper. Uit het van de zijde van de koper ingebrachte deskundigenrapport en de overgelegde e-mails bleek dat bij beide berichten een ‘reply to’ is gegeven naar een ander e-mailadres. Dat laatstgenoemde e-mailadres wordt volgens de verkoper niet door haar gebruikt. De rechtbank volgt de deskundige in zijn standpunt dat uit deze reconstructie kan worden afgeleid dat dit betwiste e-mailaccount is geïntroduceerd vanaf het wel bij de verkoper in gebruik zijnde e-mailaccount. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat de schade die het gevolg is van de betaling aan een onjuist betaaladres in dit geval voor rekening en risico komt van de verkoper. De koper heeft dus in dit geval bevrijdend betaald.
Ook het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden21 benoemt in een vergelijkbare zaak allereerst de hoofdregel van art. 57 lid 1 sub a CISG. Ook in dit geval heeft de koper een e-mail ontvangen inzake de betaling. Een fraudeur is erin geslaagd in te breken in het netwerk van de verkoper, de e-mail van de verkoper te hacken en daardoor de beschikking te verkrijgen over de namen van de medewerkers van de verkoper. Aldus was deze fraudeur in staat via een aangemaakt schaduw-e-mailadres de correspondentie met de koper over te nemen. De verkoper heeft gewezen op een aantal detailverschillen die aan de koper duidelijk hadden moeten maken dat zij niet langer correspondeerde met haar, maar met een fraudeur. Het hof overweegt dat de vraag of een verklaring is afgelegd door en/of een gedraging afkomstig is van de contractuele wederpartij analoog aan de in art. 8 CISG neergelegde uitgangspunten beoordeeld dient te worden. Het hof overweegt (in r.o. 5.5): ‘[h]et wereldwijde karakter van het internationale handelsverkeer is voor de totstandkoming van internationale contracten ten zeerste gebaat bij communicatie via uitwisseling van e-mailverkeer. Tegen die achtergrond ligt het voor de hand en mag worden verwacht dat de verzenders en de ontvangers van daarop gericht e-mailverkeer zoveel als redelijkerwijs mogelijk zorgdragen voor de waarborging van de authenticiteit van hun berichten, de controle daarop en ook voor een voldoende mate van beveiliging, hetgeen afhangt van de omstandigheden van het geval, zoals de stand van de techniek, de aard en (financiële) omvang van de overeenkomst, de hoedanigheid van partijen, waarbij tevens van belang is of aan extra beveiliging disproportioneel veel kosten zijn verbonden’.
Het hof overweegt vervolgens (in r.o. 5.7) dat van de koper in dit geval ‘een voldoende opmerkingsgave’ mocht worden verwacht en oordeelt dat het daaraan heeft ontbroken. Zo heeft de koper niet opgemerkt dat de e-mailcommunicatie na de totstandkoming van de koopovereenkomst is begonnen met een nieuwe e-mail vanaf een niet eerder gebruikt e-mailadres, dat bovendien afweek van het eerder gebruikte e-mailadres. Dit leverde nieuw e-mailverkeer op, dat niet voortbouwde op de eerdere e-mailwisseling. Ook het oude bestelonderwerp ‘Purchase order 62262’ luidde nu ‘Re:RE:Delivery all’. Bovendien werd de koper verzocht over te gaan tot betaling op een niet eerder gebruikte bankrekening bij Citibank, niet meer zoals voorheen in Sjanghai maar in New York en niet op naam van de verkoper maar op naam van een particulier. Daarbij kwam dat in de e-mail onder meer stond vermeld dat betaling niet meer kon plaatsvinden bij een bepaalde bank, terwijl de koper nooit had betaald op een rekening bij die bank. Naar het oordeel van het hof heeft de koper ‘zo weinig opmerkzaamheid aan de dag gelegd dat zij de herkomst van de e-mails niet heeft uitgelegd overeenkomstig de zin die een redelijk persoon van gelijke hoedanigheid als de andere partij in dezelfde omstandigheden hieraan zou hebben toegekend (zie art. 8 lid 2 van het Weens Koopverdrag)’. Dat betekent dat de koper niet op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger van de betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was in de zin van art. 6:34 lid 1 BW. De koper kan dus niet aan de verkoper tegenwerpen dat zij (volledig) bevrijdend heeft betaald.
6. Wel bij non-conformiteit, niet bij dwaling
De CISG is niet van toepassing op de geldigheid van de koopovereenkomst, behoudens voor zover uitdrukkelijk anders is bepaald in het verdrag (art. 4 sub a CISG). De vraag rijst wat dit betekent voor een vordering op grond van dwaling. Er kan zich immers een situatie voordoen waarin de koper op basis van het feitencomplex dat zich heeft voorgedaan een keuze lijkt te hebben tussen een vordering op grond van non-conformiteit in de zin van de CISG en een vordering op grond van dwaling naar het toepasselijke nationale recht. Volgens de heersende leer is de vernietiging wegens dwaling van een internationale koopovereenkomst waarop de CISG van toepassing is niet toelaatbaar voor zover de dwaling feitelijk betrekking heeft op de non-conformiteit van het gekochte.22 In een dergelijk geval zou de vordering op grond van non-conformiteit dienen te prevaleren.
In een recent vonnis van de rechtbank Oost-Brabant23 beriep een koper zich op non-conformiteit in de zin van art. 35 CISG, stellende dat de geleverde mondmaskers niet aan de overeenkomst voldeden, omdat ze niet verhandelbaar waren en een onjuiste CE-markering op de verpakking hadden. Subsidiair stelde de koper zich op het standpunt dat de mondmaskers niet aan de overeenkomst beantwoordden, omdat de geleverde mondmaskers niet deugdelijk gecertificeerde mondmaskers waren. Meer subsidiair heeft de koper een beroep gedaan op (wederzijdse) dwaling. De rechtbank oordeelt dat het beroep op schending van de klachtplicht (in de zin van art. 39 CISG) slaagt. Dat betekent dat de koper geen beroep toekomt op de gestelde non-conformiteit van de geleverde mondmaskers op grond van art. 35 CISG.
Ten aanzien van de meer subsidiaire vordering op grond van dwaling overweegt de rechtbank (in r.o. 5.53): ‘[i]n de literatuur en in de rechtspraak wordt in het algemeen aangenomen dat een dwalingsactie naar nationaal recht door het WKV niet wordt toegelaten, zodra die actie betrekking heeft op de conformiteit van het gekochte product (…). Het WKV biedt namelijk een uitputtende regeling voor non-conformiteit. De ratio hierachter is dat het systeem van het WKV zou worden verstoord, indien een koper buiten het WKV om zich kan beroepen op bepalingen van nationaal recht. Hiermee zou deze koper bijvoorbeeld niet gebonden zijn aan de specifieke kennisgevingstermijn, de (strenge) eisen die aan die kennisgeving worden gesteld (…). In de praktijk zou een koper zich dan op bepalingen van nationaal recht kunnen beroepen, terwijl volgens het WKV het recht om zich te beroepen op non-conformiteit reeds verjaard [of vervallen, SK] zou zijn’. Kortom, aangezien de CISG ten aanzien van dwaling over de eigenschappen van de gekochte zaak een eigen regeling kent voor non-conformiteit (art. 35 CISG) dient deze laatste te prevaleren. Deze benadering heeft ook al eerder navolging gevonden in de Nederlandse rechtspraak.24
Aanbevelingen voor de praktijk
Voor ondernemers zijn de landsgrenzen nauwelijks meer van betekenis en de internationale handel floreert. Een van de gevolgen daarvan voor juristen is dat kennis van het internationaal privaatrecht en het internationaal commercieel recht de afgelopen jaren aan belang heeft gewonnen. Met andere woorden, (voldoende) kennis van deze rechtsgebieden is onmisbaar geworden: een jurist die werkzaam is in de civiele procespraktijk kan niet goed adviseren zonder kennis van de regels van het internationaal privaatrecht en het internationaal commercieel recht. Tot deze laatste regels behoren in ieder geval de bepalingen in de CISG. Basiskennis van de CISG is voor iedere jurist werkzaam in de commerciële praktijk verplichte stof.
Dit artikel is afgesloten op 12 december 2022.
Mr. dr. S.A. (Sonja) Kruisinga
Professional Support Lawyer bij Van Benthem & Keulen B.V. en universitair hoofddocent bij het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht (UU).