REP 2023/365 - Art. - Mogen allebei mijn papa’s mee?
REP 2023/365
REP 2023/365 - Art. - Mogen allebei mijn papa’s mee?
Historisch, systemisch en juridisch perspectief van niet-traditionele gezinnen in rechtspraak en jeugdzorg
Dit artikel pleit voor een meer open blik naar gezinnen en gezinssystemen, zowel binnen hulpverlening als binnen rechtspraak, ook als de gezinsstructuur anders is dan de eigen gezinsstructuur. Zodat er een meer gelijkwaardige behandeling komt van alle soorten ouders en alle kinderen die daaruit worden geboren. Met de titel wordt verwezen naar kinderen die soms geconfronteerd worden met zaken waar deze kinderen zich niet mee bezig zouden moeten houden, veroorzaakt door (voor)oordelen, aannames en onbekendheid. De auteurs pleiten voor meer bekendheid, bewustwording en een open blik naar andere gezinssamenstellingen.
Zomaar een schoolreisje, zomaar een kind dat liefdevol wordt opgevoed. Er missen nog twee ouders. Het meisje van 8 vraagt of allebei haar papa’s dan mee mogen. De juf zegt dat dit alleen voor de echte ouders is …
Zomaar een rechtszitting, waarbij drie gecommitteerde ouders het beste willen voor hun kind. Eentje is geen belanghebbende, terwijl hij alle dagelijkse zorg doet. De andere twee hebben het gezag …
Zomaar een ondertoezichtstelling. De jeugdbeschermer zoekt contact met de gezaghebbende ouders. Dat zijn twee mannen. De afwezigheid van een moeder wordt als risico opgenomen in het gezinsplan. De verslaving van de minderjarige verdwijnt hierdoor naar de achtergrond ...
Inleiding
Nederland loopt voor op andere landen als het gaat om onderzoek en wetgeving rond niet-traditionele gezinnen. Sinds de Staatscommissie Herijking ouderschap in 2016 haar rapport heeft uitgebracht, is er echter in de zin van wetgeving weinig beweging geweest. Wel heeft het Kabinet op 4 juli 2023 aan de Tweede Kamer het wetsvoorstel kind, draagmoederschap en afstamming gepresenteerd. Dit wil niet zeggen dat er in de samenleving geen beweging is.
Er is aandacht voor de historie, woordgebruik en flexibiliteit in beeldvorming.
De auteurs benaderen, ieder vanuit hun eigen expertise, de juridische en systemische aspecten van mensen die op niet-traditionele wijze hebben gekozen voor hun gezinsvorming of zijn (op)gegroeid binnen een bepaalde gezinsvorming.
Wat is traditioneel?
Om te kunnen reflecteren op het omgaan met niet-traditionele gezinnen, is het van belang dat helder is wat wordt bedoeld met traditionele gezinnen. Bij ‘traditioneel gezin’ wordt in dit artikel bedoeld: vader – moeder – kind(eren).
Dat betekent dat éénoudergezinnen, meeroudergezinnen, gezinnen met ouders van dezelfde sekse, stiefoudergezinnen en gezinnen met pleegzorg allemaal niet tot de traditionele gezinnen horen. De auteurs hebben hier de volgende afweging bij gemaakt: ook gezinssystemen waaraan de samenleving wel gewend is, zoals samengestelde gezinnen of éénoudergezinnen, lopen aan tegen vooroordelen en problemen die betrekking hebben op vraagstukken over gezag en de invulling daarvan. De auteurs hopen met dit artikel een pleidooi te voeren voor het open kijken naar elk gezinssysteem afzonderlijk, ongeacht de samenstelling. Daarmee is gekozen voor een brede invulling van het begrip traditioneel en niet-traditioneel.
Voorbeeld uit de praktijk van de advocaat
Voorbeelden uit de draagmoederschapspraktijk
In sommige zaken vraagt de Raad voor de Kinderbescherming aan de betrokken arts te verklaren of de wensouders in staat worden geacht om voor een kind te zorgen, het op te voeden en te begeleiden tot aan volwassenheid. Ook wordt aan de arts gevraagd te verklaren of deze wensouders niet lijden aan een ernstige besmettelijke ziekte, niet binnen afzienbare tijd invalide worden door een ziekte of overlijden aan een ziekte, of zij een ernstige psychiatrische stoornis hebben, waaronder een verslaving. Belangrijk is om hierbij te vermelden dat wensouders en draagmoeders in de twee Nederlandse klinieken die hoogtechnologische draagmoederschapsbehandelingen aanbieden een zeer gedegen voorbereiding treffen, met daarbij ondersteuning van psychologen en advocaten. Ook is er altijd een rechter bij betrokken. Een dergelijke verklaring wordt niet gevraagd aan – bijvoorbeeld – de verloskundige van iedere andere zwangere vrouw in Nederland. Het doet bijzonder veel met aanstaande wensouders dat zij op een dergelijke manier worden behandeld.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert aan de rechtbank op dit moment ook negatief als er namens een van de wensouders om een adoptie wordt verzocht binnen een jaar verzorging (volgens art. 1:228 BW), terwijl het al jaren vaste rechtspraak is dat in het geval van draagmoederschap het jaar verzorging geen beschermingsdoel ten opzichte van het kind is en het jaar verzorging opzij wordt geschoven. Een reden wordt daar niet voor gegeven. Als het kind genetisch afstamt van beide ouders (dus bij een man-vrouw koppel), geldt dit negatieve advies niet. Er wordt zelfs verklaard dat er helemaal niets mis is met de ouders. En toch wordt aan de rechter geadviseerd dat deze ouders nog een jaar langer moeten wachten, voordat zij ook de juridisch ouders van hun eigen kind zijn. Door het enkele feit dat het gezin niet op traditionele wijze is gevormd. En hoewel de rechtbank deze adviezen naast zich neerlegt, legt het wel een enorm negatieve lading op een toch al zo moeilijk en emotioneel proces voor de wensouders en ook op draagmoeders.
Een laatste voorbeeld van iets wat helaas vaker voorkomt in de draagmoederschapspraktijk.
Vaders worden ouder via een Nederlandse draagmoeder. Na de geboorte willen zij hun dochter inschrijven op hun woonadres. Dat is toegestaan, omdat de draagmoeder daarmee instemt. Als de vaders het kind op hun adres willen inschrijven, zegt de gemeenteambtenaar: ‘Dat kan niet, een kind hoort bij zijn moeder.’ En pas na veel wikken en wegen en vooral veel gedoe, komt de inschrijving dan toch uiteindelijk in orde. Het levert echter wel veel verdriet op bij de vaders om dit te horen in de juist zo bijzondere kraamtijd. Hen werd het gevoel meegegeven dat zij niet de ouders van hun kind zijn. En helaas staat deze zaak niet op zichzelf, het komt veel vaker voor.
Onze ervaring leert dat een negatief oordeel over het vormen van je gezin op niet-traditionele wijze vaak ingegeven lijkt te zijn door minder of geen kennis over dit onderwerp, in plaats dat er in feite echt een probleem met de situatie is. Wanneer er ruimte ontstaat om de mensen die dit aangaat persoonlijk te leren kennen, hun achtergrond te weten en op de hoogte te zijn van de zorgvuldigheid waarmee de meeste ouders hun gezin vormen, ontstaat veel meer ruimte om begrip voor elkaar op te brengen.
Voorbeeld uit de praktijk van de bijzondere curator (aangepast in verband met privacy)
Dit voorbeeld betreft een benoeming tot bijzondere curator van een jongen van negen jaar, waar de vraagstukken, die bij de bijzondere curator zijn neergelegd door de rechtbank, gaan over omgang, gezag en hoofdverblijf. Er was een veelheid aan conflicten met betrekking tot school, sport, contact met de donor en gezag. Tot zijn zevende woonde de jongen bij zijn beide moeders. Toen deze uit elkaar gingen, werd er besloten tot een co-ouderschap. Alleen de biologische moeder heeft gezag, voor de niet-biologische moeder is dit niet geregeld. De reden die hiervoor wordt opgegeven is dat ‘het er nooit van is gekomen’.
De jeugdbescherming heeft in de gesprekken met de moeders benoemd dat er mannelijke hulpverlening zou moeten komen, omdat er een opvoedsituatie is met alleen vrouwen. Dit is vooral bij een van de moeders niet in goede aarde gevallen, wat mede aanleiding is geweest tot een stroevere samenwerking met de jeugdbescherming.
Beide moeders vertellen dat er lange tijd sprake is geweest van een liefdevolle relatie, welke vrij plotseling werd verbroken. Over de reden van het verbreken van de relatie, geven de moeders verschillende redenen. De jongen in kwestie geeft aan dat hij de versie van de biologische moeder gelooft, namelijk dat de niet-biologische moeder een ander kreeg. Dit wordt door haar ontkend.
De keuze voor wie het kind zou gaan dragen ten tijde van de relatie, is met liefde genomen. Het was een kwestie van gunnen aan de biologische moeder door de niet-biologische moeder. Dit maakt dat de niet-biologische moeder erg is gekwetst dat de minderjarige het argument van genetische afkomst nu overneemt van de biologische moeder als argument om de zorgregeling te wijzigen.
Dingen die in deze situatie opvallen zijn:
-
de specifieke keuze voor mannelijke hulpverlening door de jeugdbescherming;
-
de biologische afkomst als argument voor eenhoofdig ouderlijk gezag;
-
onenigheid tussen de moeders en de moeders en de jeugdbescherming over het in contact staan met de donor.
Geschiedenis met betrekking tot het ouderlijk gezag
Het gezag in Nederland vindt zijn oorsprong bij de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1838. Toen werd er alleen nog gesproken van ‘vaderlijke magt’. Bij de invoering van de Kinderwet in 1901 werd ‘vaderlijke magt’ vervangen door ‘ouderlijke magt’, hoewel de vader destijds formeel de ‘magt’ bleef uitoefenen en dit alleen gekoppeld was aan het huwelijk. Bij een scheiding was er sprake van oudervoogdij. Slechts één van de ouders werd belast met de oudervoogdij. Daarnaast werd een derde – niet zijnde de andere ouder – aangewezen als toeziend voogd.
Vanaf 1947 kregen de beide ouders de ouderlijke macht ten aanzien van de persoon van het kind, maar hield de vader de beslissende stem. De moeder kon bij een conflict wel naar de rechter. De vader hield de absolute macht ten aanzien van het vermogen van het kind.
Pas in 1985 kregen met elkaar gehuwde ouders gezamenlijk het gezag over hun kind. Als de ouders gingen scheiden werd een van de ouders (veelal de moeder) tot voogd benoemd en de ander (hoogstens) tot toeziend voogd. In de praktijk bleken veel ouders juist na de scheiding graag gezamenlijk met het gezag belast te willen blijven. In 1984 besliste de Hoge Raad dat het toen geldende beginsel dat alleen ouderlijk gezag binnen een huwelijk mogelijk was, in strijd was met art. 8 EVRM en daarom buiten toepassing moest blijven. Daarnaast ontstond een steeds groter wordende groep ongehuwd samenwonende ouders, die niet het gezamenlijk het gezag over hun kinderen konden uitoefenen.
In 1986 formuleerde de Hoge Raad voorwaarden waardoor ongehuwd samenwonende ouders gezamenlijk met het gezag over hun kind konden worden belast. Pas in 1995 werd de mogelijkheid om gezamenlijk het gezag over je kind uit te oefenen buiten een huwelijk in de wet verankerd. Tegelijk konden gehuwde ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen na hun scheiding, maar alleen als zij daar gezamenlijk mee instemden. Als dat niet het geval was, werd één van de ouders belast met de voogdij. Ook daar kwam in 1995 verandering in. Ouders bleven na hun scheiding standaard gezamenlijk met het gezag over hun kind belast, tenzij er werd verzocht om eenhoofdig gezag. In 1998 werd de rechter verplicht om het belang van het kind te toetsen bij een verzoek tot eenhoofdig gezag. In 2002 ontstond dezelfde regeling voor ouders die een geregistreerd partnerschap met elkaar hadden.
Vanaf 2009 wordt gezamenlijk gezag voor juridisch ouders de norm. De niet met het gezag belaste ouder kon de rechter vragen om samen met de moeder met gezag te worden belast. Dit werd alleen afgewezen als er sprake was van het zogenaamde ‘klemcriterium’. In dat jaar kwam ook de invoering van het ouderschapsplan, waardoor ouders die uit elkaar gaan en gezamenlijk het gezag over een kind droegen, verplicht werden een ouderschapsplan bij het uiteengaan op te stellen. In het ouderschapsplan worden afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van een kind.
Op 1 januari 2023 is er een wetswijziging doorgevoerd waarbij de erkennende ouder na de geboorte van het kind ook automatisch met het ouderlijk gezag wordt belast. De ouders delen dan gezamenlijk het gezag over een kind. Dit houdt in dat gezamenlijk gezag niet alleen maar automatisch ontstaat binnen een huwelijk of geregistreerd partnerschap, maar dat dit aldus volledig wordt toegekend aan het zijn van juridisch ouder. Ook wordt er gewerkt aan wetgeving voor draagmoederschap. Het Kabinet heeft het wetsvoorstel kind, draagmoederschap en afstamming op 4 juli 2023 gepresenteerd aan de Tweede Kamer. Ten aanzien van het meerouderschap is 2,5 jaar geleden de Wet deelgezag gepresenteerd, maar deze lijkt weer in de ijskast te zijn beland. Er is een werkgroep geweest die (opnieuw) een inventarisatie heeft gedaan naar de knelpunten van het meerouderschap. Deze knelpunten zijn nu in kaart gebracht en worden met een interdepartementale brief na de zomer (vermoedelijk) gepresenteerd aan de Tweede Kamer.
De verscheidenheid van gezinsvorming door de jaren heen
In de afgelopen 60 tot 70 jaar is de verscheidenheid in gezinsvorming gegroeid. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werden kinderen bij echtscheiding in 85% van de gevallen aan de moeder toegewezen. Vrouwen die scheidden omdat zij voor zichzelf erkenden dat zij op vrouwen vielen, startten in die tijd regelmatig gezinnen met een partner van hetzelfde geslacht.1
De Graaf,2 beschrijft een groot aantal verschillen in gezinsvorming tussen 1990 en 2010, waaronder: latere leeftijd waarop vrouwen kinderen krijgen, minder kinderen per gezin, meer samenwoners, minder adoptiekinderen, meer pleeggezinnen, meer stiefgezinnen, meer gezinnen waar kinderen worden opgevoed door twee vrouwen.
In de jaren tachtig en negentig groeide de groep vrouwen die binnen een homoseksuele relatie een gezin start. Deze vrouwen werden gevolgd door een kleinere groep mannen die dit deed. In die jaren was 85% van de homoseksuele paren vrouw. Mannelijke koppels die met behulp van een draagmoeder hun gezin vormden, zorgden voor 2% van de homoseksuele ouders. De meerderheid van de homoseksuele mannen met kinderen, voedden hun kinderen op samen met vrouwen of een vrouw, in een regeling waarbij zij 10 tot 50% van de zorg droegen (Warmerdam, 2012).
Gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen
Hechting
Of een kind ontwikkelt met een veilige, angstige, vermijdende of gedesorganiseerde stijl, hangt samen met een complexiteit aan factoren. Een factor is de balans tussen symbiose en autonomie en de sensitiviteit van de verzorgers van een kind.3 Een kind heeft een bepaalde hoeveelheid voedsel, liefde, veiligheid, zekerheid en onvoorwaardelijke acceptatie nodig (Appelo, 2020). Veiligheid en zelfvertrouwen ontstaan als kinderen op een veilige manier leren op zichzelf te gaan staan, steeds een stapje meer.
Voedsel, liefde, veiligheid, zekerheid en onvoorwaardelijke acceptatie kunnen binnen veel soorten opgroeimogelijkheden worden gegeven. Kinderen kunnen deze factoren krijgen van één ouder, van de biologische ouders, van ouders van gelijk geslacht, van stiefouders, pleegouders en van adoptieouders. Sensitiviteit en responsiviteit van de verzorger is niet afhankelijk van de biologische binding met deze verzorger. Er is veel onderzoek gedaan, bij mensen en bij dieren, over het komen tot hechting. Aan het begin van de vorige eeuw is er een experiment gedaan in Amerika, waarbij kinderen in weeshuizen in twee groepen werden verdeeld. De ene groep kinderen werd overgeplaatst naar een instelling waar zij werden verzorgd door een zwakbegaafde vrouw die de opdracht had zoveel mogelijk tijd met de kinderen door te brengen, te spelen en te praten. Ook kregen deze kinderen betere leefomstandigheden. De kinderen gingen vanaf het moment dat ze konden lopen, ook naar een soort kleuterschool. De andere groep verbleef in het weeshuis, waar geen persoonlijk contact of interactie werd gestimuleerd. De groep waar kinderen werden verzorgd door een zwakbegaafde vrouw, liet een stijging in het IQ zien van 32 punten, de intelligentie van de kinderen die waren achtergebleven, was met 21 punten gedaald.4
Hechting hangt samen met een groot aantal biologische processen. Voor de strekking van dit artikel is een gedetailleerde blik op deze processen niet nodig. Wel is het van belang om te beseffen dat hechting samenhangt met stofjes als oxytocine (ook wel knuffelhormoon genoemd), serotonine, dopamine en cortisol. Het ene stofje geeft de boodschap van veiligheid door aan het lichaam van een kind en het andere stofje geeft de boodschap door van onveiligheid en de noodzaak tot alertheid. Dit betekent dat er, naast de kwaliteit van de relatie tussen primaire verzorgers en het kind, ook kindgebonden factoren en omgevingsfactoren zijn die de capaciteit tot hechting mede bepalen.5 Er zijn stemmen die vinden dat de moeder, door de prenatale hechting, de eerste hechtingsfiguur moet zijn.6 Er is echter een grote hoeveelheid onderzoek, waarbij de sensitiviteit van de primaire verzorgers als belangrijke factor wordt genoemd voor de kwaliteit van de hechting en niet een mogelijke invloed van prenatale hechting.
Wismer Fries, Shirtcliff and Pollak7 vonden dat kinderen die in een kinderhuis slecht werden behandeld, een hogere cortisolspiegel hadden dan andere kinderen. Dit was onafhankelijk van de lengte van de slechte behandeling, maar afhankelijk van de ernst van de verwaarlozing (in Blair-Goméz, 2013).
Met betrekking tot hechting lijkt er zodoende een groot aantal, in redelijke mate objectief, te bepalen factoren te zijn, die leiden tot een goed opgroeiklimaat. Dit betekent dat zowel in traditionele als in niet-traditionele gezinnen een beeld kan worden gevormd van de aspecten die invloed hebben op hechting. De biologische afkomst kan hier als aspect in worden meegenomen, maar er zijn veel andere aspecten die in de literatuur prevaleren voor een gezonde hechting.
In zijn boek Opvoeding over de Grens,8 laat Rien IJzendoorn zien dat er in niet-westerse culturen vaak netwerken van gehechtheid zijn, waarbij een groot aantal volwassenen zorg kan dragen voor kinderen.
Hrdy9 spreekt van Alloparenting om de zorg aan te geven die door verwanten van de biologische moeder wordt gegeven aan kinderen. Zij beschrijft drie factoren die van invloed zijn op het aantal hechtingsfiguren die zorg kunnen dragen voor nakomelingen:
-
Ecologische factoren, waarbij de noodzaak voor de moeder om in de buurt te zijn om te voeden in balans moet zijn met de noodzaak voor de moeder om een bijdrage te leveren in de foeragering.
-
De opvoedingslast, als er veel kinderen zijn (bijvoorbeeld bij diersoorten die veel tweelingen baren of veel zwangerschappen achter elkaar hebben) is de opvoedingslast groot.
-
De genetische factoren; indien er sprake is van zekerheid dat een kind een eigen nakomeling is (zoals bij monogame relaties), zal de zorg van de vader sneller een grotere rol spelen.
Bij mensen geldt dat deze factoren erop duiden dat de zorg voor kinderen door meer mensen kan worden uitgevoerd.
Forslund10 et al. bepleiten in hun artikel ‘Attachment goes to Court’ dat rechtbanken rekening houden met de volgende factoren:
-
Kinderen hebben recht op zorg door zorggevers die veiligheid bieden en die hen niet mishandelen.
-
Zij introduceren de term ‘good enough care’, ofwel hechting is mogelijk en kan veilig zijn als de zorg ‘goed genoeg’ is. Kinderen en hun verzorgers moeten worden ondersteund in een situatie waar de zorg goed genoeg is, waarmee hechting mogelijk is.
-
Zij pleiten voor het rekening houden met netwerken van gehechtheid, waarbij kinderen veilig opgroeien en zich kunnen verbinden met meer mensen en daarmee meer veiligheid en ontwikkelingsmogelijkheden ervaren.
Loyaliteit
Twee soorten loyaliteit zijn van belang in het kader van dit artikel:
-
de zijns-loyaliteit, die ontstaat bij geboorte: er ontstaat een niet te ontkennen band tussen moeder en kind bij geboorte;11
-
de verworven loyaliteit.
Nagy beschrijft in zijn boek Invisible loyalties12 voor het eerst wat loyaliteit is. Loyaliteit is een begrip waarbij sprake is van ‘verschuldigdheid’ tussen mensen met wie een band bestaat. De existentiële loyaliteit ontstaat doordat ouders het leven schenken aan een kind.13 Een moeder draagt en baart een kind. Een vader verwekt een kind. Deze loyaliteit is onverbrekelijk en staat los van dat wat een ouder verder nog voor een kind betekent of doet. Ook blijft de existentiële loyaliteit in stand, ongeacht eventuele mishandeling, verwaarlozing of het afstaan van een kind. Zelfs bij een niet-bekende ouder, zal een kind te maken hebben met de existentiële loyaliteit ten opzichte van de biologische ouders. Deze existentiële loyaliteit heeft erkenning nodig om niet op langere termijn voor problemen te zorgen in het leven van een kind.
Verworven loyaliteit is de loyaliteit die een kind ontwikkelt omdat er voor hem of haar wordt gezorgd. Deze loyaliteit geldt zowel voor biologische ouders, als voor andere verzorgers, waaronder pleeg- en stiefouders (Van den Eerenbeemt en Van Heusden, 2006). Ook verworven loyaliteit is een sterke kracht binnen een mens.
Nagy spreekt over kinderloyaliteit (Onderwaater, 2018). De loyaliteit die een kind heeft ten opzichte van zijn/haar ouders en verzorgers, dient de ruimte te hebben, erkend te worden. Als dat niet gebeurt, kan deze loyaliteit onzichtbaar worden, met grote gevolgen voor de mogelijkheden voor een individu om vrije relaties aan te gaan.
Daarom zal binnen elk gezinssysteem en bij de beoordeling van wat een kind nodig heeft om gezond op te groeien, ruimte moeten zijn om te kijken naar de factoren van existentiële en verworven loyaliteit.
De factor loyaliteit verdient erkenning. De biologische afkomst van een kind geeft een existentiële loyaliteit waarbij de factoren ontstaansgeschiedenis en genetische afkomst een rol spelen. Dit dient in balans te zijn en in wederzijdse erkenning te worden gebracht met de verworven loyaliteit.
Vanuit de Opgroeidriehoek
Vanuit de systeemtherapie wordt vaak gewerkt met genogrammen, een schematische weergave van een familiesysteem. Een genogram ziet er bijvoorbeeld als volgt uit (figuur 1):
De blauwdruk van een genogram kan alleen maar ruimte bieden voor de weergave van de afkomst van een kind en de relaties daartussen. Daarmee is het genogram voor een niet-traditioneel gezin anders dan dat van een traditioneel gezin. Het is belangrijk voor een kind om helderheid te hebben over de genetische afkomst. Dit hangt samen met de existentiële loyaliteit uit de vorige paragraaf en met het vormen van een gevoel van identiteit.
Echter, naast de genetische afkomst, is het voor een kind belangrijk hoe het dagelijkse opgroeien er uitziet. Vanuit de theorie van de opgroeidriehoek,14 is het belangrijk dat niet alleen een genogram wordt gebruikt om een beeld te krijgen van het gezin van een kind. Een opgroeidriehoek is een schematische weergave van het dagelijks leven van een minderjarige. Binnen deze weergave, is ruimte voor alle mensen van relevantie in de jeugd van een kind. De opgroeidriehoek ontstaat als volgt (figuur 2, 3 en 4):
De opgroeidriehoek, waarbij het dagelijks leven van het kind binnen een 3-D weergave wordt neergegeven (Van Teijlingen, 2022).
Binnen deze opgroeidriehoek is ruimte voor meer opvoeders, voor meer belangrijke volwassenen. Daarbinnen is ook ruimte voor de gekozen opvoeders binnen een niet-traditioneel gezin. Echter, in de traditionele denkwijze van moeder-vader-kind, blijft er alleen ruimte voor de juridische ouders. Dat zijn er maximaal twee.
Binnen de opvoedcirkel
Om het dagelijks leven en daarmee ook een belangrijk deel van het belang van het kind goed in kaart te brengen, is zicht op alle belangrijke opvoeders nodig. Een manier om dit inzichtelijk te maken, is de opgroeidriehoek aan te passen naar een opgroeicirkel. Daar kunnen alle volwassenen met opvoedrol worden weergegeven, los van de juridische status.
Net als bij de opgroeidriehoek, kan in de cirkel duidelijk gemaakt worden hoe het dagelijks leven er voor een kind uitziet, wie ertoe doen en op welke wijze deze mensen kunnen worden ingezet om het leven van een kind veilig en zo goed mogelijk te laten zijn.
Binnen de opgroeicirkel kunnen de theorieën met betrekking tot hechting en de theorieën met betrekking tot loyaliteit van bijvoorbeeld Nagy worden toegepast en voor dit ene individuele kind overzichtelijk gemaakt worden.
Wie staan er in de cirkel? Met wie heeft het kind een hechtingsrelatie? Aan wie voelt een kind zich loyaal? Ten opzichte van wie is er existentiële loyaliteit en is er ruimte voor erkenning?
Vanuit de rechtbank
‘U mag achter in de zaal gaan zitten.’ Dat zijn de woorden die een vader van de rechters te horen krijgt bij de behandeling van de zaak over de zorgregeling, het hoofdverblijf en de verdeling van de kosten van zijn zoon. Een zoon die hij gezamenlijk opvoedt met zijn echtgenoot en een co-moeder. Het kind verblijft de helft van de week bij zijn vaders en de andere helft van de week bij zijn moeder. De echtgenoot en de co-moeder zijn de juridische ouders, omdat een kind in Nederland maar maximaal twee juridische ouders mag hebben. In de praktijk voedt deze vader zijn zoon al vanaf zijn geboorte op en ziet zijn zoon hem als volwaardige vader. Het kind maakt geen onderscheid tussen zijn moeder enerzijds en zijn beide vaders anderzijds. Het zijn gewoon allemaal zijn ouders.
En toch mag deze vader niet deelnemen aan de mondelinge behandeling en de bespreking van de voorliggende verzoeken, ondanks dat dit zijn dagelijkse leven betreft, zijn zoon. Niet alleen mag deze vader het woord niet voeren, ook wordt van hem geen financiële bijdrage in de kosten van zijn zoon verwacht. Want: hij is niet de juridische vader. Vader wordt ook niet aangemerkt als juridisch belanghebbende, ondanks dat daarom wel verzocht is.
In feite krijgt de vader hiermee het signaal: jij doet er niet toe als ouder. De achterbank-ouder. En hoewel het ongetwijfeld niet de bedoeling van de rechters was om de vader dit gevoel te geven, was dit wel de uitkomst, welke veel verdriet veroorzaakte bij beide vaders. Het gaf een gevoel van ongelijkwaardigheid tussen de ouders. Het had een wereld van verschil gemaakt als deze vader gewoon naast zijn echtgenoot had mogen zitten, in plaats van achter in de zaal. In de dagelijkse verzorging van het kind wordt er tenslotte door het kind geen onderscheid gemaakt tussen zijn vaders.
Belangstelling, oprechte nieuwsgierigheid en acceptatie
Voor de jeugdzorg en jeugdbescherming geldt dat ‘belangstelling’, ‘oprechte nieuwsgierigheid’ en ‘acceptatie’ de belangrijkste tools zijn om met alle gezinnen in het algemeen om te gaan, maar met niet-traditionele gezinnen in het bijzonder. Het weergeven van het leven van een kind met behulp van een opgroeicirkel, is daar helpend bij.
Dit geconstateerd hebbende, is het de vraag hoe rechtbanken hier vervolgens mee om moeten gaan bij vraagstukken over bijvoorbeeld gezag, zorgverdeling, family life en verhuizing. Hoewel er een groot aantal wetswijzigingen moet komen om de formeel juridische rol van meerouderschaps-ouders en de wensouders te kunnen vestigen, kan een benadering van deze ouders met inachtneming van het hierboven beschrevene ook in de rechtszaal een wereld van verschil maken.
Dit betekent dat professionals in hulpverlening en rechtspraak moeten durven vragen.
In dit kader wijzen de auteurs op het recent opgerichte Landelijk Informatiepunt Draagmoederschap (LIDM). Dit informatiepunt is op 16 juni 2023 gelanceerd. Dankzij de inrichting van het informatiepunt als platform, waar ervaringsdeskundigen, juristen, medisch specialisten en sociale wetenschappers aan hebben meegewerkt, zorgt het Landelijk Informatiepunt Draagmoederschap voor gedegen en gecontroleerde informatie. Ook rechtspraak, advocatuur en de Raad voor de Kinderbescherming kunnen hier gebruik van maken.
Concrete tips
Uitgaande van de waarden: belangstelling, oprechte nieuwsgierigheid en acceptatie, is er binnen de rechtspraak een hoop te winnen in het omgaan met ‘niet-traditionele gezinnen’:
-
Kijk met een open blik naar het gezin en de opvoedcirkel.
-
Wees bewust van het effect op de betrokkenen van de wijze van communicatie.
-
Niet bekend met het onderwerp (bijvoorbeeld draagmoederschap)? Laat u voorlichten door een professional (bijvoorbeeld het LIDM).
Aan rechters:
-
Indien er een kindgesprek is, vraag aan het kind hoe het dagelijks leven eruitziet. Wie zorgt er voor hem/haar, met wie kan het kind zijn/haar zorgen delen?
-
Vraag hoe het kind de ouders aanspreekt en voer dat eventueel tijdens de mondelinge behandeling door, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan.
-
Indien er sprake is van een niet-traditionele opvoedingssituatie, vraag aan alle betrokkenen wie welke rol heeft en waar en hoe een niet-gezagdragende ouder moet worden gepositioneerd.
-
Vraag naar de gewenste aanspreekvormen.
-
Benoem iemand die als ouder wordt gezien ook als ouder.
-
Maak verschil tussen de juridische positie van een betrokken ouder en de erkenning die hij of zij verdient in de betrokkenheid bij het kind.
-
Houd in de overwegingen rekening met de netwerken van gehechtheid rond een kind.
-
Ga uit van ‘good enough parenting’, ook bij niet-traditionele gezinnen.
Aan advocaten:
-
Wees behoedzaam met het ‘trekken van de biologische afkomst-kaart’. Ouders hebben vaak zeer bewust en liefdevol gekozen voor de situatie en voor wie de biologische ouder is geworden. Dit vervolgens tegen een ouder gebruiken, doet schade, aan beide ouders en aan het kind.
-
Vraag de opvoedsituatie goed uit. Teken deze eventueel uit in een verzoek, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan.
-
Beschrijf in verzoeken/verweren welke aanspreekvormen er voor welke ouder gelden, zodat ook daarover geen misverstanden kunnen ontstaan.
Aan de Raad voor de Kinderbescherming:
-
Durf te vragen.
-
Laat het kind aangeven aan welke volwassenen het gehecht is.
-
Teken de opgroeisituatie van het kind uit, zorg ervoor dat daarover geen misverstanden (kunnen) ontstaan.
-
Ga uit van de aanspreekvormen die het kind hanteert.
Dit artikel is afgesloten op19 juni 2023.
Mr. J.H. (Jo-an) Ghurahoo-van der Tol
Advocaat bij Wens Familierecht
Drs. A. (Anneke) van Teijlingen-Pover
Bijzonder curator en mediator bij Mediation voor Jou.