Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, lijfrente in de winstsfeer, verzamelbesluit
Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, lijfrente in de winstsfeer, verzamelbesluit
Besluit BLKB2014/816
Opschrift
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten:
In dit besluit is het beleid over lijfrenten in de winstsfeer geactualiseerd, zoals dat is opgenomen in het besluit van 28 december 2004, nr. CPP2004/633M. Enkele standpunten zijn gewijzigd/verduidelijkt en er is een nieuw standpunt opgenomen.
1. Inleiding
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 28 december 2004, nr. CPP2004/633M. De onderdelen 2 tot en met 7 betreffen aspecten van het regime onder de Wet IB 2001. Onderdeel 8 gaat in op lijfrenten die zijn bedongen voor de stakingswinst en de oudedagsreserve onder de regeling zoals die luidde tussen 1 januari 1992 en 1 januari 2001. Onderdeel 9 behandelt enige aspecten van lijfrenten die zijn bedongen vóór 1 januari 1992.
De volgende onderdelen in dit besluit zijn nieuw (onderdelen 3.2.1., 3.2.2. en 9.6.5.), gewijzigd (onderdelen 3.1., 8., 9.1., 9.2. en 9.6.4.) of verduidelijkt (onderdelen 3.2., 6.3. en 6.6.) opgenomen:
Onderdeel 3.1. (Door)overdracht van de onderneming
Onderdeel 3.2. Overdracht van de lijfrenteverplichting
Onderdeel 3.2.1. Juridische splitsing (lijfrenten vanaf 2001)
Onderdeel 3.2.2. Juridische fusie (lijfrenten vanaf 2001)
Onderdeel 6.3. Stakingswinst exclusief de stakingsaftrek/MKB-winstvrijstelling
Onderdeel 6.6. Staking en meer dan één lijfrenteovereenkomst
Onderdeel 8. Lijfrenten bedongen voor de stakingswinst en de oudedagsreserve bedongen van 1 januari 1992 tot 1 januari 2001: omzetting en overdracht
Onderdeel 9.1. Overdracht van een stamrecht aan een andere verzekeraar
Onderdeel 9.2. Juridische splitsing en fusie (stamrechten)
Onderdeel 9.6.4. Stamrecht. Uitstel ingangsdatum van 65 naar AOW-leeftijd plus 5
Onderdeel 9.6.5. Sanctie artikel 23a (oud) Wet Vpb, artikel 59a (oud) Wet IB 1964 en dubbele heffing
Verder zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd ten opzichte van de hiervoor genoemde besluiten.
Tenzij anders is aangegeven, zijn de in dit besluit opgenomen goedkeuringen gebaseerd op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule). Dit besluit is van overeenkomstige toepassing op gevallen waarin wordt gekozen voor een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van de Wet IB 2001, in plaats van een lijfrenteverzekering.
De volgende onderdelen van het besluit CPP2004/633M zijn aan te merken als helpdeskvraag, hebben een voorlichtend karakter of hebben door tijdsverloop het belang verloren en zijn zodoende niet in dit besluit opgenomen:
Waar in dit besluit sprake is van verzoeken die aan mij kunnen worden voorgelegd, kan men deze sturen naar:
Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen,
Postbus 20201,
2500 EE Den Haag
1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen
Andere-verzekeraarsanctie: De sanctie van artikel 3.133, tweede lid onderdeel i, van de Wet IB 2001
AOW-leeftijd: De pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet
Artikel 19-stamrecht: Stamrecht bedongen met toepassing van artikel 19 (oud) van de Wet IB 1964
Artikel 44j-stamrecht: Stamrecht bedongen met toepassing van artikel 44j (oud) van de Wet IB 1964
Bv: Besloten vennootschap
IB ’64-sanctie: De sanctie van artikel 59a (oud) van de Wet IB 1964
Invoeringswet: Invoeringswet Wet IB 2001
Omzetting oudedagsreserve: De omzetting van een oudedagsreserve in een lijfrente op de voet van artikel 3.128 van de Wet IB 2001
Omzetting stakingswinst: De omzetting van stakingswinst in een lijfrente op de voet van artikel 3.129 van de Wet IB 2001
Verzekeraar-overnemer: De verzekeraar als bedoeld in artikel 3.126, eerste lid, onderdeel a, 2°, van de Wet IB 2001
Vof: Vennootschap onder firma
Vpb-sanctie: De sanctie van artikel 23a (oud) van de Wet Vpb
Wet IB 1964: Wet op de inkomstenbelasting 1964
Wet VPL: Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling, Stb. 2005, 115
2. Lijfrente bedongen voor de stakingswinst en de oudedagsreserve vanaf 1 januari 2001; staking na AOW-leeftijd plus vijf; (tijdelijke) oudedagslijfrente
Premies voor lijfrenten die dienen ter compensatie van een pensioentekort worden aangemerkt als uitgaven voor inkomensvoorzieningen (artikel 3.124 van de Wet IB 2001). Om te kwalificeren als uitgave voor inkomensvoorziening wordt aan een lijfrente onder meer de eis gesteld dat de termijnen van deze lijfrente uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige aan wie deze termijnen toekomen, de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd (artikel 3.125, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet IB 2001).
De leeftijdsgrens is ook van toepassing op lijfrenten die worden bedongen bij een omzetting oudedagsreserve en een omzetting stakingswinst. Hoewel ik in het algemeen hecht aan een uniforme toepassing van bovengenoemde leeftijdsgrens bij de fiscale kwalificatie van oudedagsvoorzieningen, heb ik naar aanleiding van signalen uit de uitvoeringspraktijk geconstateerd dat onverkorte toepassing van de leeftijdsgrens bij genoemde omzettingen kan leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. De oudedagsreserve kan in de jaren voorafgaande aan de staking van de onderneming worden omgezet in een lijfrente. De ondernemer beschikt feitelijk veelal niet eerder dan bij de staking van de onderneming over de hiervoor benodigde liquiditeiten; het vermogen is geïnvesteerd in de onderneming. Met betrekking tot de omzetting van de stakingswinst in een lijfrente is het niet mogelijk een tijdstip voorafgaande aan de staking in aanmerking te nemen. Om in deze twee gevallen voor de fiscale aftrek van de lijfrentepremie in aanmerking te komen, wordt de desbetreffende ondernemer (veelal) gedwongen zijn onderneming uiterlijk te staken in het jaar waarin hij eerdergenoemde leeftijd bereikt.
Goedkeuring
Voor de toepassing van de artikelen 3.128 en 3.129 van de Wet IB 2001 keur ik het volgende goed in het geval lijfrenten niet kwalificeren doordat zij later ingaan dan in het jaar waarin de ondernemer de leeftijd van vijf jaar hoger dan de AOW-leeftijd bereikt (artikel 3.125, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet IB 2001). In dat geval worden de premies toch begrepen onder de premies voor lijfrenten als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Hierbij geldt als voorwaarde dat de termijnen van de lijfrente dadelijk ingaan.
Wellicht ten overvloede merk ik op dat in de situatie waarin de met toepassing van deze goedkeuring bedongen lijfrente kwalificeert als een tijdelijke lijfrente in de zin van artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001, het maximale gezamenlijke bedrag van de termijnen zoals vermeld in die bepaling onverkort van toepassing is.