College van Beroep voor het bedrijfsleven, 11-09-2018, ECLI:NL:CBB:2018:491, 17/1322
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 11-09-2018, ECLI:NL:CBB:2018:491, 17/1322
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 11 september 2018
- Datum publicatie
- 17 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2018:491
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2017:5310, Overig
- Zaaknummer
- 17/1322
Inhoudsindicatie
Warenwet. Warenwetbesluit invoer levensmiddelen uit derde landen. Warenwetregeling veterinaire controles (derde landen). Richtlijn 97/78/EG. Verordening (EG) 853/2004. Verordening (EG) 178/2002. Weigering invoer in EU van partijen melkpoeder uit derde landen na overeenstemmingscontrole op grond van artikel 4 lid 4 Richtlijn 97/78 vanwege onvolledig
identificatiemerk. Begrip ‘levensmiddel’. Toepassingsbereik van Richtlijn 97/78/EG en Warenwetregeling ruimer dan definitie ‘invoer’ in Richtlijn 97/78/EG.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummers: 17/1322
17014
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 september 2018 op het hoger beroep van:
1. Mead Johnson B.V. te Nijmegen, appellante 1,
2. DHL Global Forwarding B.V. ,te Schiphol, appellante 2, gezamenlijk appellanten(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma RB),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2017, kenmerk ROT 15/6962, in het geding tussen
(gemachtigde: mr. E.M. Scheffer).
Procesverloop in hoger beroep
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 11 juli 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:5310).
De NVWA heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken overlegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018.
Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De NVWA heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] , officiële dierenarts bij de NVWA.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Appellante 1 importeert in Nederland melkpoeder van een zusterbedrijf uit Singapore, en gebruikt deze als halffabricaat voor de productie van zuigelingenvoeding. Deze zuigelingenvoeding voert appellante 1 vervolgens uit naar China (Hong Kong). Appellante 1 maakt daarbij gebruik van de douaneregeling ‘actieve veredeling’. Appellante 2 heeft in dit geval namens appellante 1 het vervoer van de in geding zijnde partijen melkpoeder voor haar rekening genomen en aangifte voor de import gedaan. De primaire besluiten zijn gericht aan appellante 2. Op het elektronisch vooraanmeldingsformulier is, voor zover van belang, telkens vermeld dat de partijen melkpoeder worden aangeboden voor invoer in de Europese Unie en dat deze bestemd zijn voor menselijke consumptie.
Bij besluiten van respectievelijk 25 juni 2015, 1 juli 2015, 6 juli 2015 en 9 juli 2015 heeft de officiële dierenarts van de NVWA in totaal twintig partijen melkpoeder afkomstig uit Singapore geweigerd voor invoer in de EU (de primaire besluiten). Aan de weigering heeft de NVWA ten grondslag gelegd dat bij de overeenstemmingscontrole door de officiële dierenarts is vastgesteld dat het identificatiemerk op de partijen melkpoeder niet voldoet aan de invoervoorwaarde dat daarop het land van de productie-inrichting moet zijn vermeld. Bij uitspraak van 29 juli 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:5500) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (voorzieningenrechter) het verzoek om voorlopige voorziening tegen de besluiten van 25 juni 2015 afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2015, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de NVWA de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. De NVWA heeft het standpunt dat de partijen melkpoeder niet voldoen aan de invoervoorwaarden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder j, van (de hierna te noemen) Richtlijn 97/78, gehandhaafd. Ter motivering van dit oordeel heeft de NVWA verwezen naar de overwegingen van de voorzieningenrechter en deze overwegingen tot de zijne gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang en samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de partijen melkpoeder moeten worden aangemerkt als een levensmiddel als bedoeld in artikel 2 van (de hierna te noemen) Verordening 178/2002 en daarmee als eet- en drinkwaren als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het (hierna te noemen) Warenwetbesluit, in verbinding met artikel 1, aanhef en onder b, van de Warenwet. De rechtbank heeft in het licht van het Warenwetbesluit bepalend geacht of beoogd werd de partijen melkpoeder binnen Nederlands grondgebied te brengen of te verhandelen en overwogen dat gelet daarop niet relevant is of in dit geval sprake is van invoer in de zin van Richtlijn 97/78. Vast staat dat op de verpakkingen (de ‘big bags’) van de partijen melkpoeder, voordat deze de productie-inrichting in het derde land Singapore hebben verlaten, geen identificatiemerk is aangebracht waarop de naam van het land is vermeld waar de productie-inrichting is gevestigd, voluit geschreven of aangegeven met een uit twee letters bestaande code overeenkomstig de betreffende ISO-norm, zoals is vereist op grond van Bijlage II onder B. van (de hierna te noemen) Verordening 853/2004. Hierdoor ontbrak de in artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 97/78 bedoelde overeenstemming en voldeden de partijen melkpoeder niet aan de invoervoorwaarden. De omstandigheid dat appellante 1 over een vergunning actieve veredeling beschikt en daarom geen invoerrechten hoeft te betalen, betreft een douanerechtelijk aspect en doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank heeft het beroep op het evenredigheidsbeginsel verworpen en daartoe overwogen dat op grond van de uitspraak van het College van 15 september 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:339) bij veterinaire controles voor producten uit derde landen - zoals hier aan de orde - slechts de in Richtlijn 97/78 voorziene maatregelen openstaan, indien het product niet aan de invoerwaarden voldoet. Voor een belangenafweging bieden deze communautaire bepalingen geen ruimte. Het Warenwetbesluit en de Warenwetregeling bieden die ruimte evenmin. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank eveneens verworpen.