College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-12-2023, ECLI:NL:CBB:2023:720, 21/710
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-12-2023, ECLI:NL:CBB:2023:720, 21/710
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 19 december 2023
- Datum publicatie
- 19 december 2023
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2023:720
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2021:4427, Overig
- Zaaknummer
- 21/710
- Relevante informatie
- Telecommunicatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 28-06-2025]
Inhoudsindicatie
De omvang van dit hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister in strijd met artikel 5:41 van de Awb aan VoIPGRID een boete heeft opgelegd. Het College is van oordeel dat dit niet het geval is. De omstandigheid dat VoIPGRID, voorafgaand aan het besluit van 8 mei 2019 waarbij de overtreding werd vastgesteld, herhaaldelijk vragen heeft gesteld aan het CIOT over de verantwoordelijkheidsafbakening, is onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Uit de nota van toelichting bij het Bvgt volgt namelijk al dat VoIPGRID niet aansprakelijk is voor onrechtmatige bevraging van gegevens, noch voor een eventueel onjuiste interpretatie van correct aangeleverde gegevens. Deze nota van toelichting is door VoIPGRID in haar correspondentie met het CIOT aangehaald. Het was voor VoIPGRID al duidelijk, of had op zijn minst al duidelijk kunnen zijn, hoe de verantwoordelijkheid is afgebakend. Anders dan de rechtbank is het College van oordeel dat VoIPGRID geen geslaagd beroep kan doen op artikel 5:41 van de Awb. Dit betekent dat de hogerberoepsgrond van de minister slaagt. Het College voorziet zelf in de zaak door, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep bij de rechtbank voor zover dat is gericht tegen de oplegging van de boete, ongegrond te verklaren.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 21/710
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2023 op het hoger beroep van:
de minister van Economische Zaken en Klimaat (Rijksinspectie Digitale Infrastructuur)
(gemachtigden: mr. J. Sijbrandij en mr. S.P. Janssen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2021, kenmerk ROT 20/1275, in het geding tussen
(gemachtigde: mr. H.W.J. Smeltekop).
Procesverloop in hoger beroep
De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:4427).
[naam 1] heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
De zitting was op 26 september 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de minister en [naam 1] . Ook zijn namens de minister [naam 2] en namens [naam 1] [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] verschenen.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
[naam 1] is een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk en van een openbare telecommunicatiedienst. De minister heeft aan [naam 1] een boete en een last onder dwangsom opgelegd, omdat zij niet heeft voldaan aan de verplichting die staat in artikel 13.4, vierde lid, van de Telecommunicatiewet (Tw), gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (Bvgt). [naam 1] heeft namelijk geweigerd zich aan te sluiten op het informatiesysteem van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT). De minister heeft vastgesteld dat sprake is van een ernstige overtreding vanwege de lange duur van niet aangesloten zijn en de (in potentie) zeer ernstige gevolgen daarvan voor de opsporing van strafbare feiten en de staatsveiligheid. Daarom heeft de minister bij besluit van 8 mei 2019 (het primaire besluit) een boete van € 5.000,- opgelegd. Ook heeft de minister daarbij een last onder dwangsom opgelegd.
In het besluit van 20 december 2019, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] gegrond verklaard voor zover dat was gericht tegen de begunstigingstermijn die was verbonden aan de last onder dwangsom. De andere bezwaren zijn door de minister ongegrond verklaard en de boete is gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2 De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte aan [naam 1] een boete heeft opgelegd. Volgens de rechtbank kan de overtreding [naam 1] niet worden verweten, zodat artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de weg staat aan het opleggen van een boete. In overwegingen 12.1 tot en met 12.3 van de aangevallen uitspraak wordt uiteengezet hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Deze overwegingen van de rechtbank zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak. De rechtbank heeft het besluit van 20 december 2019 vernietigd voor zover daarbij de boete is opgelegd.