Home

Rechtbank Rotterdam, 27-05-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:4427, ROT 20/1275

Rechtbank Rotterdam, 27-05-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:4427, ROT 20/1275

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
27 mei 2021
Datum publicatie
27 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:4427
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 20/1275

Inhoudsindicatie

De boete die de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan een telecomaanbieder heeft opgelegd omdat deze haar database met klantgegevens niet beschikbaar stelde voor opsporingsdoeleinden, wordt door de rechtbank Rotterdam ongedaan gemaakt. Alle telecomaanbieders zijn verplicht hun klantgegevens ter beschikking te stellen voor de bestrijding van criminaliteit en de bescherming van de nationale veiligheid. Deze telecomaanbieder weigerde dat omdat de klantgegevens volgens haar mogelijk ook in strijd met de wet zouden worden ingezien door politie, justitie en de veiligheidsdiensten. Verder was zij bang aansprakelijk te worden gehouden voor onrechtmatige raadpleging van haar klantgegevens. De rechtbank oordeelt dat privacybescherming of bronbescherming van journalisten geen belangen van de telecomaanbieder zelf zijn. De verdragsrechten die zij in dat verband heeft aangevoerd beschermen niet de telecomaanbieder zelf en kunnen dus niet tot vernietiging van de boete leiden. Verder is de rechtbank van oordeel dat de telecomaanbieder niet aansprakelijk kan worden gehouden voor onrechtmatige raadpleging van haar klantgegevens. De telecomaanbieder had meerdere keren aan het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT), dat het informatiesysteem voor telefoongegevens en internetgegevens beheert, en aan de staatssecretaris gevraagd of zij aansprakelijk zou kunnen worden gehouden voor onrechtmatige raadpleging. Het CIOT en de staatssecretaris hebben daar geen duidelijkheid over gegeven voorafgaand de procedure bij de rechtbank. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de telecomaanbieder geen verwijt kan worden gemaakt dat zij haar klantgegevens niet heeft gedeeld. Omdat de telecomaanbieder geen verwijt kan worden gemaakt kan aan haar geen boete worden opgelegd. Wel is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris terecht een last onder dwangsom aan de telecomaanbieder heeft opgelegd om haar ertoe te bewegen alsnog haar klantgegevens ter beschikking te stellen. Het nakomen van die verplichting is belangrijk voor de bestrijding van criminaliteit en de bescherming van de nationale veiligheid. Aan die last heeft de telecomaanbieder inmiddels voldaan en de staatssecretaris is niet overgegaan tot invordering van dwangsommen.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/1275

gemachtigde: mr. H.W.J. Smeltekop,

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (Agentschap Telecom), verweerder,

gemachtigden: mr. J. Sijbrandij en mr. S.P. Janssen.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete van € 5.000 opgelegd en haar gelast om binnen twee maanden na de dagtekening van dit besluit de technische voorzieningen te treffen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (Bvgt) om te voldoen aan de specificaties als bedoeld in de bij artikel 3, eerste lid, van het Bvgt behorende Bijlage, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per geconstateerde overtreding, per maand, met een maximum van € 100.000.

Bij besluit van 20 december 2019 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres voor zover het zich richt tegen de begunstigingstermijn gegrond verklaard, bepaald dat de begunstigingstermijn van twee maanden eerst ingaat na de dagtekening van dit besluit, en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Noord Nederland.

De griffier van de rechtbank Noord Nederland heeft onder toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij brief van 6 maart 2020 het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Rotterdam (de rechtbank), omdat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het geschil.

Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft verweerder bij twee brieven van 14 april 2021 vragen gesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd bij e-mail van 21 april 2021.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts zijn namens eiseres verschenen

[Naam], [Naam], [Naam], [Naam] en [Naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wettelijk kader, voorgeschiedenis en besluitvorming verweerder

1. In de bijlage bij deze uitspraak is het relevante wettelijke kader opgenomen.

2. Eiseres is een telecomaanbieder op wie artikel 13.4 van de Telecommunicatiewet (Tw) van toepassing is. Op grond van dit artikel rust op haar kortgezegd de verplichting onverwijld te voldoen aan vorderingen die zijn gedaan op grond van daarin genoemde bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) bepaalde gegevens over een gebruiker van een openbaar telecommunicatienetwerk dan wel een openbare telecommunicatiedienst (en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker) te verstrekken. Uit artikel 2 van het op artikel 13:4, vierde lid, van de Tw gebaseerde Bvgt volgt dat de Minister van Justitie en Veiligheid belast is met het langs geautomatiseerde weg doorgeleiden van verzoeken om en verstrekkingen van deze informatie en dat hij deze taak uitvoert door middel van het Centraal informatiepunt onderzoek telecommunicatie (CIOT). Gelet op artikel 3, eerste lid, van het Bvgt dienen het CIOT, de bevoegde autoriteit (als bedoeld in artikel 1, onder de, van het Bvgt) en de telecomaanbieder ieder de technische voorzieningen te treffen die nodig zijn teneinde uitvoering te geven aan het langs geautomatiseerde weg doorgeleiden van verzoeken om en verstrekkingen van deze informatie. Dit wordt het Centraal

Informatie Systeem (CIS) genoemd.

3. Bij brief van 11 december 2017 klaagt het CIOT bij het Agentschap Telecom (het Agentschap), dat eiseres tot op heden niet aan de verplichtingen uit hoofde van de Tw in verbinding met het Bvgt heeft voldaan, ondanks de (herhaaldelijke) aanmaningen van het CIOT hiertoe. Het CIOT verzoekt verweerder daarom richting eiseres tot handhaving over te gaan. Bij deze brief bevindt zich een grote hoeveelheid correspondentie tussen het CIOT en eiseres vanaf oktober 2013. Daaruit komt naar voren dat eiseres haar medewerking niet wil verlenen, voordat het CIOT haar vragen heeft beantwoord en garanties heeft gegeven, omdat zij zorgen heeft dat er onrechtmatige bevragingen worden gedaan door de politiekorpsen.

4. Een toezichthouder van het Agentschap heeft vervolgens onderzoek ingesteld naar een overtreding van artikel 3, eerste lid, van het Bvgt door eiseres. Daaruit komt naar voren dat eiseres eerst een tweetal vragen beantwoord wil zien alvorens zij wil aansluiten op het informatiesysteem. Die vragen zien op de ketenaansprakelijkheid voor de aan te leveren data aan het CIOT en op de waarborgen voor de rechtmatigheid van de bevragingen. De toezichthouder heeft op basis van de door het CIOT verstrekte gegevens en nadat een woordvoerder van eiseres is gehoord geconstateerd dat eiseres vanaf het in gang zetten (juni

2016) van het aansluittraject, het traject is gestaakt na de uitwisseling van de

geheimhoudingsverklaring en het informatiepakket B in augustus 2016 en dat eiseres tot op heden geen informatie aan het informatiesysteem van CIOT levert, zodat zij in overtreding is van artikel 13.4, vierde lid van de Tw in verbinding met artikel 3, eerste lid van het Bvgt.

5. Na een voornemen tot boete- en lastoplegging, gevolgd door een zienswijze van eiseres, heeft verweerder eiseres een boete en last opgelegd. Bij het bestreden besluit zijn de beide sancties gehandhaafd, met dien verstande dat een nieuwe begunstigingstermijn is gesteld omdat hangende de bezwaarprocedure een medewerker van het CIOT aan eiseres heeft meegedeeld dat de eerder toegezonden bewerkersovereenkomst niet getekend hoeft te worden omdat er een nieuwe verwerkersovereenkomst wordt toegestuurd en eiseres daarop mocht wachten, terwijl die toezending eerst plaatsvond op 25 september 2019. Verweerder heeft in dit verband overwogen dat de last losstaat van de mededeling over de verwerkersovereenkomst, omdat die enkel er op is gericht dat eiseres de nodige technische voorzieningen treft, maar dat verweerder niettemin van oordeel is dat de communicatie hierover beter had gekund en dat hij daarom reden ziet een nieuwe begunstigingstermijn vast te stellen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van (de (verwijtbaarheid van) de overtreding onder meer het volgende overwogen:

“Zoals ik al in mijn primaire besluit heb overwogen, kunnen uw (blijvende) vragen en twijfels over de rechtmatigheid van de bevragingen door het CIOT geen reden zijn voor een beroep op afwezigheid van alle schuld bij de overtreding. Er geldt een wettelijke verplichting tot aansluiting welke van toepassing is op alle aanbieders van openbare telecommunicatiediensten. (...) Door artikel 3, eerste lid, van het Bvgt te overtreden heeft [eiseres] reeds verwijtbaar gehandeld. Ik verwijs u in dit verband naar de uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 12 januari 2010 (ECLI:NL:RBROT:2010:BK8888) (...)

De afwezigheid van verwijtbaarheid heeft [eiseres], met haar bedenkingen ten aanzien van de raadpleging van het CIS, niet aannemelijk gemaakt. Deze bedenkingen zijn bovendien niet geobjectiveerd en niet actueel. Het beeld dat u schetst dat politiefunctionarissen achter terminals, zonder enige vorm van controle, in klantenbestanden grasduinen heeft u niet aannemelijk gemaakt en is bovendien niet relevant in deze zaak.

Immers, de bevragingen door de behoeftestellers zijn gebaseerd op de artikelen welke genoemd worden in artikel 13.4 van de Tw, Aan die bevragingen liggen wettelijke bevoegdheden ten grondslag en het legitieme gebruik van die bevoegdheden wordt gewaarborgd in tal van bijzondere wet- en regelgeving. In een eventueel strafrechtelijke procedure kan de rechtmatigheid van een bevraging door de rechter worden getoetst. (...)

Het voorgaande betekent dat de rechtmatigheid van bevragingen niet in dit

bezwaar aan de orde kan komen omdat dit besluit niet is gebaseerd op de

artikelen in het Wetboek van Strafvordering of de Wet op de inlichtingen- en

veiligheidsdiensten 2017, genoemd in artikel 13.4 Tw.”

Beroepsgronden

6. Eiseres betoogt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Zij wijst er op dat sprake is van conflicterende verplichtingen. Eiseres wijst er in dit verband op dat uit eerdere auditverslagen volgt dat 10% van de opvragingen niet voldoen aan de voorwaarden welke hieraan zijn gesteld, dat uit auditrapportages uit 2015 en 2016 blijkt dat het systeem nog voor verbetering vatbaar is en dat ook in meest recente rapportage van december 2019 het risico op onrechtmatig handelen nog steeds als ‘gemiddeld’ wordt beoordeeld. Eiseres heeft daarom gegronde twijfels ten aanzien van de waarborgen en veiligheid van de data die door haar als verwerker in de zin van Verordening (EU) 2016/679 (algemene verordening gegevensbescherming; hierna: AVG) bij het CIOT moeten worden aangeleverd. CIOT heeft deze vragen in de ogen van eiseres nog steeds niet bevredigend weten te beantwoorden. Volgens eiseres heeft zij zich voldoende ingespannen om haar vragen door het CIOT beantwoord te krijgen. Eiseres merkt in dit verband nog op dat het CIS bedoeld is om in individuele gevallen het systeem te kunnen uitvragen die in beginsel met de juiste toestemming van het openbaar ministerie geschiedt. Er bestaat echter sinds de inwerkingtreding van de Wiv 2017 de mogelijkheid om ook bulkverzoeken (massasurveillance) te verwerken die niet met dezelfde waarborgen zijn omkleed als bedoeld bij de oprichting van het CIS. Volgens eiseres komt de Wiv 2017 in strijd is met het recht op eerbiediging van het privéleven en correspondentie zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Eiseres beroept zich voorts op de vrijheid van meningsuiting, de communicatievrijheid en als onderdeel daarvan het recht op bronbescherming, zoals vastgelegd in artikel 10 van het EVRM, artikel 11 van het Handvest en artikel 19 van het IVBPR. Het feit dat gegevens van journalisten opgevraagd kunnen worden, brengt het risico met zich mee dat zij bepaalde onderwerpen gaan mijden of dat bronnen zich niet meer tot journalisten durven te wenden. Er is dus gevaar voor een ‘chilling effect’. Eiseres beroept zich in dit verband voorts op het recht op een ‘effective remedy’ en het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikelen 6 en 13 van het EVRM, artikel 47 van Handvest en artikel 14 van het IVBPR. Eiseres wijst er op dat beperkingen van deze grondrechten waarin de Wiv 2017 voorziet, gelet op artikel 52 van het Handvest de wezenlijke inhoud van die grondrechten moeten eerbiedigen, terwijl aan dit vereiste niet wordt voldaan. In het verlengde hiervan wijst eiseres er op dat aan haar in haar hoedanigheid van verwerker sancties kunnen worden opgelegd indien onregelmatigheden plaatsvinden met betrekking tot zogeheten NAW-gegevens. Des te meer belang is gelegen in het feit van een deugdelijke verwerkersovereenkomst tussen eiseres en het CIOT, alsmede een even deugdelijke daar bovenliggende dienstenovereenkomst.

7. Eiseres betoogt voorts dat verweerder handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel. Zij wijst in dit verband op het volgende. Tot op heden ligt er geen getekende verwerkersovereenkomst en dienstenovereenkomst tussen eiseres en het CIOT. Eerder had eiseres al geconstateerd dat de voorgaande versies die aan haar waren toegezonden door het CIOT niet compliant waren aan de AVG. Zo bevatten deze nog steeds verouderde terminologieën en definities en kenden deze ook andere significante tekortkomingen, zodat eiseres deze overeenkomsten niet durfde te tekenen. Eiseres heeft een aantal vragen geformuleerd en op 13 november 2019 toegezonden aan de Justitiële Informatiedienst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Een medewerker van het CIOT heeft al eerder aangegeven dat er een verbeterd systeem zou komen. Dit houdt in dat het huidige systeem niet voldoet en hierop heeft eiseres mogen vertrouwen. Volgens eiseres speelt in dit verband voorts mee dat sinds 25 mei 2018 de AVG van kracht is en dat dit ertoe heeft geleid dat de privacywetgeving is aangescherpt, zodat het ook om die reden niet verantwoord is om een eerdere versie van een overeenkomst te tekenen. Het CIOT onderkent dit en onderzoekt een en ander. Ook dit rechtvaardigt de houding van eiseres en derhalve moet een beroep op

het vertrouwensbeginsel in haar voordeel worden toegepast. Verder meent eiseres dat zij aan de uitlatingen van het CIOT vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat vooralsnog niet zou worden gehandhaafd en dat uitlatingen verweerder binden. De stelling van verweerder dat het niet van belang of een overeenkomst is getekend omdat het primaire besluit zich enkel

richt op het treffen van de technische voorzieningen teneinde te kunnen voldoen aan de

artikelen 4 en 5 van het Bvgt, kan eiseres in dit verband niet volgen. Deze technische voorbereidingen zijn namelijk reeds lange tijd getroffen en op orde, maar er kon juist niet tot

aansluiting worden overgegaan omdat de overeenkomsten nog niet getekend waren. Dit is ook aan eiseres gecommuniceerd door het OCT. Eiseres kon deze niet tekenen, want deze waren niet voorhanden. En op het moment dat eiseres deze wel in bezit kreeg, bleken deze niet op orde en niet compliant. Dit is gelijk aan het CIOT gecommuniceerd. Het standpunt van verweerder is dus strijdig met de communicatie en handelwijze van het CIOT en komt daarom in strijd met het vertrouwensbeginsel.

8. Verder heeft eiseres betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met de rechtszekerheid en dat ruimte bestaat voor het contra legem toepassen van de regelgeving.

Beoordeling

9. Voor zover de door eiseres ingeroepen verdragsrechten niet strekken tot bescherming van haar belangen, staat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg dat het bestreden besluit wordt vernietigd op de enkele grond dat een aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde verplichting mogelijk in strijd is met die verdragsrechten. Eiseres is weliswaar belanghebbende als bedoeld in het eerste lid van artikel 1:2 van de Awb, omdat haar belang rechtstreeks bij de door verweerder aan haar opgelegde sancties is betrokken, maar zij is geen belangenvereniging als bedoeld in het derde lid van dat artikel. Het is namelijk niet zo dat zij krachtens haar doelstellingen algemene of collectieve privacybelangen van haar klanten behartigt of dat zij als algemene doelstelling heeft op te komen voor het recht op bronbescherming van journalisten. Omdat eiseres als telecomaanbieder geen beroep doet op verdragsrechten voor zover die haar belang beschermen, maar ten behoeve van anderen, kan dit haar gelet op het relativiteitsbeginsel dus niet baten.

10. Ter beoordeling resteert daarom in de eerste plaats of eiseres mocht weigeren om uitvoering te geven aan de op haar rustende verplichting om haar klantgegevens ter beschikking te stellen ten behoeve van het CIS omdat eiseres op grond van de AVG of de Wbp verantwoordelijk en dus aansprakelijk zou zijn voor eventuele onrechtmatige raadplegingen van het CIS. Indien die vraag ontkennend moet worden beantwoord komt de vraag aan de orde of aan haar niettemin geen sancties opgelegd hadden mogen worden.

11.1

Onder verwerking wordt in artikel 4, tweede lid, van de AVG onder meer verstaan: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens zoals het vastleggen, verstrekken of op andere wijze ter beschikking stellen van gegevens. Uit de definitie van artikel 4, zevende lid, van de AVG volgt dat een verwerkingsverantwoordelijke kort gezegd een (rechts)persoon, instantie of dienst is die alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. Daarbij geldt verder dat wanneer de doelstellingen van en de middelen voor deze verwerking in het unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, daarin kan worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen. Artikel 1, aanhef, en onder b en d, van de Wbp kende eenzelfde definitie van verwerking (van persoonsgegevens) als de AVG en bevatte een definitie van verantwoordelijke die in essentie niet verschilt van die van verwerkingsverantwoordelijke in de AVG, met uitzondering van hetgeen is bepaald in het slotgedeelte van het zevende lid van artikel 4 van de AVG.

11.2

Op eiseres rust de in artikel 13.4 van de Tw neergelegde plicht om onder de in die bepaling gestelde voorwaarden klantgegevens te verstrekken. De wijze waarop eiseres dat dient te doen is uitgewerkt in het Bvgt. Daarmee zijn het doel van en de middelen voor deze verwerking van persoonsgegevens vastgesteld door de wetgever en niet door eiseres. Nu eiseres ook niet in artikel 13.4 Tw of in het Bvgt als verwerkingsverantwoordelijke is aangemerkt, kan zij niet als verwerkingsverantwoordelijke voor het verstrekken van haar klantgegevens ten behoeve van het CIS worden aangemerkt. Dat laat overigens onverlet dat het verzamelen van klantgegevens op zichzelf ook een verwerking van persoonsgegevens is en dat eiseres voor die verwerking, waarvoor zij wel doel en middelen vaststelt, wel verantwoordelijk is. Nu eiseres echter niet verwerkingsverantwoordelijk is voor het verstrekken van haar klantgegevens ten behoeve van het CIS, is zij dat ook niet voor verwerkingen die daarna plaatsvinden in de vorm van het raadplegen van het CIS. Eventuele onrechtmatige raadpleging van het CIS, komt dus niet voor verantwoordelijkheid van eiseres en levert dus ook geen aansprakelijkheid van eiseres op. Dit blijkt ook uit de nota van toelichting bij de wijziging van het Bvgt (Stb. 2006, 426, blz. 10):

“(...)

In de publieke consultatie zijn vooral vragen en opmerkingen geplaatst, die betrekking hebben op:

(...)

c. vrijwaring bedrijven van aansprakelijkheid

(...)

Ad c

De bewerkersovereenkomst bevat bepalingen, waarmee de verantwoordelijkheid voor het bewerken van gegevens afdoende wordt geregeld. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor de juiste aanlevering van gegevens en blijven in juridische zin verantwoordelijk voor de bij het Centraal informatiepunt aangeleverde gegevens. Bedrijven zijn niet aansprakelijk voor onrechtmatige bevraging van de gegevens, noch voor onjuiste interpretatie van correct aangeleverde gegevens. Wel is een bedrijf aansprakelijk voor de juiste opgave van gegevens, zoals deze in haar administratie aanwezig zijn.”

11.3.

Eiseres is dus wel verantwoordelijk voor de juistheid van de door haar verzamelde klantgegevens, maar niet voor de terbeschikkingstelling daarvan ten behoeve van het CIS en evenmin voor de raadpleging van die klantgegevens via het CIS. Hieruit volgt dat geen sprake is van tegenstrijdige verplichtingen. Eiseres kan zich derhalve niet beroepen op artikel 5:5 van de Awb, wat zij overigens ook niet met zoveel woorden heeft gedaan.

12.1.

Wel meent eiseres dat haar een beroep toekomt op artikel 5:41 van de Awb, omdat haar geen verwijt treft omdat verweerder en het CIOT onduidelijk zijn geweest over de aansprakelijkheid van eiseres.

12.2.

Eiseres heeft er ter zitting onweersproken op gewezen dat in de eerdere verwerkingsovereenkomst was opgenomen dat het CIOT niet aansprakelijk is voor eventuele boetes die aan eiseres worden opgelegd vanwege de schending van privacyregels.

Volgens eiseres liep zij aldus het risico om verantwoordelijk te worden gesteld voor onrechtmatige gegevensverwerking in het geval dat onrechtmatige bevragingen zouden worden gedaan door de politie of de inlichtingendiensten. Dat, zoals verweerder in dit verband onder meer in zijn e-mail van 21 april 2021 heeft toegelicht, ook aan het eerste lid van artikel 3, eerste lid, van het Bvgt kan worden voldaan zonder dat een verwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen, omdat die alleen nodig is als eiseres er voor kiest de data op te laten slaan in het CIOT-systeem, doet hier niet aan af. Het gaat er immers om dat eiseres op basis van haar correspondentie met het CIOT en de door het CIOT aangeboden verwerkingsovereenkomst in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat zij een gerede kans zou lopen dat zij aansprakelijk zou kunnen worden gehouden door onrechtmatige opvragingen, ongeacht of de apparatuur waarin de bestanden zijn opgeslagen in beheer is bij het informatiepunt of bij eiseres zelf. Daar komt bij dat verweerder niet voorafgaand aan of tijdens zijn besluitvorming, maar pas in de beroepsfase eiseres duidelijkheid heeft geboden omtrent de door haar herhaaldelijk gestelde vraag naar de verantwoordelijkheidsafbakening. Verweerder heeft in zijn besluitvorming weliswaar het standpunt ingenomen dat hijzelf dient uit te gaan van de rechtmatigheid van de bevragingen en dus niet bevoegd is iets te zeggen over de rechtmatigheid van concrete bevragingen door de inlichtingendiensten en de politie, maar hij heeft telkens nagelaten in te gaan op de vraag waar de verantwoordelijkheid van eiseres eindigt, terwijl het CIOT die vraag evenmin adequaat heeft beantwoord. Verder heeft verweerder nagelaten om de correspondentie tussen eiseres en het CIOT in te dienen om zijn standpunt te onderbouwen dat eiseres wel een verwijt kan worden gemaakt.

12.3.

Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat artikel 5:41 van de Awb in de weg staat aan de oplegging van een bestuurlijke boete. Het beroep is daarom gegrond.

13.1.

De last onder dwangsom vormt gelet op artikel 5:31d van de Awb een herstelsanctie, zodat het ontbreken van schuld niet in de weg staat aan de oplegging daarvan. Artikel 5:41 van de Awb is immers, anders dan artikel 5:5 van de Awb, alleen van toepassing op bestraffende sancties, zo volgt uit de artikelen 5:41 en 5:54 van de Awb. Hiervoor is overwogen dat zich geen rechtvaardigingsgrond voordoet om artikel 3, eerste lid, van het Bvgt niet na te leven.

13.2.

Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres zich niet met succes kan beroepen op het vertrouwensbeginsel. Anders dan verweerder is de rechtbank weliswaar van oordeel dat uitlatingen van het CIOT wel degelijk bij eiseres rechtens te honoreren verwachtingen kunnen opleveren, juist omdat het hier gaat om aansluiting op het CIS, maar dit kan niettemin niet leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor de lastoplegging geldt immers dat bij het bestreden besluit een nieuwe begunstigingstermijn is geboden, dat is op een tijdstip dat het eerder opgewekte vertrouwen geen rol meer speelde, want de aangekondigde nieuwe verwerkersovereenkomst is voorafgaand aan het bestreden besluit aan eiseres toegezonden. Naar het oordeel van de rechtbank staat de rechtszekerheid niet in de weg aan de last en de daarbij in bezwaar verleende nieuwe begunstigingstermijn. Voor de door eiseres beoogde contra legem-werking van rechtsbeginselen bestaat evenmin aanleiding.

13.3.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten eiseres een last onder dwangsom op te leggen. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat het van groot maatschappelijk belang is dat iedere aanbieder is aangesloten bij het CIOT. Dit is noodzakelijk voor de effectieve opsporing van strafbare feiten. Als in een hypothetische situatie alle aanbieders zouden besluiten zich niet aan te sluiten op het CIS, dan wordt het voor de opsporingsdiensten zoeken naar de spreekwoordelijke ‘speld in de hooiberg’ bij welke persoon een IP-adres of telefoonnummer hoort. De opsporing van strafbare feiten zou daardoor ernstig worden bemoeilijkt.

13.4.

Eiseres heeft in beroep geen gronden tegen de nieuwe begunstigingstermijn en de hoogte van de last ingebracht. Daarbij merkt de rechtbank op dat van de zijde van verweerder ter zitting is opgemerkt dat niet tot invordering wordt overgegaan nu eiseres inmiddels is aangesloten op het CIS. De beroepsgronden tegen de last onder dwangsom slagen niet.

Slotoverwegingen

14. Zoals hiervoor is overwogen is het beroep gegrond in verband met de boeteoplegging. Met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover het de boete betreft.

15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en wegingsfactor 1) alsmede een bedrag van € 137 aan gemaakte reiskosten, dus in totaal € 2.273.

Wat betekent deze uitspraak?

17. Eiseres krijgt ten dele gelijk. De boete kan geen stand houden maar de last onder dwangsom wel. Voorts volgt een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de boete in stand is gelaten;

-

herroept het primaire besluit voor zover daarbij de boete is opgelegd;

-

bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;

-

laat het bestreden besluit voor het overige in stand;

-

bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354 vergoedt;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.273.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 mei 2021.

De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bijlage