Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-01-2004, AO8773, 23-001809-03

Gerechtshof Amsterdam, 29-01-2004, AO8773, 23-001809-03

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 januari 2004
Datum publicatie
14 oktober 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AO8773
Formele relaties
Zaaknummer
23-001809-03
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 287

Inhoudsindicatie

Doodslag in relationele sfeer. 8 jaar gevangenisstraf Verwerping verweer noodweer.

Uitspraak

arrestnummer

rolnummer 23-001809-03

datum uitspraak 29 januari 2004

tegenspraak

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 24 april 2003 in de strafzaak onder parketnummer 13/021458-02 van het openbaar ministerie

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende op het adres [adres],

thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB "Almere Binnen" te Almere.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 10 april 2003 en in hoger beroep van 20 november 2003 en 15 januari 2004.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de eerste rechter.

Bewezengeachte

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat

hij op 20 augustus 2002 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de nek en de schouder gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezengeachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Verdachte heeft in de bewuste nacht SMS-berichten ontvangen, die afkomstig waren van het mobiel telefoontoestel van [betrokkene], waaruit verdachte opmaakte dat de inmiddels 3 jaren geleden verbroken relatie met haar weer goed zou komen. Toen verdachte vervolgens belde naar haar telefoontoestel kreeg hij tot zijn verrassing [slachtoffer] aan de lijn, de nieuwe vriend van [betrokkene], die hem mededeelde dat hij die SMS-berichten had verstuurd en dat verdachte maar naar hem toe moest komen. Verdachte is toen "over de rooie" gegaan, heeft een mes uit de keukenla gepakt en heeft zich naar het huis van [betrokkene] begeven. Bij het huis aangekomen heeft verdachte zijn meegebrachte mes op de brievenbussen gelegd en vervolgens aangebeld, maar voordat hij via de intercom iets kon zeggen stond iemand achter hem die zei: "Ben jij nou [verdachte], ik ben [slachtoffer] die bijgochum." Verdachte heeft zich omgedraaid en zag toen dat [slachtoffer] op hem af kwam lopen en dat hij een pistool op het hoofd van verdachte richtte. Verdachte heeft een harde klik gehoord, zich vervolgens omgedraaid om het mes van de brievenbussen af te pakken en heeft [slachtoffer] direct met het mes gestoken. Verdachte en [slachtoffer] zijn in gevecht geraakt, waarbij verdachte is blijven steken. Hij heeft hem tijdens het gevecht niet meer losgelaten met de gedachte dat [slachtoffer] niet moest kunnen schieten. Als verdachte niet handelend had opgetreden had hij zelf het loodje gelegd. De noodweersituatie is ontstaan op het moment dat [slachtoffer] een pistool op verdachte richtte en met dat pistool 'klikte'.

Verdachte kan niet "culpa in causa" worden tegengeworpen. Verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 1989, NJ 1990,48. Verdachte wilde weten, gelet op de tekst van de SMS-berichten, wie de waarheid sprak en uitvinden of de relatie met [betrokkene] weer hersteld zou kunnen worden. Verdachte heeft het mes met een ander doel meegenomen dan waarvoor hij het uiteindelijk heeft gebruikt. Hij weet niet meer precies de reden voor het meenemen van het mes, maar vlak na het gebeurde verklaarde hij tegen zijn dochter dat hij het mes meenam 'omdat hij het niet vertrouwde'. Er bestaat een te indirect verband tussen de anterieure verwijtbaarheid en het strafbare feit.

De conclusie luidt dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.

Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.

Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder hetgeen door de verdachte is verklaard, is het volgende -zakelijk weergegeven- voldoende komen vast te staan.

Nadat verdachte ter ore was gekomen dat zijn voormalige vriendin [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) een nieuwe vriend had, heeft verdachte tijdens de week voor het bewezengeachte [betrokkene] veelvuldig gebeld. In, althans één van, de gevoerde gesprekken heeft verdachte [betrokkene] gezegd dat hij het niet ermee eens was dat zij samen met die nieuwe vriend in haar woning zou slapen, als verdachtes (en [betrokkene]'s) dochter - die nog bij [betrokkene] woonde - thuis was. In de nacht van het gebeurde zijn vanaf het telefoontoestel van [betrokkene] SMS-berichten naar verdachte verstuurd, waarop verdachte SMS-berichten naar haar toestel heeft teruggestuurd. De hem toegestuurde SMS-berichten hebben bij verdachte verwarring doen ontstaan over de kans dat de afgebroken relatie met [betrokkene] zou kunnen worden hersteld. Verdachte heeft na enkele berichten naar het mobiele toestel van [betrokkene] gebeld en -tot zijn verrassing- [slachtoffer] aan de telefoon gekregen. In het gesprek dat toen is ontstaan is verdachte gebleken dat [slachtoffer] en niet [betrokkene] de SMS-berichten had verstuurd, hetgeen grote woede bij verdachte heeft veroorzaakt. In dat gesprek is ruzie ontstaan tussen [slachtoffer] en verdachte en heeft verdachte tegen [slachtoffer] gezegd, na al-dan-niet door [slachtoffer] daartoe te zijn 'uitgenodigd' - dat hij onmiddellijk naar de woning van [betrokkene] zou komen. De SMS-berichten in combinatie met de inhoud van het telefoongesprek met [slachtoffer] hebben verdachte "over de rooie" doen gaan en zijn voor verdachte aanleiding geweest om een groot vleesmes bij zich te steken en een goede vriend, taxichauffeur [betrokkene 2], te bellen met het dringende verzoek hem naar [betrokkene]'s woning te brengen. Tijdens de taxirit was verdachte kwaad en heeft hij meermalen gezegd dat hij 'hem af zou maken', daarbij met 'hem' [slachtoffer] aanduidend. Ondanks verwoede pogingen van [betrokkene 2] om hem te kalmeren en hem van zijn voornemen naar [betrokkene]'s woning te gaan af te brengen, stond verdachte erop dat [betrokkene 2] hem bij [betrokkene] zou afzetten. Nadat [betrokkene 2] verdachte had afgezet vlak bij de woning van [betrokkene], is verdachte met het mes naar het portiek van de woning van [betrokkene] gelopen en heeft hij via de intercom bij [betrokkene] aangebeld. [slachtoffer] had intussen - na het met verdachte gevoerde telefoongesprek - de woning van [betrokkene] verlaten en - naar het hof aannemelijk acht - een vuurwapen opgehaald om zich kennelijk op het in het telefoongesprek aangekondigde treffen met verdachte voor te bereiden. Op het moment dat verdachte aanbelde werd verdachte achter hem verrast door [slachtoffer] die het meegebrachte vuurwapen in ieder geval aan verdachte heeft getoond. Verdachte heeft toen zijn mes gepakt en [slachtoffer] gestoken. Deze messteek en het gevecht dat daarna is ontstaan heeft uiteindelijk tot gevolg gehad dat [slachtoffer] na een groot aantal tijdens dat gevecht - door verdachte toegebrachte - messteken is overleden.

Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof het volgende af.

Het hof acht, anders dan door de verdachte en diens raadsman betoogd, aannemelijk geworden dat verdachtes intentie was gericht op het aangaan van een confrontatie met [slachtoffer], waarbij het gebruik van een steekwapen niet zou worden geschuwd. Dit leidt het hof onder meer af uit de kwaadheid van verdachte na het met [slachtoffer] gevoerde telefoongesprek, het door verdachte aankondigen van zijn (onmiddellijke) komst, het bij zich steken van een groot mes en de tijdens de taxirit op weg naar [betrokkene]'s woning meermalen door verdachte herhaalde woorden 'ik maak hem af'.

Verdachte heeft zich door [betrokkene 2] niet van zijn voornemen [slachtoffer] te treffen af laten brengen. Hij heeft zichzelf aldus willens en wetens in een situatie gebracht waarin de dreigende reactie van de zijde van [slachtoffer] te verwachten was. Het feit dat [slachtoffer] zich inmiddels van een vuurwapen had voorzien is een omstandigheid, die gelet op het hierboven overwogene voor risico van verdachte dient te komen.

Het gegeven dat de (wederrechtelijke) aanranding door [slachtoffer] jegens verdachte voor laatstgenoemde op een onverwacht moment kwam doet aan het vorenstaande niet af.

Bij die stand van zaken strekte de bewezengeachte gedraging van de verdachte niet ter noodzakelijke verdediging in die zin dat hij in noodweer handelde.

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezengeachte levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft de verdachte wegens doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft [slachtoffer] op buitengewoon gewelddadige wijze, door het toebrengen van een groot aantal messteken, het leven ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer heeft hij daardoor groot leed toegebracht. De rechtsorde is door dit gewelddadig handelen van verdachte ernstig geschokt. Voor een dergelijk feit is een langdurige gevangenisstraf alleszins gerechtvaardigd.

Het hof neemt in aanmerking dat aan het handelen van verdachte ten grondslag lag dat hij zich gekrenkt voelde door de handelwijze van de nieuwe vriend van zijn ex-echtgenote, die sms-berichten naar verdachte had gestuurd en daarbij de indruk had gewekt dat die berichten verzonden waren door de ex-echtgenote van verdachte. Toen aan verdachte de ware gang van zaken duidelijk werd, is hij in woede ontstoken. In het nadeel van verdachte pleit dat hij zich geenszins voor rede vatbaar heeft getoond.

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte rapport d.d. 29 maart 2003, opgemaakt door de psychiater T.M.J Huygen en de psycholoog J.M. Oudejans.

Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 23 september 2003, is verdachte eerder door de strafrechter veroordeeld.

Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek "bewezengeachte" omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

8 (ACHT) JAREN.

Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Splinter-van Kan, Hartsuiker en Lukács, in tegenwoordigheid van mr. Scholte, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2004.

Mr. Lukács is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.