Gerechtshof Amsterdam, 08-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4104, 200.237.806/01 OK
Gerechtshof Amsterdam, 08-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4104, 200.237.806/01 OK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2018
- Datum publicatie
- 14 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:4104
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1283, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 200.237.806/01 OK
Inhoudsindicatie
OK wijst verzoek GOR af
Uitspraak
beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.237.806/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 8 oktober 2018
inzake
DE GROEPSONDERNEMINGSRAAD RIJK,
gevestigd te Den Haag,
VERZOEKER,
advocaten: mr. L.C.J. Sprengers en mr. S. Broens, beiden kantoorhoudende te Utrecht,
t e g e n
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERDER,
advocaten: mr. M.B. de Witte-van den Haak en mr. I.L.N. Timp, beiden kantoorhoudende te Den Haag.
1 Het verloop van het geding
In het vervolg zal verzoeker (ook) worden aangeduid met de GOR Rijk en verweerder met de Staat.
De GOR Rijk heeft bij op 23 april 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te oordelen dat de Staat bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit ‘Stand van zaken Masterplan Fellenoord’ zonder voorafgaand daarover advies conform artikel 25 lid 1 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) ingewonnen te hebben bij de GOR Rijk. De GOR Rijk heeft tevens verzocht de Staat de verplichting op te leggen voornoemd besluit in te trekken en alle gevolgen daarvan ongedaan te maken en de Staat te verbieden handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.
De Staat heeft bij op 21 juni 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van de GOR Rijk.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 12 juli 2018. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van - aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde - aantekeningen. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
2 De vaststaande feiten
Bij besluit van 22 mei 2015 is per 27 mei 2015 de GOR Rijk als groepsondernemingsraad ingesteld voor de ministeries van: Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Buitenlandse Zaken, Economische Zaken, Financiën, Infrastructuur en Milieu, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Veiligheid & Justitie, Volksgezondheid en Welzijn en Sport.
De Staat is in dit kader de ondernemer in de zin van de WOR, de ministeries zijn de ondernemingen. Bestuurder in de zin van de WOR is volgens het Reglement GOR Rijk steeds de secretaris-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: het ministerie van BZK).
Bij besluit van de minister voor Wonen en Rijksdienst (thans de minister van BZK) van 22 juni 2016 is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 het Rijkshuisvestingsstelsel voor kantoren vastgesteld (hierna: het Vaststellingsbesluit). Blijkens artikel 1 van het Vaststellingsbesluit wordt Bijlage I bij het besluit als kader vastgesteld ter bevordering van de eenheid, de kwaliteit en de efficiëntie van huisvesting door de ministeries. Bijlage I bij het Vaststellingsbesluit, genaamd ‘Rijkhuisvestingsstelsel voor kantoren’, houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“De huisvesting van alle ministeries en de daaronder resulterende batenlasten-diensten vallen onder het nieuwe huisvestingsstelsel.
(…)
De Fysieke Werkomgeving Rijk (FWR) is een instrument ten behoeve van een werkomgeving voor ambtenaren, dat flexibel, tijd- en plaatsonafhankelijk (samen-) werken mogelijk maakt. (…) Bij FWR worden drie niveaus van kaderstelling onderscheiden:
1. Huisvestingsconcept & ruimtenormen: deze kaders hebben een nogal hoge abstractie;
2. Het Nieuwe Rijkskantoor;
3. Kader FWR kwaliteit.
(…)
Een rijkskantoor is bedoeld om als ambitie plaats te bieden aan werk van en samenwerking tussen rijksambtenaren en met overlegpartners die niet tot de Rijksoverheid behoren. Behalve dat rijkskantoren prettige plekken zijn om te werken, zal efficiënt gebruik van huisvestingsfaciliteiten worden nagestreefd. Groei en krimp in de Organisatie moeten worden opgevangen, wat betekent dat gebouwgebruikers, als daartoe aanleiding is, relatief snel kunnen wisselen van huisvestingslocatie. Het is daarbij goed mogelijk dat de gebouwgebruikers onbekend zijn bij aanvang van een huisvestingsproject. Het beleid is er verder op gericht dat elk kantoor dat in gebruik is bij rijksonderdelen op termijn als rijkskantoor zal functioneren.
(…)
De implementatie van de FWR gebeurt op momenten waarin er al forse ingrepen in een kantoor of nieuwbouw waren gepland. Het aantal van deze ‘natuurlijke’ momenten (bijvoorbeeld grote renovaties) in de implementatieperiode tot 2020, is echter te beperkt om de FWR-doelen in alle kantoren van het Rijk te realiseren. (…) Hierdoor ontstaat er een normatieve indeling in 3 categorieën rijkskantoren, die verschillen in de mate waarin de kantoren, overeenkomstig de FWR, worden aangepast:
• Categorie 1 betreft kantoren waarin geen of weinig ingrepen worden gedaan. (…);
• Categorie 2 kantoren waarin delen van de FWR worden gerealiseerd (…);
• Categorie 3 kantoren die volledig op basis van FWR worden ingericht.
De beslissing welk kantoor onder welke categorie valt, is enerzijds gebaseerd op een lange termijn visie, neergelegd in de Masterplannen Kantoorhuisvesting, en anderzijds op het beschikbare budget.
(…)
In het nieuwe stelsel moeten de departementen hun huisvestingsbehoefte aangeven per regio. DGOO [Ondernemingskamer: directoraat-generaal Overheidsorganisatie] bundelt de totale vraag naar kantoorhuisvesting en laat het RVB (Ondernemingskamer: Rijksvastgoedbedrijf) voorstellen doen voor een match (de masterplannen) (…) Via 13 regionale masterplannen (één per provincie en één voor Den Haag) wordt de vraag naar
huisvesting gematcht aan het benodigde en beschikbare aanbod van rijkskantoren. (…)
In een masterplan is weergegeven:
• welke organisatie(-onderdelen) per jaar waar gehuisvest worden;
• welke tijdelijke huisvesting daarvoor eventueel nodig is;
• welke financiële consequenties dit heeft voor het concern Rijk.
DGOO neemt het initiatief voor afstemming met de provincies als een concept masterplan gereed is. Het overleg met medezeggenschap is aan de departementen zelf. De masterplannen zijn in 2013 vastgesteld en in 2015 geactualiseerd. Ze zijn vanwege hun marktgevoeligheid (bijvoorbeeld afstootvoornemens) vertrouwelijk. De minister voor Wonen en Rijksdienst stelt de masterplannen vast. Daardoor valt de specifieke locatiekeuze onder het politieke primaat. (…)
De aanleiding voor een verzoek tot wijziging op een masterplan kan ontstaan vanuit de departementen, het Rijksvastgoedbedrijf of DGOO. (…) Een belangrijk onderdeel van het verzoek tot wijziging betreft het doorrekenen van het financiële effect. De businesscase wordt opgesteld met behulp van een rekenmodel dat ook wordt gebruikt om de masterplannen door te rekenen. (…) DGOO analyseert een verzoek tot wijziging van de besluiten uit een masterplan en weegt, gehoord hebbend de afnemer(s) en de opdrachtnemer, de belangen van het primair proces, de politiek bestuurlijke belangen, de vastgoedstrategische belangen en de mogelijke besparingen voor de Rijksdienst die voortvloeien uit de masterplannen, tegen elkaar af en stemt het verzoek tot wijziging met de afnemer(s) en de opdrachtnemer af. DGOO beslist over toekenning van het verzoek tot wijziging (…).
In het mandaatbesluit BZK 2012 staat dat het mandaat van de minister van BZK (…) is doorgemandateerd naar [DGOO].”
Het geactualiseerde masterplan Noord-Brabant is op 8 juli 2016 door de minister voor Wonen en Rijksdienst vastgesteld. Bij Kamerbrief van 6 juli 2017 heeft de minister van BZK het geactualiseerde concept masterplan Noord-Brabant 2017, samen met de andere conceptmasterplannen, aan de Tweede Kamer aangeboden. De kamerbrief is op 14 juni 2018 behandeld in het algemeen overleg Functioneren Rijksdienst; de kamerleden hebben geen opmerkingen gemaakt die tot aanpassing van de conceptmasterplannen noopten. De minister van BZK is op 20 juni 2018 overgegaan tot vaststelling van deze masterplannen.
Ten behoeve van de besluitvorming over de vraag welke diensten in het pand Fellenoord 15 te Eindhoven worden gehuisvest heeft het Rijksvastgoedbedrijf in opdracht van DGOO een Variantenanalyse/businesscase uitgewerkt. Deze is gedateerd 1 februari 2018 en houdt voor zover hiervan belang het volgende in:
“Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in Eindhoven een omvangrijk gebouwencomplex in eigendom aan de Karel de Grotelaan/Anna van Engelandstraat (Karelspoort, ca 30.000 m2 bvo). Het gedateerde complex ligt op ruime afstand van het station van Eindhoven. In het complex zijn momenteel de Belastingdienst en de Inspectie SZW gehuisvest. Binnen enkele jaren zijn forse investeringen noodzakelijk. Om de doelmatigheid van deze investeringen te beoordelen is in 2016 een businesscase opgesteld. Op basis van deze businesscase is besloten het complex Karelspoort af te stoten en het gebouw Fellenoord 15 (bestaand kantoorgebouw bij station Eindhoven) te laten herontwikkelen door de markt voor huisvesting van de Belastingdienst, FIOD, RvdK, IND, iSZW en RIVM en mogelijk in een latere fase het RVB. Inmiddels is het definitief ontwerp voor herontwikkeling van Fellenoord 15 uitgewerkt. Gebleken is dat dit pand onvoldoende capaciteit biedt voor de huisvesting van alle hiervoor genoemde rijksdiensten. Er moet een afweging worden gemaakt welke diensten het beste in dit pand kunnen worden gehuisvest. Voor de overige diensten zal elders in Eindhoven huisvesting gezocht moeten worden. De directie (…)heeft gevraagd om een nieuwe businesscase op te stellen, waarin verschillende varianten voor de huisvesting van rijksdiensten in Fellenoord 15 met elkaar worden vergeleken. (…)
Drie varianten voor de huisvesting van rijksdiensten in Eindhoven worden met elkaar vergeleken. (…)
1. Variant 1: Fellenoord 15 als rijkskantoor
In deze variant is Fellenoord 15 in Eindhoven een rijkskantoor met standaard
rijkswerkplekken, waar specifieke gebruikers (zoals inspecties) niet worden gehuisvest. (…)
2. Variant 2: Fellenoord 15 als rijkskantoor incl. specifieke gebruikers
In deze variant is Fellenoord 15 in Eindhoven een rijkskantoor, waarbij ook specifieke gebruikers (in deze variant niet zijnde FIOD) worden ondergebracht in het pand.
3. Variant 3: Fellenoord 15 als kantoor voor één gebruiker:
In deze variant is Fellenoord 15 een kantoor waarbij de Belastingdienst (inclusief FIOD) de enige bewoner is.
(…)
Geconcludeerd wordt dat het pand Fellenoord 15 het beste ingericht kan worden als Rijkskantoor zonder specifieke gebruikers. In dat geval biedt het pand de meeste flexibiliteit om vraagveranderingen in de toekomst op te vangen. Dat is noodzakelijk aangezien het pand begin 2022 pas gebruiksgereed is. Tussentijdse wijzigingen in de vraag zijn opportuun. De combinatie van gebruikers (…) is mogelijk.”
DGOO heeft aan alle betrokken rijksdiensten een op 23 februari 2018 gedateerd ‘Memo stand van zaken Masterplan Fellenoord’ gestuurd (hierna ook wel: het Memo). Het Memo houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“In de kick-off bijeenkomst van 23 november 2017 is de scope van het Masterplanproject Fellenoord inclusief een globale planning aan u gepresenteerd. Daarbij is aangegeven dat rond deze periode besluitvorming over de Businesscase (BC) Masterplan Fellenoord/Eindhoven kon worden verwacht. De afgelopen maanden zijn (…) gebruikt om informatie bij u op te halen omtrent de omvang van de vraag en de gebruiksspecifieke voorzieningen. Deze informatie is meegegeven aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) teneinde een juiste integrale BC op te kunnen stellen. (…)
De volgende rijksdiensten zijn onderdeel van de BC:
Belastingdienst (BD)
Belastingdienst/Douane (Douane)
Belastingdienst/FIOD (FIOD)
Immigratie- en Naturalisatiedienst (tNO)
Inspectie SZW (iSZW)
Raad voor de Kinderbescherming (RvdK)
Rijksvastgoedbedrijf (RVB)
VWS/ESTT (ESTT)
VWS/RIVM (RIVM)
(…)
In overleg met het RVB zijn de volgende conclusies te rechtvaardigen.
1) De Belastingdienst (in ieder geval het standaard kantorendeel, dus niet zijnde Douane, FIOD, callcenter) zal gezien haar omvang sowieso in alle scenario’s in Fellenoord 15 worden gehuisvest.
2) Fellenoord lijkt niet geschikt (qua omvang) om het callcenter (inclusief Bel tel) naast het kantorendeel van de belastingdienst te huisvesten. Vanuit de vastgoedvisie op de portefeuille heeft het ook niet de voorkeur om het callcenter onder te brengen in Fellenoord 15.
3) FIOD, iSZW en ESTT worden gezien als specifieke gebruikers, aangezien zij een zone 3 beveiliging vragen. (…)
4) Het RIVM en de Douane kennen specifieke logistieke eisen (doorrijhoogte vrachtwagens en een apart laadperron) welke in Fellenoord niet of lastig te realiseren zijn.
(…)
Bij de bepaling van de algehele ruimtebehoefte is gebruik gemaakt van de door de verschillende partijen in de diverse gesprekken opgegeven fte aantallen (inclusief specifieke voorzieningen) van 2017. Beleidsmatig is afgesproken dat de actuele formatiegegevens per regio (…) een half jaar na [kabinets]formatie worden uitgevraagd. Dat betekent dat pas in de tweede helft van 2018 nieuwe formatiegegevens verwacht kunnen worden. Nieuwe formatiegegevens kunnen van invloed zijn op de ruimtelijke inpasbaarheid van de scenario’s. Als gevolg van een wijziging in de vraag kan de mogelijke samenstelling van gebruikers die in Fellenoord 15 worden gehuisvest alsnog wijzigen. Inzicht in de nieuwe vraaggegevens is van belang voor de keuze in combinatie van gebruikers voor Fellenoord 15.
In alle scenario’s is er een tekort aan m2’s kantoorruimte dat ingevuld moet worden op de markt. Het RVB zal een vastgoedvisie moeten opstellen op welke wijze zij dit tekort aan vierkante meters wil invullen (huur of koop, locatie).
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat zowel de vraagzijde (formatiegegevens en specifieke voorzieningen) als (…) de aanbodzijde (portefeuillevisie) dusdanig aan ontwikkeling onderhevig is, dat het (vast)koppelen van gebruikers aan een specifieke locatie op dit moment nog niet mogelijk is.
Derhalve heeft DGOO in overleg met het RVB besloten om het project Fellenoord
15 de aankomende periode (waarschijnlijk minimaal een jaar) de uitwerkingslijn
mee te geven die past bij de ontwikkeling van een standaard Rijkskantoor met
alle bijbehorende kaderstelling (FWR, HIB etc.).
Wat betekent dit voor het project en voor u?
Voor het project betekent het, dat alle informatie die richting cascoaannemer gaat
is gebaseerd op de kaderstelling standaard Rijkskantoor, en dat het kan betekenen dat we er rekening mee moeten houden dat in een laat stadium reeds uitgevoerde casco werkzaamheden t.z.t. gecorrigeerd moeten worden n.a.v. de vastgestelde specifieke gebruikersvoorzieningen.
Dat kan in een uiterste geval betekenen dat delen van reeds uitgevoerde plannen op onderdelen gewijzigd moeten worden. Het projectteam is zich hiervan bewust en blijft continue de risico’s hiervan monitoren. Vanuit DGOO komt op basis van bovenstaande uitgangspunt een projectopdracht om samen met de leveranciers (…) het project verder vorm te geven met bijbehorende scope.
Voor u betekent het dat u wij u nog niet kunnen informeren over de ‘definitieve’
huisvestingslocatie.”
Een e-mail van 27 maart 2018 van de GOR Rijk aan M. Schurink, secretaris-generaal van het ministerie van BZK, houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“De GOR Rijk heeft van de OR Inspectie SZW bijgaande brief [het Memo] ontvangen. Men wil de huisvesting van een aantal onderdelen van het Rijk in Eindhoven concentreren en heeft daartoe een businesscase nader uitgewerkt (Businesscase Masterplan Fellenoord/Eindhoven). Zo heeft men het pand aan de Fellenoord (…) voor 3 jaar gehuurd van een projectontwikkelaar, met de optie van koop. Het gebouw wordt nu verbouwd, zonder dat bekend is welke rijksdiensten daar straks gehuisvest gaan worden. Deze verbouwing is binnen de vergadering van de GOR Rijk d.d. maandag 26 maart 2018 aan de orde gesteld.
Omdat niet duidelijk is welke onderdelen van het Rijk de toekomstige bewoners zijn van deze locatie in Eindhoven, heeft de GOR Rijk adviesrecht op grond van artikel 25, eerste lid, onderdeel f, van de WOR. Op deze wijze ontstaat geen lacune in de zeggenschap en de medezeggenschap op dit huisvestingsdossier ten aanzien van de noodzakelijke inrichting van de werkplek van de rijksambtenaar aldaar. De GOR Rijk verwacht dan ook deze adviesaanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 5 april te ontvangen. Ook
dient er gestopt te worden met de verbouwing aangezien dit onderdeel van de adviesaanvraag hoort te zijn.”
Een e-mail van 13 april 2018 van M. Schurink aan de GOR Rijk houdt voor zover hiervan belang het volgende in:
“In reactie op uw e-mail van 27 maart jongstleden bericht ik u dat aan het verzoek van de GOR Rijk om een adviesaanvrage op voet van artikel 25 lid 1 onder f van de Wet op de Ondernemingsraden te ontvangen met betrekking tot de ontwikkeling van het rijkskantoor aan de Fellenoord te Eindhoven en het stopzetten van de verbouwing geen gehoor zal worden gegeven. (…) De ontwikkeling van het bovengenoemd rijkskantoor is onderdeel van het masterplanproject Fellenoord. De masterplannen zijn een uitwerking van het kantorenlocatiebeleid, waarover de ministerraad op 17 juli en 30 september 2011 besloot. De minister van BZK stelt masterplannen en actualiseringen daarvan vast. Daarmee vallen besluiten over masterplannen en daaruit volgende huisvestingsprojecten inclusief de locatiekeuzes onder het politiek primaat (art. 46d onder b WOR).
Er wordt op genoemde locatie gewerkt conform het Vaststellingsbesluit Rijkshuisvestingsstelsel kantoren (Besluit van de minister voor Wonen en Rijksdienst van 22 juni 2016). Het pand wordt ingericht als algemeen Rijkskantoor conform de normen die daarvoor op grond van het Rijkshuisvestingsstelsel gelden. Er is, zoals u ook terecht schrijft, nog niet bekend welke Rijksdiensten daar gevestigd zullen worden, een besluit waar ik als bestuurder niet over ga. Er is dus geen sprake van een voorgenomen besluit tot wijziging van de plaats waar een bepaald onderdeel van de Staat zijn werkzaamheden uitoefent. In het stadium dat een keuze is gemaakt ten aanzien van de in het gebouw te vestigen diensten zal de medezeggenschap van het desbetreffende onderdeel geraadpleegd worden, een en ander conform de werkwijze die ook is opgenomen in het Vaststellingsbesluit Rijkshuisvestingsstelsel. (…)”
Bij e-mail van 18 april 2018 heeft de GOR Rijk meegedeeld de kwestie te zullen voorleggen aan de Ondernemingskamer.
3 De gronden van de beslissing
De GOR Rijk heeft aan zijn verzoeken kort gezegd ten grondslag gelegd dat het Memo een door DGOO genomen besluit inhoudt om over te gaan tot de inrichting van het pand Fellenoord 15 te Eindhoven als standaard rijkskantoor. Volgens de GOR Rijk staan met dat besluit zowel de keuze voor Fellenoord 15 als kantoorlocatie voor de rijksoverheid, als de keuze om het pand in te richten als rijkskantoor (grotendeels) vast en is het daarmee een besluit tot wijziging van de plaats waar de onderneming haar werkzaamheden uitoefent, als bedoeld in artikel 25 lid 1 en onder f, WOR. Juist bij de afweging tussen de verschillende huisvestingswensen van de diverse departementen ten opzichte van het aanbod is het van belang dat er wezenlijke invloed is van de medezeggenschap. Nu nog niet duidelijk is welke rijksdiensten in het pand Fellenoord gevestigd zullen worden is medezeggenschap op het niveau van ondernemingsraden van de betrokken ministeries en rijksdiensten (nog) niet mogelijk. Om die reden had de GOR Rijk in deze fase van de besluitvorming in de gelegenheid gesteld moeten worden advies uit te brengen. Als de medezeggenschap pas wordt vormgegeven wanneer duidelijk is welke diensten daadwerkelijk in Fellenoord zullen worden gehuisvest, staan de contouren van het besluit al vast en zijn die niet meer beïnvloedbaar door de ondernemingsraden op departementaal niveau. Nu de Staat de GOR ten onrechte niet heeft betrokken, heeft hij niet in redelijkheid tot het bestreden kunnen komen. Het in het memo vervatte besluit moet daarom volgens de GOR Rijk worden vernietigd en de Staat moet worden verboden daar verder uitvoering aan te geven.
De Staat heeft zich verweerd en zich daarbij onder meer op het standpunt gesteld dat het besluit valt onder het primaat van de politiek als bedoeld in artikel 46d aanhef en onder b, WOR. Voorts heeft de Staat toegezegd dat de lokale ondernemingsraden van de betreffende rijksdiensten zullen worden geraadpleegd wanneer duidelijk is welke onderdelen het betreft; zo is de ondernemingsraad van de belastingdienst - vaststaat wel dat hij een van de gebruikers van Fellenoord wordt - inmiddels geraadpleegd.
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
Artikel 46d aanhef en onder b, WOR bepaalt dat, ten aanzien van een onderneming waarin (nagenoeg) uitsluitend krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht, het bij wettelijk voorschrift vaststellen van publiekrechtelijke taken en het beleid ten aanzien van en de uitvoering van die taken buiten het overleg- (en naar de algemene opvatting in de literatuur en jurisprudentie ook) advies- en instemmingsrecht van ondernemingsraden valt, behoudens voor zover het betreft de gevolgen daarvan voor de werkzaamheden van de in de onderneming werkzame personen. Dit artikel beoogt, in zoverre en voor zover hier van belang, besluiten van democratisch gecontroleerde organen te onttrekken aan het adviesrecht van de ondernemingsraad en geldt naar de bedoeling van de wetgever mede om te voorkomen dat besluiten van democratisch gecontroleerde organen in het kader van het beroepsrecht ingevolge de WOR in aanmerking komen voor toetsing door de rechter. Een besluit dat als zodanig van dien aard is dat het een politieke afweging vergt van de daaraan verbonden voor- en nadelen is, overeenkomstig dit wetsartikel, aan het adviesrecht van de ondernemingsraad onttrokken (vgl. HR 26 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4735, HR 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1647, HR 8 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1139 en OK 20 oktober 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4491). Dit geldt niet alleen voor besluiten die tot stand komen als onderdeel van het politieke proces in democratische organen met (mede)wetgevende bevoegdheid, maar ook voor de desbetreffende besluiten van andere democratisch gecontroleerde overheidsorganen (HR 1 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002: AD9856).
Bij de beoordeling dient tot uitgangspunt dat het Vaststellingsbesluit strekt ter bevordering van de eenheid, de kwaliteit en de efficiëntie van de huisvesting door de ministeries. Dit is onderdeel van de publiekrechtelijke taak van de Staat. Het bestreden besluit om het project Fellenoord 15 de aankomende periode de uitwerkingslijn mee te geven die past bij de ontwikkeling van een standaard rijkskantoor met de daarbij behorende kaderstelling, is genomen op grond van het Vaststellingsbesluit, waarin aan DGOO is opgedragen te beslissen over een (verzoek tot) wijziging van een bestaand masterplan. In dat kader dient DGOO, als gemandateerde van de minister van BZK, onder meer te beslissen over het niveau van kaderstelling FWR alsmede onder welke categorie van gebouwen een specifiek kantoor valt (zie 2.3), gebaseerd op een lange termijn visie, neergelegd in de masterplannen kantoorhuisvesting en het beschikbare budget. Die beslissing van DGOO betreft het beleid en de uitvoering (ten aanzien) van de publiekrechtelijk taak van de Staat om zorg te dragen voor de huisvesting van alle ministeries. Dit beleid, de uitvoering daarvan en de in dat kader te nemen besluiten vergen een politieke afweging van de daaraan verbonden voor- en nadelen. Het Vaststellingsbesluit bepaalt immers uitdrukkelijk dat DGOO een verzoek tot wijziging van de besluiten uit een masterplan moet analyseren alvorens te beslissen. Daarbij dient DGOO de belangen van het primair proces, de politiek bestuurlijke belangen, de vastgoedstrategische belangen en de mogelijke besparingen voor de rijksdienst die voortvloeien uit de masterplannen, tegen elkaar af te wegen (zie rov. 2.3).
Tegen deze achtergrond stelt de Ondernemingskamer vast dat het in het Memo stand van zaken Masterplan Fellenoord besloten liggende besluit om het kantoor Fellenoord vooralsnog, vooruitlopend op ingebruikname in 2022, als standaard rijkskantoor in te richten onderdeel uitmaakt van een besluit van een democratisch gecontroleerd overheidsorgaan, aangaande het beleid en de uitvoering van de publiekrechtelijke taken van de Staat, te weten de wijziging en vaststelling door de minister van BZK van het masterplan Noord-Brabant. Als zodanig valt het besluit onder de in artikel 46d, aanhef en onder b, WOR neergelegde uitsluiting van het adviesrecht.
De GOR Rijk heeft nog betoogd dat in dit geval de hierboven onder 3.4 aangehaalde uitzondering van artikel 46d aanhef en onder b, WOR (“behoudens voor zover het betreft de gevolgen daarvan voor de werkzaamheden van de in de onderneming werkzame personen.”) van toepassing is. De Ondernemingskamer volgt de GOR Rijk daarin niet. Tussen partijen is niet in geschil dat op dit moment nog niet is besloten welke van de betrokken rijksdiensten te zijner tijd in het pand Fellenoord 15 gevestigd zullen worden, noch wat alsdan de definitieve inrichting van het pand zal zijn. Het in het Memo vervatte besluit strekt immers niet verder dan tot de keuze om in het kader van de verdere ontwikkeling van het pand vooralsnog uit te gaan van een inrichting als standaard rijkskantoor met de bijbehorende kaderstelling. Daarmee heeft het besluit op dit moment nog geen gevolgen voor de werkzaamheden van de bij de betrokken rijksdiensten werkzame personen en is de uitzondering op het bepaalde in artikel 46d aanhef en onder b, WOR (nog) niet van toepassing.
De voorgaande overwegingen leiden reeds tot de conclusie dat de verzoeken van de GOR Rijk moeten worden afgewezen op de grond dat het besluit een aangelegenheid betreft als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, WOR. Hetgeen meer of anders is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.