Gerechtshof Amsterdam, 17-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3374, 200.244.507/01 NOT
Gerechtshof Amsterdam, 17-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3374, 200.244.507/01 NOT
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 september 2019
- Datum publicatie
- 23 september 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:3374
- Formele relaties
- Herstelarrest: ECLI:NL:GHAMS:2016:2340
- Zaaknummer
- 200.244.507/01 NOT
Inhoudsindicatie
Verzoek tot herziening van eerdere uitspraak van het hof. Niet voldaan aan de vereisten voor herziening. Het hof wijst het herzieningsverzoek af.
Uitspraak
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.244.507/01 NOT
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 september 2019
inzake
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
tegen
[naam] ,
notaris te [woonplaats 2] ,
verweerder.
1 Het geding in hoger beroep
Bij brief (met bijlagen) van 12 augustus 2018, door het hof ontvangen op 14 augustus 2018, heeft verzoeker verzocht om herziening van de beslissing van dit hof van 14 juni 2016 met zaaknummer 200.181.138/01 NOT (ECLI:NL:GHAMS:2016:2340). Bij deze beslissing is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 21 september 2015.
Verweerder (hierna: de notaris) heeft op 3 oktober 2018 een verweerschrift (met bijlagen) bij het hof ingediend.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 juni 2019. Verzoeker is verschenen en heeft het woord gevoerd. De notaris is niet verschenen.
2 Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de hiervoor vermelde stukken.
3 Feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
In september 2014 heeft verzoeker een klacht ingediend tegen de notaris wegens het onzorgvuldig handelen als vereffenaar bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader.
De kamer heeft in aanwezigheid van verzoeker en de notaris de klacht mondeling behandeld op 16 maart 2015. Ter zitting is de verdere behandeling van de zaak aangehouden teneinde verzoeker en de notaris in staat te stellen overleg te plegen met een bij het geschil tussen verzoeker en de notaris betrokken derde partij, te weten de Rabobank.
Bij beslissing van 21 september 2015 (ECLI:NL:TNORSHE:2015:28) heeft de kamer de klacht niet-ontvankelijk verklaard. In deze beslissing staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“1.7. Bij brief van 12 juni 2015 heeft de notaris de kamer bericht dat het overleg met de Rabobank resultaat heeft gehad en dat de Rabobank onder voorwaarden bereid gevonden was mee te werken aan een regeling/oplossing.
Bij brief van 8 juli 2015 heeft de kamer de notaris en [verzoeker] bericht voorshands van oordeel te zijn dat, gelet op het verhandelde ter zitting, de klacht als ingetrokken dient te worden beschouwd, nu een regeling met de Rabobank kennelijk mogelijk is gebleken.
In reactie hierop heeft klager de kamer bij e-mail verzocht uitspraak te doen.
(...)
Vaststaat dat klager ter zitting van 16 maart 2015 expliciet heeft verklaard dat de klacht als ingetrokken kan worden beschouwd indien de Rabobank instemt met een verkrijging door hem van de woning die onderdeel uitmaakt van deze nalatenschap.
Voorts is vast komen te staan dat de Rabobank inmiddels heeft ingestemd met deze verkrijging door klager.
Uit artikel 99, lid 16, Wna volgt dat verdere behandeling van een klacht, na intrekking daarvan door de klager, slechts aan de orde kan zijn indien het algemeen belang dit naar het oordeel van de kamer vordert of indien de beklaagde notaris schriftelijk verklaart voortzetting van de behandeling van de klacht te verlangen.
Naar het oordeel van de kamer is niet gebleken van een algemeen belang dat voortzetting van de behandeling vordert. De notaris heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, evenmin om voortzetting van de behandeling van de klacht verzocht.
Er is derhalve geen wettelijke grond voor voortzetting van de behandeling van de klacht. (...) Los van het vorenstaande heeft klager ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zijn intrekking van de klacht ter zitting in twijfel kunnen trekken of van dusdanige ernst/gewicht zijn, dat voortzetting van de klacht geboden is. Dit alles leidt ertoe dat door het intreden van de voorwaarde onder 2.3. bedoeld de kamer de klacht als definitief ingetrokken beschouwt.”
Op 1 december 2015 heeft verzoeker tegen voormelde beslissing van de kamer hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 14 juni 2016 (zie hiervoor onder 1.1.) heeft dit hof verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep wegens overschrijding van de appeltermijn. In die beslissing staat onder meer het volgende vermeld:
“Aan het door klager opgegeven woonadres (in [land] ) is een afschrift van de beslissing van de kamer van 21 september 2015 als bijlage bij een aangetekende brief van het secretariaat van de kamer van diezelfde datum toegestuurd. Bovendien is de beslissing op genoemde datum per e-mailbericht aan het door klager gehanteerde e-mailadres gezonden.
(..)
Nu het beroepschrift van klager (..) pas op 1 december 2015 bij het hof is ingekomen, is het hoger beroep niet tijdig ingesteld.
(..)
Volgens klager heeft hij de beslissing tot het moment waarop hij hoger beroep heeft ingesteld niet bij aangetekend schrijven op zijn woonadres ontvangen. Klager is op die grond van oordeel dat de termijn voor het instellen van hoger beroep niet is ingegaan.
Door klager is niet betwist dat hij de beslissing op 21 september 2015 op zijn e-mailadres heeft ontvangen. Dat betekent dat klager, zo zijn stelling al juist is dat hij de beslissing niet per aangetekend schrijven heeft ontvangen, in elk geval op 21 september 2015 kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van die beslissing en vanaf dat moment hoger beroep had kunnen instellen. Hetgeen door klager is aangevoerd, acht het hof dan ook onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.”
Verzoeker heeft de kamer bij brief van 18 juli 2016 verzocht om herziening van de beslissing van 21 september 2015.
Bij de beslissing van 15 mei 2017 heeft de kamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot herziening van de beslissing van 21 september 2015.
Op 13 juni 2017 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen voormelde beslissing van de kamer van 15 mei 2017.
Bij beslissing van 9 januari 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:17) heeft dit hof de beslissing van 15 mei 2017 vernietigd en, opnieuw beslissende, het herzieningsverzoek van verzoeker afgewezen.