Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:699, 200.300.662/01
Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:699, 200.300.662/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 maart 2023
- Datum publicatie
- 27 maart 2023
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2023:699
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:718
- Zaaknummer
- 200.300.662/01
Inhoudsindicatie
Verzoek van oud-pastoor om voorlopig getuigenverhoor in hoger beroep alsnog (gedeeltelijk) toegewezen. Volgt vernietiging beschikking.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.300.662/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: C/15/314899 / HA RK 21-60
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 maart 2023
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,
tegen
[geïntimeerde] , in zijn hoedanigheid van bisschop van het bisdom [plaats 1] - [plaats 2] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1 Procesverloop
Partijen worden hierna [appellant] en bisschop [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 5 oktober 2021, in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, (hierna ‘de rechtbank’), van 6 juli 2021, in deze zaak onder bovenvermeld zaaknummer gegeven tussen hem als verzoeker en bisschop [geïntimeerde] als verweerder.
Bij het beroepschrift heeft [appellant] onder aanvoering van grieven en overlegging van producties geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, na vermindering van eis, (alsnog) - uitvoerbaar bij voorraad - zal bepalen dat een voorlopig getuigenverhoor wordt gehouden teneinde de in het beroepschrift - en hierna onder 3.4.3 - vermelde getuigen te doen horen.
Bisschop [geïntimeerde] heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 17 december 2021. Dit verweerschrift strekt ertoe, kort gezegd en naar het hof begrijpt, dat het hof het verzoek van [appellant] zal afwijzen, althans de bestreden beschikking zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, met nakosten.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 september 2022. Bij die gelegenheid is verschenen [appellant] , bijgestaan door
dr. [naam 1] (hierna: [naam 1] ), canonist en kerkrechtelijk advocaat, en
mr. Haarsma voornoemd, die namens hem het woord heeft gevoerd aan de hand van overgelegde schriftelijke spreekaantekeningen. Namens bisschop [geïntimeerde] zijn verschenen [naam 2] , econoom van het bisdom [plaats 1] - [plaats 2] , en
mr. M. Bakhuis, advocaat te Haarlem, die het woord heeft gevoerd, eveneens aan de hand van overgelegde schriftelijke spreekaantekeningen.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is uitspraak bepaald.
2 De feiten
De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten opgesomd waarvan zij is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant] , priester van beroep, heeft tot april 2019 gewerkt als pastoor van de RK Parochie [...] in [plaats 2] , hierna ook wel ‘ [de kerk] ’.
(ii) Eind september 2018 heeft [naam 3] , hierna: ‘ [naam 3] ’ een melding gedaan over [appellant] bij het Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag RKK, hierna ‘de melding’.
(iii) Op 20 november 2018 heeft bisschop [geïntimeerde] met [appellant] , in aanwezigheid van [naam 1] en [naam 4] , kanselier van het bisdom [plaats 1] - [plaats 2] , gesproken over de melding. Bij brief van 12 december 2018 heeft [appellant] schriftelijk gereageerd op dat gesprek en de melding.
(iv) Bij brief van 14 februari 2019 heeft bisschop [geïntimeerde] aan [appellant] bericht over de afhandeling van de melding en aan [appellant] een coachingstraject aangeboden. In de brief heeft bisschop [geïntimeerde] geschreven dat [naam 3] bij het meldpunt heeft gemeld: (i) dat zij een aantal foto’s heeft gezien van het bed van [appellant] met daarboven kindertekeningen en dat die foto’s naar de ouders en de kinderen zijn verstuurd; (ii) dat [appellant] tijdens een jongerenkamp zich in het bijzijn van jongeren en [naam 3] op het strand heeft uitgekleed en met een handdoek om zijn middel zijn zwembroek heeft aangetrokken; (iii) dat enkele keren tijdens besloten Taizéavonden in 2012 een mannelijke bezoeker aanwezig mocht zijn van wie bij meerdere parochianen bekend was dat hij een bijzondere voorkeur had/heeft voor jonge jongens; (iv) dat misdienaars van zeven of acht jaar oud aan het einde van de Eucharistieviering de kelk met geconsacreerde wijn moesten leegdrinken; en (v) dat [appellant] zijn huishoudster tijdens een feest een glas wijn heeft aangeboden, terwijl hij wist dat zij een verleden had van drugsgebruik, alcoholverslaving en prostitutie. Verder heeft bisschop [geïntimeerde] in deze brief onder meer het volgende geschreven:
“Maar ik zou u van mijn kant wel attent willen maken op het gegeven dat binnen de vertrouwelijkheid van onze conversatie noch uw goede naam noch uw recht op een gerechtelijke beoordeling conform de voorschriften van het recht ook maar even in het geding zijn geweest: zoals betaamt, ga ik vooralsnog uit van uw onschuld, tenzij het tegengestelde bewezen zou worden, en - uitgaande van uw goede wil en uw veronderstelde inzet om van het verleden te willen leren - gaat mijn voorkeur er niet naar uit om de zaak extra te belasten met een gerechtelijke procedure, waarbij ook nog eens gedacht moet worden aan een suspensie van uw priesterlijke taken lopende het onderzoek. Dit alles neemt niet weg dat ik meen te moeten opmerken dat de onderwerpen die tijdens ons gesprek de revue passeerden, weliswaar alle door u in uw beantwoording correct zijn hernomen, maar de antwoorden mij op verschillende punten niet geheel bevredigend voorkomen, niet in het minst door een zekere ambiguïteit van uitdrukkingswijze en een zeer sterkte beklemtoning van uw eigen inschattingsvermogen. Het moge echter duidelijk zijn dat, voorafgaand aan onze eigen voorstellingen en ideeën, ons pastoraal werken slechts naar behoren kan plaatshebben binnen de objectieve zedelijke orde, waarnaar we ons te richten hebben en waarop we ook aangesproken moeten kunnen worden.
Uitgaande hiervan zou ik concreet met u willen komen tot een drievoudige benadering van de omstandigheden waarin u zich naar buiten toe bevindt, en wel met het oog op een pastorale attitude en de mogelijkheid tot persoonlijke verbetering en groei. Belangrijk is daarbij zich de vraag te stellen welk priesterbeeld u naar buiten toe wilt laten zien en of dit overeenkomt met de verwachtingen die de Kerk en haar gelovigen daarbij mogen hebben. Niet minder belangrijk is daarbij ook de vraag in hoeverre u zich dit beeld ook innerlijk eigen heeft gemaakt en ernaar streeft dit te blijven doen. (…)
(3) - Mijn derde aandachtspunt, tevens blijvende zorg, betreft de vraag naar een prudente omgang met kinderen en andere minderjarige personen. Hier geldt toch bijzonder dat onze omgangsvormen naar buiten toe de toets der kritiek glansrijk moeten kunnen doorstaan. Te groot is het leed dat in het verleden is berokkend aan kinderen en jongeren door mensen die de plichten van hun kerkelijk ambt misbruikt of veronachtzaamd hebben. Per 13 april 2018 geldt voor de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland de herziene Gedragscode Pastoraat, waarvan u ongetwijfeld kennis hebt genomen. Deze regels geven de nodige fundamentele informatie inzake een correcte omgang binnen gangbare pastorale verhoudingen. Een verantwoord pastoraat kan echter alleen maar slagen, wanneer bewust afstand genomen wordt van een te eigenmachtig inschatten van wat wel of niet door de beugel kan. Er blijven bij mij helaas te veel onbeantwoorde vragen of u zonder deskundige hulp voldoende bent toegerust om verantwoordelijke beslissingen in de omgang met kwetsbare mensen te kunnen nemen. Wij willen u daarom vragen om gedurende een periode van zes maanden begeleiding van een coach te aanvaarden, met wie u in alle vertrouwen en met diepgang de uitdagingen kunt bespreken waarvoor u staat. We hebben drs. [naam 5] hiertoe bereid gevonden, indien U zelf ervoor open staat deze begeleiding van harte te aanvaarden. Doel van het coachingstraject zal zijn u te helpen bij de inschatting van de verschillende situaties binnen de pastoraal betreffende de omgang met kwetsbare personen. Na drie maanden zal een evaluatie van de voortgang van de coaching plaatsvinden, alsmede na afloop. Graag verneem ik of u bereid bent deze coaching te aanvaarden. (…).”
( v) In april 2019 heeft [appellant] een door hem geschreven boek, getiteld ‘Ontkleed niet naakt staan’, gepresenteerd. Dit boek bevat het levensverhaal van [appellant] waaronder zijn beleving van het celibaat. De dag na deze boekpresentatie is [appellant] op non actief gesteld.
(vi) Bij bisschoppelijk decreet van 11 april 2019 is [appellant] geschorst als priester en bij bisschoppelijk decreet van 24 juni 2019 is [appellant] ontheven als pastoor van [de kerk] . [appellant] heeft deze decreten in de daartoe aangewezen kerkrechtelijke procedure tot in hoogste instantie, te weten de Congregatie voor de Clerus te Rome, hierna: ‘de Congregatie’, zonder succes aangevochten. Bij decreet van 28 mei 2020 van de Congregatie is beslist dat [appellant] geschorst blijft als priester en bij decreet van dezelfde datum heeft de Congregatie beslist dat [appellant] het ambt van pastoor wordt ontnomen, hierna gezamenlijk ook wel te noemen ‘de Romeinse decreten’. De Romeinse decreten zijn op 31 mei 2020 door paus Franciscus goedgekeurd. Latere verzoeken van [appellant] en sympathisanten (‘getuigen’) om herziening van deze decreten en nader onderzoek, zijn afgewezen door de Congregatie.
(vii) Bij brief van 27 augustus 2019, welke brief is gesteld in de Italiaanse taal, heeft bisschop [geïntimeerde] aan kardinaal [naam 6] (hierna: kardinaal [naam 6] ) van de Congregatie de inhoud van de brief van 14 februari 2019 waaronder zijn daarin beschreven zorgen omtrent het gedrag van [appellant] in de omgang met kinderen, in verkorte vorm meegedeeld.
(viii) Bij brief van 24 december 2019 aan [appellant] heeft bisschop [geïntimeerde] de brief van 14 februari 2019 aan [appellant] ingetrokken met de vermelding “nu op andere wijze wordt voorzien in een traject van bezinning en begeleiding”.
3 Beoordeling
[appellant] heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen teneinde vijftien getuigen te doen horen. Aan zijn verzoek legde [appellant] - kort gezegd - ten grondslag dat bisschop [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door [appellant] te betichten van imprudent gedrag jegens kinderen, andere minderjarigen en kwetsbaren, en daar ruchtbaarheid aan te geven door middel van het doorzenden van de brief van 14 februari 2019 aan de Congregatie. Daarmee is volgens [appellant] sprake van smaad en/of laster. [appellant] wenste door middel van het horen van getuigen duidelijkheid te verkrijgen over de stelling van bisschop [geïntimeerde] dat hij de aan [appellant] toegezegde intrekking van de brief van 14 februari 2019 mondeling maar niet schriftelijk heeft gecommuniceerd met de Congregatie. De brief waarin bisschop [geïntimeerde] refereert aan de melding van [naam 3] , werkt immers door in de Romeinse decreten. Tevens wilde [appellant] weten wat bisschop [geïntimeerde] heeft ondernomen in het kader van onderzoek naar de aantijgingen die hij ‘klakkeloos heeft overgenomen’ van [naam 3] en heeft geventileerd in de brief van 14 februari 2019, in dit verband hoe de interactie tussen meldster [naam 3] , het Meldpunt en bisschop [geïntimeerde] precies is geweest en of bisschop [geïntimeerde] met de ouders en/of betrokkenen heeft gesproken en zelf onderzoek heeft gedaan. Ten slotte wilde [appellant] weten hoe het Meldpunt zelf de melding heeft behandeld en beoordeeld.
Nadat bisschop [geïntimeerde] verweer had gevoerd, heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat onvoldoende geconcretiseerd is waarover de verzochte getuigen, mede gelet op de onbetwiste feiten, gehoord dienen te worden en dat hun getuigenverklaringen relevant kunnen zijn voor de beslissing van de zaak. Het verzoek heeft daarmee veeleer het karakter van een ‘fishing expedition’, waarvoor het voorlopig getuigenverhoor niet is bedoeld, aldus de rechtbank.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met tien grieven op. Bisschop [geïntimeerde] bestrijdt de grieven.
De grieven van [appellant] strekken alle ten betoge dat de rechtbank het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. De grieven lenen zich derhalve voor een gezamenlijke behandeling.
[appellant] stelt in hoger beroep het volgende. Bisschop [geïntimeerde] heeft [appellant] in de brief van 14 februari 2019 beschuldigd van imprudent (onvoorzichtig) gedrag jegens kinderen en andere kwetsbaren door de aantijgingen zoals geventileerd door [naam 3] over te nemen en, zonder een nader onderzoek te (doen) verrichten, een kopie van deze brief vervolgens naar de Congregatie te sturen. In weerwil van zijn uitdrukkelijke toezegging op 24 december 2019 heeft bisschop [geïntimeerde] nagelaten de brief bij de Congregatie in te trekken, althans heeft hij tot op heden niet kunnen aantonen dat hij de Congregatie van die intrekking heeft verwittigd. De twijfel over de vraag of bisschop [geïntimeerde] nu wel of niet zijn toezegging is nagekomen wordt bovendien gevoed door het feit dat bisschop [geïntimeerde] op 27 augustus 2019 het belastende schrijven aan kardinaal [naam 6] heeft gestuurd waarin de beschuldigingen aan het adres van [appellant] als valide worden overgenomen. [appellant] stelt zich op het standpunt dat bisschop [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld omdat zijn gedragingen en uitlatingen als hiervoor bedoeld kunnen worden betiteld als smaad en laster. Alvorens een procedure aan te vangen jegens bisschop [geïntimeerde] wenst [appellant] een antwoord op de volgende vragen:
1) Heeft bisschop [geïntimeerde] de brief van 14 februari 2019 ingetrokken en indien hij dit mondeling heeft gedaan, zo ja aan wie heeft hij dit dan meegedeeld?
2) Waarom heeft bisschop [geïntimeerde] de brief van 14 februari 2019 niet schriftelijk ingetrokken nu er grote belangen voor [appellant] op het spel staan?
3) Wat heeft [naam 3] met bisschop [geïntimeerde] besproken op 3 oktober 2018 en is dat gesprek geïnitieerd door bisschop [geïntimeerde] ? Indien ja, waarom heeft hij een dergelijk gesprek geïnitieerd?
4) Waarom heeft bisschop [geïntimeerde] , terwijl hij bekend was met het verweer en de ontkenning van de aantijgingen door [appellant] , toch op 27 augustus 2019 de brief gestuurd aan kardinaal [naam 6] van de Congregatie? Wat was het doel van bisschop [geïntimeerde] om dit te doen?
5) Waarom heeft bisschop [geïntimeerde] niet aan het verzoek van [appellant] gehoor gegeven en zelf een onderzoek ingesteld op objectieve onafhankelijke wijze naar de aantijgingen van [naam 3] ?
6) Hoe verklaart bisschop [geïntimeerde] dat ondanks het feit dat hij stelt de brief van 14 februari 2019 te hebben ingetrokken dat de inhoud daarvan terugkeert in de decreten van 28 mei 2020?
7) Voorts wil [appellant] kardinaal [naam 6] als getuige laten horen over de vraag of de brief van 14 februari 2019 bij de Congregatie bekend is en of deze is ingetrokken door bisschop [geïntimeerde] .
[appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat hoe de interactie tussen [naam 3] en bisschop [geïntimeerde] precies is geweest, of bisschop [geïntimeerde] het onderzoek heeft gedaan en of betrokkenen heeft gehoord, op zichzelf niet ter beoordeling staat van de civiele rechter. [appellant] stelt dat dit wel door de civiele rechter kan worden beoordeeld in het kader van de stelling dat bisschop [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld aangezien zijn gedragingen en uitlatingen zoals vervat in de brieven van 14 februari 2019 en 27 augustus 2019 en de onduidelijkheid over het al dan niet intrekken van de brief van 14 februari 2019, kunnen worden betiteld als smaad en laster. [appellant] wenst daarom de volgende personen te doen horen:
-
Bisschop [geïntimeerde] ;
-
[naam 4] ;
-
[naam 3] ;
-
[naam 7] ;
-
[naam 8] ;
-
[naam 9] ;
-
[naam 1] ;
-
hemzelf;
-
kardinaal [naam 6] .
Bisschop [geïntimeerde] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het verzoek terecht heeft afgewezen omdat [appellant] onvoldoende heeft geconcretiseerd waarover de getuigen gehoord dienen te worden en dat hun getuigenverklaringen relevant kunnen zijn voor de beslissingen op een vordering wegens smaad en laster. Volgens bisschop [geïntimeerde] heeft [appellant] niet kunnen aangeven wat zijn belang is om de rechtbank en hem te belasten met het doen horen van een waslijst aan getuigen, over een afgehandelde melding die gaat over een interne kwestie waarop het canonieke recht van toepassing is, waarover de canonieke instanties reeds hebben beslist dat hier geen (verder) onderzoek naar komt, waarvan alle feiten al bekend zijn en waarvan het volstrekt onaannemelijk is dat die feiten kunnen leiden tot een vordering wegens smaad en laster. Hoewel de rechtbank niet is toegekomen aan de door hem aangevoerde afwijzingsgronden, meent bisschop [geïntimeerde] , ten slotte, dat als het verzoek al zou voldoen aan de wettelijke vereisten, het verzoek dient te worden afgewezen op een of meer van die afwijzingsgronden, te weten dat [appellant] geen belang heeft bij het verzoek, hij misbruik maakt van de bevoegdheid tot het inzetten van een voorlopig getuigenverhoor, het verzoek in strijd is met de goede procesorde, en het verzoek afstuit op een ander zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen geldt ingevolge artikel 186 juncto artikel 166, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als hoofdregel dat de rechter een getuigenbewijs beveelt zo vaak één der partijen dit verzoekt, de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Ingevolge vaste jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat een dergelijk verzoek - indien aan de daartoe gestelde eisen is voldaan - dient te worden toegewezen, behoudens indien er sprake is van misbruik van bevoegdheid, strijd met de goede procesorde dan wel een ander zwaarwichtig geoordeeld bezwaar of indien er met het verzoek geen rechtens te respecteren belang gediend is. De rechter komt in de beoordeling van het verzoek aldus geen discretionaire bevoegdheid toe.
Het hof stelt voorop dat een voorlopig getuigenverhoor er onder meer toe strekt belanghebbenden bij een reeds aanhangig of eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen (zie Hoge Raad 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250). De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge artikel 187, derde lid, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op een zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig vermeldt welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil horen (zie onder meer Hoge Raad 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433). Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering. Een voorlopig getuigenverhoor kan worden verzocht ter voorbereiding van een eventuele procedure, in het bijzonder om te kunnen beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor (vgl. onder meer Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8146 en Hoge Raad 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250
Voor zover het verzochte voorlopig getuigenverhoor is bedoeld om een nader onderzoek te doen naar de melding van [naam 3] , is het verzoek ook in hoger beroep niet toewijsbaar omdat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd en toegelicht waarom dit nadere onderzoek relevant is met het oog op het eventueel instellen van een vordering wegens smaad en/of laster jegens bisschop [geïntimeerde] , gegeven het feit dat omtrent de melding in een reeds gevoerde canoniek rechtelijke procedure in hoogste instantie al is geoordeeld dat een nader onderzoek naar de melding niet noodzakelijk is, welk oordeel door de civiele rechter op zichzelf gerespecteerd dient te worden. Daarbij komt dat pogingen van [appellant] om via de civiele rechter een nader onderzoek naar de melding te gelasten, niet succesvol zijn gebleken. Dit leidt ertoe dat het verzoek voor zover dit betrekking heeft op het horen van de hiervoor onder 3.4.3 sub b tot en met f vermelde personen, ook in hoger beroep zal worden afgewezen aangezien het horen van die personen, blijkens de toelichting op het verzoek, betrekking heeft op de melding van [naam 3] . Overigens heeft ook [appellant] , bij monde van zijn advocaat, ter zitting in hoger beroep verklaard dat het voorlopig getuigenverhoor niet is bedoeld om nader onderzoek te doen naar de melding. Ook het horen van de getuige genoemd onder g ( [naam 1] ) dient afgewezen te worden. Blijkens de toelichting zoals vermeld onder randnummer 29 van het beroepschrift, gaat het bij het doen horen van [naam 1] enerzijds over het gesprek over de melding en anderzijds over de doorwerking van de aantijgingen, vervat in de brief van 14 februari 2019, in de Romeinse decreten en de gevolgen voor [appellant] . Wat betreft het eerste geldt hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de onder b tot en met f genoemde getuigen en met betrekking tot het laatste overweegt het hof dat uit de stukken blijkt dat de inhoud van de brief van 14 februari 2019, in het bijzonder de zorgen van bisschop [geïntimeerde] over de omgang van [appellant] met minderjarigen, geen rol heeft gespeeld bij de door de Congregatie uitgevaardigde decreten, zodat geen sprake is van een betwist feit waarover opheldering moet worden verschaft.
Voor zover het voorlopig getuigenverhoor bedoeld is te achterhalen waarom de intrekking van de brief van 14 februari 2019 van bisschop [geïntimeerde] aan [appellant] niet schriftelijk is medegedeeld aan de Congregatie - ondanks de verklaring van bisschop [geïntimeerde] dat hij die intrekking mondeling heeft gedaan - is het verzoek wel toewijsbaar omdat niet kan worden gezegd dat de verklaring van bisschop [geïntimeerde] hierover niet relevant kan zijn voor een eventueel te entameren procedure inzake smaad en/of laster. Naar hiervoor reeds is overwogen strekt het voorlopig getuigenverhoor immers mede ertoe [appellant] de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen meer zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissingen van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te entameren. Om zijn procespositie beter te kunnen bepalen, wil [appellant] weten waarom bisschop [geïntimeerde] de intrekking van de brief niet schriftelijk aan de Congregatie heeft medegedeeld. De omstandigheid dat de Congregatie - die blijkens de stukken kennis heeft genomen van de brief van 14 februari 2019 - heeft geoordeeld dat de brief geen rol heeft gespeeld bij de beslissing de schorsing van [appellant] als priester en diens ontslag als pastoor te handhaven, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat er immers om dat in de brief van 14 februari 2019 bisschop [geïntimeerde] zijn zorgen heeft geuit over het door hem genoemde imprudent gedrag van [appellant] jegens minderjarigen en dat hij in verband daarmee [appellant] coaching heeft aangeboden. [appellant] stelt dat met het verstrekken van die informatie bisschop [geïntimeerde] de eer en goede naam van [appellant] heeft aangetast en overweegt daarom een procedure te starten jegens bisschop [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad. In dit licht bezien heeft [appellant] belang bij een voorlopig getuigenverhoor dat betrekking heeft op de vraag waarom de intrekking van de brief van 14 februari 2019 niet schriftelijk is medegedeeld teneinde te voorkomen dat deze deel blijft uitmaken van het dossier in de canoniek rechtelijke procedure en onder ogen van anderen komt. Aldus heeft [appellant] aangegeven welke stellingen en feiten hij met behulp van het getuigenverhoor wil ophelderen. Daarmee heeft [appellant] voldoende inzicht gegeven in het feitelijk gebeuren waarop het getuigenverhoor betrekking zal hebben. Dit betekent dat de hiervoor onder 3.4.2 sub 1, 2, 4, en 6 vermelde vragen in een verhoor van bisschop [geïntimeerde] aan de orde kunnen komen. Het verzoek van [appellant] voor zover dat ziet op het horen van hemzelf, is eveneens toewijsbaar aangezien [appellant] kan verklaren wat hem is toegezegd over de intrekking van de brief van 14 februari 2019 en de mededelingen daarover aan derden, bijvoorbeeld het verwijderen uit het dossier van de canoniek rechtelijke procedure, en deze verklaring mogelijk relevant kan zijn met het oog op een eventueel te entameren procedure inzake smaad en/of laster. Ten slotte is ook het horen van kardinaal [naam 6] toewijsbaar aangezien de verklaring van deze getuige over de intrekking van de brief van 14 februari 2019 relevant kan zijn met het oog op een eventueel te entameren procedure inzake smaad en/of laster, omdat de kardinaal, als vertegenwoordiger van de Congregatie, kan bevestigen (of ontkennen) dat bisschop [geïntimeerde] mondeling heeft medegedeeld dat hij de brief heeft ingetrokken en dat de brief dus uit het canoniek rechtelijk dossier moet worden verwijderd.
Voor zover bisschop [geïntimeerde] heeft betoogd dat het verzoek om getuigen te doen horen [appellant] niet zal helpen in een eventuele procedure inzake smaad en/of laster omdat een eventuele vordering op bisschop [geïntimeerde] kansloos is, wordt dat betoog verworpen. Naar hiervoor reeds is overwogen, ligt bij de beoordeling van de toewijzing van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor de slagingskans van een in te stellen vordering immers niet ter toetsing voor.
Het hof acht voorts onvoldoende aannemelijk dat [appellant] met het verzoek van zijn bevoegdheid tot het bezigen van het voorlopig getuigenverzoek misbruik maakt. Het toewijsbaar geachte deel van het verzoek heeft immers geen betrekking op de melding, maar op de vraag waarom bisschop [geïntimeerde] , ondanks zijn toezegging aan [appellant] , niet schriftelijk heeft medegedeeld aan derden dat de brief was ingetrokken, teneinde te voorkomen dat deze onderdeel zou blijven van het dossier in de canoniek rechtelijke procedure voor de Congregatie. Evenmin zijn door bisschop [geïntimeerde] voldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat vanwege onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen [appellant] in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten.
Ten slotte is het hof van oordeel dat het onderhavige verzoek niet strijdig is met de goede procesorde.
Concluderend is het hof van oordeel dat [appellant] recht en belang heeft bij het voorlopig horen van bisschop [geïntimeerde] , kardinaal [naam 6] en zichzelf.
Een en ander leidt ertoe dat de grieven van [appellant] in zoverre slagen en de beschikking van de rechtbank zal worden vernietigd. Het verzoek van [appellant] tot het doen horen van bisschop [geïntimeerde] , kardinaal [naam 6] en zichzelf zal alsnog worden toegewezen. Voor het overige is het verzoek van [appellant] ook in hoger beroep niet toewijsbaar. Aangezien partijen over en weer op diverse punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in beide instanties tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.