Home

Gerechtshof Den Haag, 16-11-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2386, 200.291.706/01

Gerechtshof Den Haag, 16-11-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2386, 200.291.706/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 november 2021
Datum publicatie
12 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:2386
Formele relaties
Zaaknummer
200.291.706/01

Inhoudsindicatie

WWZ. Ernstig verwijtbaar handelen van werkgever en/of werknemer niet vast te stellen. Wettelijke vakantiedagen vervallen of verjaard? Art. 7:640a BW. Max Planck-arrest HvJEU. Zorg- en informatieverplichting werkgever. Buiten toepassing laten art. 7:642 BW.

Uitspraak

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.291.706/01

Rekestnummer rechtbank : 8599048 EJ VERZ 20-84958

ECLI-nummer op rechtspraak.nl : ECLI:NL:RBDHA:2020:12134

in de zaak van

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: [appellant] ,

advocaat: mr. J.C.A. Ettema te Wassenaar,

tegen

[geïntimeerde] , handelend onder de naam [naam] advocaten en belastingadviseurs,

wonende te Voorschoten en kantoorhoudende te Den Haag,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. E.V.H. van Tricht te Middelharnis.

Tussen een werkgever en een werknemer, beiden advocaat, bij hetzelfde advocatenkantoor, is een conflict ontstaan. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever ontbonden op de grond dat de arbeidsverhouding duurzaam en ernstig is verstoord. In hoger beroep gaat deze zaak vooral over de vraag of de werknemer dan wel de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, of de werknemer aanspraak heeft op een vergoeding in geld voor niet-opgenomen vakantiedagen en of deze dagen zijn vervallen dan wel verjaard.

Het procesverloop in hoger beroep

1.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:

-

het op 26 februari 2021 ingekomen beroepschrift, met producties, waarbij [appellant] in hoger beroep is gekomen van de op 25 november 2020 tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden;

-

het op 2 juni 2021 ingekomen verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties, van [geïntimeerde] ;

-

het op 16 juni 2021 ingekomen verweerschrift ex art. 7:683 BW in incidenteel appel tevens houdende akte overlegging aanvullende producties, met producties, van [appellant] ;

-

een brief van 16 juni 2021 van mr. Van Tricht, met als bijlage productie 81.

1.2

Op 23 juni 2021 is de zaak ter zitting van het hof mondeling behandeld. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en de advocaten hebben ieder een pleitnota overgelegd. Aan het [appellant] van de zitting is uitspraak bepaald. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.3

Uitspraak is nader bepaald op heden.

De feiten

2.1

De kantonrechter heeft in rov. 2 van de bestreden beschikking een aantal feiten vastgesteld. Tegen een deel van deze feitenvaststelling maakt [appellant] in zijn beroepschrift bezwaar (beroepsgronden I-III). Het hof zal bij de beoordeling deels van andere feiten uitgaan dan de kantonrechter. In zoverre heeft [appellant] bij zijn bezwaar geen belang. Voor het overige zal het hof zijn bezwaar bij de beoordeling in aanmerking nemen.

2.2

Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.

( a) [appellant] , geboren [geboortedatum] , is op 7 november 2005 in dienst getreden bij [geïntimeerde] . De laatste functie die [appellant] vervulde, is die van advocaat, met een salaris van € 6.300,-- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag, en met een dertiende maand. In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is opgenomen dat de arbeidstijd 40 uur per week bedraagt en dat [appellant] recht heeft op 25 vakantiedagen per kalenderjaar, uitgaande van een werkweek van 40 uur.

( b) Sinds begin 2018 hebben partijen een geschil over het aantal door [appellant] niet-genoten vakantiedagen (hierna ook: het vakantiedagenconflict).

( c) Het vakantiedagenconflict heeft bijgedragen aan de verslechtering van de arbeidsverhouding tussen partijen.

( d) Op 18 maart 2019 heeft [geïntimeerde] [appellant] op non-actief gesteld. Nadien heeft [appellant] zijn werkzaamheden hervat.

( e) Bemiddeling door de deken van advocaten en (een poging tot) mediation hebben niet tot een oplossing van het geschil of verbetering van de arbeidsverhouding van partijen geleid.

( f) Op 22 september 2020 heeft [geïntimeerde] [appellant] opnieuw op non-actief gesteld. [appellant] heeft zijn werkzaamheden daarna niet meer hervat.

( g) Op 26 februari 2020 heeft [appellant] [geïntimeerde] gedagvaard voor de kantonrechter in de rechtbank Den Haag en een vordering met betrekking tot niet-genoten vakantiedagen ingesteld. [geïntimeerde] is op 19 juni 2020 bij dezelfde kantonrechter een verzoekschriftprocedure tot onder andere ontbinding van de arbeidsovereenkomst begonnen. Bij vonnis van 25 november 2020 van de kantonrechter is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Deze vordering heeft [appellant] als tegenverzoek ingediend in de door [geïntimeerde] ingeleide procedure.

De procedure bij de kantonrechter

3.1

In de procedure bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] verzocht de arbeidsovereenkomst met [appellant] zonder toekenning van een vergoeding te ontbinden op grond van art. 7:671b lid 1, aanhef en sub a, BW, gelezen in verbinding met art. 7:669 lid 3, aanhef en sub e, g en i, BW. Aan dit verzoek heeft [geïntimeerde] onder andere ten grondslag gelegd, kort weergegeven, dat aan de zijde van [appellant] sprake is van werkweigering, weigering om uren te verantwoorden, weigering aan acquisitie te doen, het opnemen van interne gesprekken op kantoor en het uitschelden van kantoorgenoten. [appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen dan wel toegewezen onder toekenning van een billijke vergoeding van € 175.896,-- bruto en een transitievergoeding. Hij heeft daartoe aangevoerd, samengevat, dat toen hij begin 2018 de nog openstaande vakantiedagen ter sprake bracht [geïntimeerde] reageerde met de meest extreme beschuldigingen, treiterijen, aanpassing van de werktijden, het opleggen van onhaalbare verplichtingen, het fysiek bedreigen van [appellant] en het uitmaken van [appellant] voor ‘maagd’.

3.2

Bij wijze van tegenverzoek heeft [appellant] verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:671c BW, onder toekenning van een billijke vergoeding van € 175.896,-- bruto en een transitievergoeding. Daarnaast heeft [appellant] verzocht om uitbetaling van € 86.101,09 bruto voor 256,5 opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen tot en met 31 december 2019 en een eindafrekening. [geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd.

3.3

De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek van [geïntimeerde] wegens een verstoorde arbeidsverhouding toegewezen en de arbeidsovereenkomst tussen partijen met toepassing van art. 7:671b lid 9, aanhef en onder a, BW ontbonden met ingang van 1 januari 2021. Dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van (overwegend) [appellant] of [geïntimeerde] , heeft de kantonrechter niet kunnen vaststellen. Daarom is het verzoek van [appellant] om een billijke vergoeding afgewezen; zijn verzoek om een transitievergoeding is toegewezen voor een bedrag van € 37.015,91 bruto. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat per 10 september 2020 nog 22 vakantiedagen openstaan en hem veroordeeld tot uitbetaling van het netto equivalent van een brutobedrag daarvan en tot het verstrekken van een eindafrekening. De proceskosten heeft de kantonrechter gecompenseerd.

Het hoger beroep

De beoordeling van het hoger beroep

Beslissing