Rechtbank Den Haag, 25-11-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12134, 8599048 EJ VERZ 20-84958
Rechtbank Den Haag, 25-11-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12134, 8599048 EJ VERZ 20-84958
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 25 november 2020
- Datum publicatie
- 17 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:12134
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:2386
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:1789, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 8599048 EJ VERZ 20-84958
Inhoudsindicatie
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een duurzame en ernstige verstoring van de arbeidsverhouding tussen partijen zonder dat kan worden vastgesteld wie daarvan overwegend een verwijt treft.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de werknemer een billijke vergoeding toe te kennen.
Veroordeling van de werkgever tot betaling van de transitievergoeding en tot uitbetaling van een deel van de gevorderde openstaande vakantiedagen.
Uitspraak
Zittingsplaats Leiden
SB
Rep.nr.: 8599048 EJ VERZ 20-84958
Datum: 25 november 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
mr. [mr.], handelend onder de naam [werkgever],
kantoorhoudende te [plaats] en wonende te [plaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. E.V.H. van Tricht,
tegen
[werknemer] ,
wonende te [plaats] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
procederend in persoon.
Partijen worden aangeduid als “de werkgever” en “de werknemer”.
1 Het procesverloop
De werknemer heeft de werkgever bij dagvaarding van 26 februari 2020 (zaaknummer 8362930 CV EXPL 20-613) gedagvaard voor de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Leiden in verband met nog 256,5 openstaande vakantiedagen. De werkgever heeft nadien een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden en de kantonrechter te Leiden bij brief van 19 juni 2020 verzocht om redenen van proces-efficiency en om pragmatische redenen beide zaken gevoegd te behandelen. De werknemer heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 juni 2020 heeft de griffier partijen laten weten dat de kantonrechter de zaken gelijktijdig zal behandelen gelet op de verwevenheid van beide procedures en de hoedanigheid van partijen. De werknemer heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
Op 22 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden waarin gelijktijdig beide zaken zijn behandeld en waarin is besproken dat de ingediende producties over en weer in beide zaken hebben te gelden. Het betreft de producties 1 tot en met 38 aan de zijde van de werkgever in de dagvaardingszaak en de producties 1 tot en met 59 aan de zijde van de werkgever in de verzoekschriftprocedure. Aan de zijde van de werknemer betreft het de producties 1 tot en met 116. Op de zitting hebben beide partijen pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
2. De feiten
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
De werknemer, geboren [geboortedatum] , is op 7 november 2005 in dienst getreden bij de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde is die van advocaat, met een salaris van € 6.300,-- bruto per maand exclusief 8 % vakantietoeslag en een dertiende maand. In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is opgenomen dat de arbeidstijd 40 uur per week bedraagt en de werknemer recht heeft op 25 vakantiedagen per kalenderjaar uitgaande van een werkweek van 40 uur.
Een oud medewerkster van de werkgever ( [medewerker 1] ) heeft in een schriftelijke verklaring het volgende vermeld:
“(…) Ik heb toen van maart 2014 tot december 2015 in loondienst voor [werkgever] gewerkt als juridisch administratief medewerkster. (…) Vanaf het begin dat [werknemer] bij [werkgever] werkte heeft [werknemer] niet of nauwelijks vakantie op willen nemen. [werknemer] had geen idee wat hij met zijn vrije tijd moest doen. Wij stelden dan voor dat hij gewoon een weekje boeken ging lezen of tv en films kijken, of een weekje met het vliegtuig naar de zon, maar [werknemer] zag dat allemaal niet zitten. [werkgever] en ik hebben [werknemer] er in de periode 2014 en 2015 vaker op gewezen dat zijn vakantiedagen zouden vervallen als hij geen vakantie op zou nemen. [werknemer] haalde daar zijn schouders over op en gaf letterlijk te kennen dat hij geen idee had wat hij thuis moest doen. Dat zijn vakantiedagen zouden vervallen vond hij geen probleem; hij deed er toch niks mee, aldus [werknemer] .
We hebben op kantoor ook nog een probleem gehad met betrekking tot de vakantiedagen en kilometeradministratie van het personeel. Dit waren Excel bestanden. (…) De IT-man heeft toen de server opnieuw ingericht en een back-up erop gezet van alle bestanden, waaronder de vakantiedagen en kilometeradministratie. De oude bestanden waren niet meer te openen. Iedereen van kantoor kon daarna wel weer bij de nieuwe bestanden. Hoewel het niet de bedoeling was, kan ik mij herinneren dat [werknemer] in ieder geval zelf aan zijn kilometeradministratie wijzigingen aanbracht. (…)”
Mevrouw [medewerker 2] , medewerkster van de werkgever, heeft het volgende in een schriftelijke verklaring vermeld:
“Ik ben in juli 2011 in dienst gekomen bij [werkgever] als Project manager/Office manager. (…) Alle bestanden inclusief boekhouding waren destijds vrij toegankelijk voor al het personeel, omdat [werkgever] er niet van uit ging dat deze bestanden werden ingezien of gewijzigd. Het viel mij op dat [werknemer] nooit op vakantie ging en ik vroeg hem eens waarom hij niet op vakantie ging of nooit vakantiedagen opnam. (…) Het kwam voor dat [werkgever] [werknemer] gedwongen een week vrij gaf omdat hij dat zelf niet wilde. Vaak was hij dan na twee of drie dagen al terug op kantoor omdat hij zich naar eigen zeggen verveelde thuis. (…) Het is zeker niet zo dat [werknemer] geen vakantiedagen opnam omdat hij te druk was. Hij wilde perse niet op vakantie. (….)”
In een schriftelijke verklaring van mevrouw [medewerker 3] , medewerkster van werkgever, is het volgende vermeld:
“(…) Op of vóór 6 januari 2015 heeft een toenmalige collega, [collega] , per abuis middels het klikken op een link in een inkomende mail, ransomware binnengehaald. Het virus uit deze ransomware heeft meerdere bestanden op onze server aangetast in die zin dat we deze bestanden tot op heden nooit hebben kunnen openen. In het kader van de procedures tussen [werkgever] en [werknemer] is belangrijk dat door het virus onder andere de vakantiedagenoverzichten van [werknemer] over de oude jaren niet meer te openen zijn.”
In een schriftelijke verklaring van de directeur van RVBnet automatisering is het volgende vermeld:
“(…) 21-11-2014 werden wij gebeld door uw toenmalige medewerkster [collega] welke per ongeluk op een email van Bol.com had geklikt welke in haar ogen vertrouwd was. Helaas bleek dit een ransomware email te zijn en hieraan zat een encryptievirus welke alle bestanden waar uw medewerkster op dat moment toegang toe had encrypte en die u uitsluitend tegen betaling van Bitcoins terug kon krijgen. Wij hebben vervolgens actie ondernomen en gelijk alle werkplekken van het internet afgesloten om de schade te beperken. Op dat moment was er helaas al een hoop schade geleden doordat de hele kantoorschijf volledig was encrypted. Hierop zijn wij alle werkplekken gaan scannen met diverse virusscanner(s) en hebben wij het netwerk weer schoon gekregen van het encryptie-virus. Hierna hebben we de back-up disk welke aan de server hing gebruikt om alle data terug te halen. Helaas bleek tijdens het terughalen dat de externe harddisk ook Bad Blocks bevatte waardoor wij niet in staat waren alle bestanden terug te halen, waaronder de vakantiedagenadministratie. De back-up procedure welke u met uw interne medewerkers had afgesproken en in het kantoorhandboek staat werd op dat moment niet door ons beheerd. (…) Voor 24-05-2019 was er geen duidelijke scheiding qua rechten op het netwerk binnen [werkgever] . [werknemer] had tot die tijd toegang tot alle bestanden waaronder de vakantiedagen administratie. (…)”
Bij e-mail van 16 juli 2019 heeft de werkgever het volgende aan de werknemer bericht:
“Zou je je vakantie willen opgeven? Het liefst een aaneengesloten periode van twee of drie weken. Het is niet de bedoeling dat je je vakantiedagen opspaart.”
3 Het verzoek
De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer zonder toekenning van een vergoeding te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3 sub e, g en i BW.
Aan dit verzoek legt de werkgever onder meer ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – werkweigering, weigering om uren te verantwoorden, weigering aan acquisitie te doen, het opnemen van interne gesprekken op kantoor en uitschelden van kantoorgenoten en de werkgever.
4 Het verweer en het tegenverzoek
De werknemer verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen dan wel toegewezen onder toekenning van een billijke vergoeding van
€ 175.896,00 bruto en een transitievergoeding. Hij voert daartoe – kort gezegd – aan dat toen hij in 2018 de nog openstaande vakantiedagen ter sprake bracht de werkgever heeft gereageerd met de meest extreme beschuldigingen, treiterijen, aanpassing van de werktijden, het opleggen van onhaalbare verplichtingen, het fysiek bedreigen van de werknemer en het uitmaken van de werknemer voor “maagd”.
De werknemer verzoekt bij wijze van tegenverzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW onder toekenning van een billijke vergoeding van € 175.896,00 bruto en een transitievergoeding. Daarnaast verzoekt de werknemer om uitbetaling van € 86.101,09 bruto ter zake van opgebouwde vakantiedagen tot en met 31 december 2019 en een eindafrekening van de werkgever. De werkgever heeft daartegen verweer gevoerd.