Home

Gerechtshof Leeuwarden, 18-04-2005, AT4108, 24-001858-04

Gerechtshof Leeuwarden, 18-04-2005, AT4108, 24-001858-04

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
18 april 2005
Datum publicatie
19 april 2005
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2005:AT4108
Formele relaties
Zaaknummer
24-001858-04

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft zijn vrouw en zijn schoonmoeder op zeer gewelddadige wijze om het leven gebracht. Enkele ogenblikken daarvoor had hij zijn schoonvader met een messteek geprobeerd te doden. Deze was hierbij ernstig gewond geraakt en moest machteloos toezien hoe verdachte met messen gewapend het huis binnen liep waar zijn vrouw en dochter verbleven. Beiden werden met meerdere messteken om het leven gebracht. Vervolgens is verdachte vertrokken met zijn vijf maanden oude zoontje die hij heeft geprobeerd in het kanaal te verdrinken.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001858-04

Arrest van 18 april 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Groningen van 21 oktober 2004 in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres],

thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen,

verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging opgelegd en heeft voorts op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

De beslissing op het hoger beroep

Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.

Tenlastelegging

Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waarin de wijzigingen zijn aangebracht, die de eerste rechter heeft toegelaten. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.

De vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair zal veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf en de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Bewezenverklaring

Het hof acht het aan verdachte onder 1, 2 en 3, telkens primair, ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:

1.

hij op 3 april 2004, in de gemeente Appingedam, opzettelijk en met voorbedachten rade

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes

- in de borst en buik en rug en zij van die [slachtoffer 1] gestoken, en

- in de buik en rug van die [slachtoffer 2] gestoken,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden;

2.

hij op 3 april 2004, in de gemeente Appingedam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer 3] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.

hij op 3 april 2004, in de gemeente Ten Boer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] (geboren [geboortedatum]) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, samen met genoemde [slachtoffer 4] in het Eemskanaal is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3, telkens primair, meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.

Ontslag van alle rechtsvervolging

Het hof heeft ambtshalve onderzocht of verdachte ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij vrijwillig is teruggetreden, als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. Vrijwillige terugtred bestaat als de niet voltooiing van het delict een gevolg is van omstandigheden die van de wil van de dader afhankelijk zijn, en derhalve niet van externe factoren. Uit jurisprudentie blijkt dat niet van vrijwillige terugtred gesproken kan worden als weliswaar het gewenste effect niet is ingetreden, maar de verdachte daartoe wel alles wat in zijn vermogen ligt heeft gedaan. Het hof heeft onderzocht of genoemde uitsluitingsgrond zich in de onderhavige zaak heeft voorgedaan en overweegt daaromtrent het volgende.

Bewezen verklaard is dat verdachte geprobeerd heeft zijn vijf maanden oude zoontje [slachtoffer 4] van het leven te beroven door met hem in het Eemskanaal te springen. Het delict is niet voltooid omdat verdachte met zijn zoontje weer uit het kanaal is geklommen. Verdachte heeft over dit feit het volgende verklaard – zakelijk weergegeven -:

“Ik ben met [slachtoffer 4] in het Eemskanaal gesprongen. We gingen wel kopje onder, maar het was ondiep en ik kon gewoon staan. Door de kou kwam ik weer goed bij en wist ik dat ik niet goed bezig was. Ik wilde hem naar het ziekenhuis brengen omdat hij nat en koud was en ben daarom richting Groningen gereden.”

Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte kort daarop werd aangehouden door agenten van politie die in zijn auto de natte en koude baby in een deken gewikkeld hebben aantroffen.

Het hof stelt vast dat in de onderhavige zaak niet méér informatie beschikbaar is dan deze verklaring van verdachte. Er waren geen getuigen van het delict. De geneeskundige verklaring die van [slachtoffer 4] in het dossier zit, maakt slechts melding van een al eerder opgelopen steekwond en vermeldt niets over eventuele medische gevolgen van het te water raken. Er is bijvoorbeeld geen informatie waaruit blijkt of [slachtoffer 4] water heeft binnen gekregen of onderkoeld is geraakt. Er bestaat onzekerheid over zowel de gevolgen van het feit als over hoe het feit zelf heeft plaats gevonden.

Het hof overweegt dat er – gelet op de verklaring van verdachte – te weinig informatie beschikbaar is om uit te kunnen sluiten dat het delict niet is voltooid doordat verdachte vrijwillig is teruggetreden. Niet zeker is derhalve of het onder 3 bewezen verklaarde feit gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit, wat er toe dient te leiden dat verdachte ter zake van dit feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

Kwalificatie

Het overige bewezenverklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:

Onder 1 primair:

Moord, meermalen gepleegd

Onder 2 primair:

Poging tot moord

Strafbaarheid

Omtrent verdachte is door B.T. Takkenkamp, psychiater, d.d. 9 augustus 2004 een psychiatrisch rapport uitgebracht. Voorts is er door G. de Bruijn, psycholoog, d.d. 2 augustus 2004 een psychologisch rapport uitgebracht. Beiden zijn ter zitting van het hof gehoord als getuige-deskundigen.

In beide rapportages wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling (in de zin van een persoonlijkheidsstoornis) en ziekelijke stoornis (in de zin van een aanpassingsstoornis en mogelijk een dissociatieve stoornis) van de geestvermogens bestond dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.

Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.

Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.

Strafmotivering

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd. Zowel de verdachte als de officier van justitie zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof – net als de officier van justitie in eerste aanleg - een levenslange gevangenisstraf gevorderd. De raadsman van verdachte is van oordeel dat aan verdachte een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging dient te worden opgelegd in combinatie met een tijdelijke gevangenisstraf.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze begaan zijn en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zijn vrouw en zijn schoonmoeder op zeer gewelddadige wijze om het leven gebracht. Enkele ogenblikken daarvoor had hij zijn schoonvader met een messteek geprobeerd te doden. Deze was hierbij ernstig gewond geraakt en moest machteloos toezien hoe verdachte met messen gewapend het huis binnen liep waar zijn vrouw en dochter verbleven. Beiden werden met meerdere messteken om het leven gebracht. Vervolgens is verdachte vertrokken met zijn vijf maanden oude zoontje die hij heeft geprobeerd in het kanaal te verdrinken. Aanleiding voor deze gruwelijke gebeurtenissen is dat verdachte het niet kon verkroppen dat zijn vrouw twee maanden eerder met hun zoontje bij hem weg was gegaan. De 23-jarige vrouw was weer bij haar ouders ingetrokken. Op de bewuste ochtend heeft verdachte drie messen gepakt en is in zijn auto naar het huis van zijn schoonouders toe gereden. Op het moment dat zijn schoonvader de deur open deed, stak verdachte hem direct neer.

Het leed dat verdachte aan de nabestaanden van de slachtoffers heeft toegebracht is immens. Verdachte’s zoontje [slachtoffer 4] – die inmiddels in een pleeggezin is geplaatst - zal moeten leven met de wetenschap dat zijn moeder en oma zijn gedood door zijn vader. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de schoonvader van verdachte, [slachtoffer 3], blijkt hoe zeer zijn leven door de gebeurtenissen is verwoest. Daarin beschrijft hij het verlies van zijn dierbaren, zijn angst voor verdachte en de traumatische herinnering aan de fatale dag – hij zag zijn vrouw sterven en werd vervolgens geconfronteerd met het beeld van zijn overleden dochter, die op een brancard een ambulance in werd gedragen.

De moorden hebben daarnaast ook maatschappelijk veel onrust teweeg gebracht, in Appingedam, maar ook ver daarbuiten in geheel Nederland. Buurtbewoners van de slachtoffers zijn geconfronteerd met zeer schokkende beelden, van twee slachtoffers die bloedend op straat lagen en waarvan één ter plekke overleed, en van een derde slachtoffer, die achter het huis vermoord bleek te zijn.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof vanwege de ernst van de feiten en de slechte behandelprognose van de persoonlijkheidsstoornis van verdachte een levenslange gevangenisstraf zal opleggen. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Zoals hierboven bij de strafbaarheid is gebleken, kunnen de feiten vanwege een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens slechts in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Het hof acht aannemelijk geworden dat met name de persoonlijkheidsstoornis – waar verdachte al sinds zijn vroege jeugd aan lijdt – een belangrijke rol heeft gespeeld tijdens en voorafgaand aan de delicten. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden verweten in deze zaak een matigende werking dient te hebben op de duur van de op te leggen vrijheidsstraf. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat verdachte blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 februari 2005 niet vaker wegens geweldmisdrijven is veroordeeld en niet eerder een (intensieve) psychische behandeling heeft ondergaan.

Het hof komt derhalve - ondanks de buitengewone ernst van de feiten - niet toe aan een levenslange gevangenisstraf.

Het hof acht wel geboden - ter vergelding van het immense leed dat de slachtoffers en de nabestaanden is aangedaan en ter effening van de schok die aan de rechtsorde is toegebracht – dat een gevangenisstraf van zeer lange duur aan verdachte zal worden opgelegd. De omstandigheid dat verdachte ter zake van het derde feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging brengt evenwel mee dat het hof een lagere straf zal opleggen dan de eerste rechter heeft gedaan. Alles tezamen genomen acht het hof een vrijheidsstraf van vijftien jaren een passende reactie op de zeer ernstige feiten.

Daarnaast zal het hof – zoals hierna wordt gemotiveerd – een terbeschikkingstelling met verpleging opleggen. Het door de advocaat-generaal geschetste gevaar dat verdachte onbehandeld weer in de maatschappij zal terugkeren, wordt naar het oordeel van het hof ondervangen door het bestaan van de zogenoemde long-stay afdelingen in Tbs-klinieken, waar verdachte kan worden opgenomen indien de behandeling mislukt.

Motivering van de op te leggen maatregel

In eerdergenoemde rapporten van psychiater B.T. Takkenkamp en psycholoog G. de Bruijn werd geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.

Voorts kwam B.T. Takkenkamp tot onder meer de volgende conclusies in zijn rapport - zakelijk weergegeven -:

Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en afhankelijke trekken. Na het vertrek van zijn vrouw en hun zoon ontstond er een aanpassingsstoornis. Ten tijde van het delict was er naar alle waarschijnlijkheid sprake van een dissociatieve stoornis n.a.o. (niet anders omschreven). Derhalve leed verdachte ten tijde van het begaan van de feiten aan een ziekelijke stoornis, in de zin van de aanpassingstoornis en de dissociatieve stoornis, en aan een (nog steeds aanwezige) gebrekkige stoornis van de geestvermogens (persoonlijkheidsstoornis). Ik vind vanuit forensisch psychiatrisch oogpunt betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar op grond van de genoemde stoornissen. De persoonlijkheidsstoornis maakt betrokkene kwetsbaar voor recidive en het gebeurde kan hem nog verder instabiel maken. Daarbij neemt verdachte weinig verantwoordelijkheid voor de delicten – wat als een ongunstig teken wordt gezien. Alles overwegende is recidiverisico op termijn zeker aanwezig.

Ik adviseer aan betrokkene een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.

G. de Bruijn concludeerde voorts onder meer – zakelijk weergegeven - :

Bij onderzochte was ten tijde van het begaan van de feiten sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en paranoïde trekken, die zijn wortels vindt in zijn vroege jeugd. Daarnaast was er een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een acute door stress ontstane aanpassingsstoornis. Ik vind onderzochte vanwege deze stoornissen verminderd toerekeningsvatbaar. Gezien de ernst en de duur van de persoonlijkheidsstoornis is de kans op herhaling van woede-uitbarstingen aanzienlijk, al dan niet tegenover een partner en anderen. Onderzochte is snel gekrenkt, heeft een geringe frustratietolerantie, duldt geen uitstel van zijn wensen en is gericht op bevrediging van de eigen behoeftes.

Ik adviseer een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.

Gelet op deze rapporten en op de indruk die het hof zelf van de verdachte heeft gekregen, is het

hof van oordeel dat verdachte behandeld dient te worden voor zijn persoonlijkheidsstoornis. Ter zitting van het hof hebben de deskundigen aangegeven dat de behandelprognose van deze stoornis slecht is. Zoals hierboven bij de strafmotivering reeds betoogd acht het hof – ter bescherming van de maatschappij - een terbeschikkingstelling niettemin aangewezen. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten een zodanige ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De door hem begane feiten betreffen telkens misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Voorts is er - naar het oordeel van het hof - groot recidivegevaar aanwezig.

De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen het opleggen van die maatregel en het daarbij te geven bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.

Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij

[Benadeelde partij] heeft zich middels een voegingsformulier gevoegd als benadeelde partij ter zake van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten en heeft vijftig euro schadevergoeding gevorderd. In eerste aanleg is de vordering toegewezen en derhalve is de gehele vordering aan het hoger beroep onderworpen.

De verdediging heeft de vordering niet betwist. Het hof overweegt dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten schade heeft geleden en dat deze rechtstreekse schade in ieder geval begroot kan worden op het gevorderde bedrag van vijftig euro. Het hof zal dit bedrag als voorschot toewijzen en acht voorts het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gerechtvaardigd en geboden, zodat het slachtoffer niet zelf met het innen van de vordering zal worden belast.

Toepassing van wetsartikelen

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

HET HOF,

RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:

vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:

verklaart het verdachte als voormeld onder 3 ten laste gelegde bewezen, maar ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging, omdat niet kan worden vast gesteld dat het bewezen verklaarde een strafbaar feit oplevert;

verklaart het verdachte onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;

veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren;

beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;

gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], [adres], [woonplaats], tot een bedrag van vijftig euro;

veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot aan deze uitspraak begroot op nihil- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijftig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], [adres], [woonplaats], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van één dag zal worden toegepast;

verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.

Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Kalsbeek, voorzitter, Van der Herberg en Pennink, in tegenwoordigheid van mw.mr. Pier als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.