Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-03-2003, AF6082, 2001 - 1317

Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-03-2003, AF6082, 2001 - 1317

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 maart 2003
Datum publicatie
20 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AF6082
Formele relaties
Zaaknummer
2001 - 1317

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Uitspraak: 13 maart 2003

Rolnr.: 01/1317

Rolnr. rb.: 00/1586

HET GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:

[APPELLANT],

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: [appellant],

procureur: mr. J. Groen,

tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),

zetelende te 's-Gravenhage,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de Staat,

procureur: mr. D. Stoutjesdijk.

HET GEDING

Bij exploot van 4 oktober 2001 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 maart 2001 en 25 juli 2001, tussen partijen gewezen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] tegen het vonnis van 13 maart 2001 twee grieven en tegen het vonnis van 25 juli 2001 tien grieven aangevoerd, welke door de Staat bij memorie van antwoord (met productie) zijn bestreden. Op 27 januari 2003 hebben partijen hun standpunten voor het hof doen bepleiten, [appellant] door mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, en de Staat door zijn procureur, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Vervolgens hebben partijen stukken gefourneerd en arrest gevraagd.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In hoger beroep kan worden uitgegaan van de feiten die de rechtbank in haar bestreden vonnis van 25 juli 2001 heeft vastgesteld onder de rubriek 1. De feiten en waarover tussen partijen ook geen verschil van mening bestaat. Aan die feiten kan thans worden toegevoegd dat op het onder 1.5 genoemde beroep bij de Centrale Raad van Beroep inmiddels is beslist door de uitspraak van die raad van 18 juli 2002 (overgelegd bij memorie van antwoord).

2. De (twee) grieven tegen het vonnis van 13 maart 2001 richten zich tegen de beslissing van de rechtbank om het door [appellant] gedane verzoek zijn zaak voor de rechtbank te bepleiten af te wijzen. Bij deze grieven heeft [appellant] geen belang. Gegrondbevinding van deze grieven zou het hof immers niet ontslaan van de plicht zelfstandig na te gaan of de door [appellant] overigens aangevoerde grieven gegrond zijn respectievelijk of de vorderingen van [appellant] kunnen worden toegewezen. Bovendien heeft [appellant] in hoger beroep zijn zaak wel kunnen bepleiten zodat een mogelijk verzuim door de rechtbank daarmee hersteld is.

3. Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank te 's-Gravenhage zich bij de voorbereiding van de uitspraak van 23 december 1997 in de zaak van [appellant] als eiser en de staatssecretaris van Defensie als verweerder, gewezen door de tweede kamer voor bestuursrechtelijke zaken (productie 3 bij conclusie van antwoord), jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door:

a. geen kennis te nemen van de namens [appellant] ingediende stukken dan wel daaraan willens en wetens voorbij te gaan;

b. zich partijdig te gedragen door zonder meer, volstrekt ongemotiveerd en in weerwil van algemeen bekende - althans kenbare - gegevens voorbij te gaan aan hetgeen door of namens [appellant] is gesteld, of dat af te wijzen.

De rechtbank heeft de op deze stelling gegronde vorderingen tot het geven van een verklaring voor recht en het uitspreken van een veroordeling tot vergoeding van materiële en immateriële schade, afgewezen. De tegen dit oordeel gerichte grieven III t/m XII lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4. Uitgangspunt moet zijn dat tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 december 1997 voor [appellant] hoger beroep heeft opengestaan bij de Centrale Raad van Beroep. Het is onverenigbaar met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen dat degene die door de rechtbank in het ongelijk is gesteld, de gelegenheid zou hebben langs de weg van een op onrechtmatige daad gebaseerde vordering tegen de Staat de juistheid van de beslissing van de rechtbank tot onderwerp van een nieuw geding te maken en door de burgerlijke rechter te doen toetsen. Dit is slechts anders indien bij de voorbereiding van de beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken en tegen die beslissing geen rechtsmiddel openstaat en heeft opengestaan. Nu tegen de uitspraak van 23 december 1997 wel een - door [appellant] ook aangewend - rechtsmiddel heeft opengestaan, kan in het midden blijven of de rechtbank bij de voorbereiding van die uitspraak fundamentele rechtsbeginselen heeft veronachtzaamd in de hiervoor bedoelde zin. Reeds hierop strandt het betoog van [appellant] dat de Staat jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.

5. Het betoog van [appellant] dat de door de rechtbank gepleegde onrechtmatige daad los staat van de inhoud van de door haar gedane uitspraak doet aan dit alles geen afbreuk. De verwijten die [appellant] tot de rechtbank richt hebben voor een deel wel degelijk betrekking op de inhoud van de uitspraak, namelijk voor zover hij erover klaagt dat de rechtbank zijn stellingen heeft afgewezen. Voor het overige hebben deze verwijten betrekking op de voorbereiding van de uitspraak en ook daarvoor geldt het hiervoor in r.o. 4 geformuleerde uitgangspunt.

6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven III t/m XII falen. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod zal het hof als niet terzake doende passeren. Het vonnis waarvan hoger beroep zal dan ook worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:

- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in appel, tot heden aan de zijde van de Staat begroot op € 230,-- voor verschotten en € 2.313,-- voor salaris van de procureur;

- verklaart deze uitspraak voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. De Wild, Boele en Van Waesberghe en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2003, in aanwezigheid van de griffier.