Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-04-2008, BC9830, 07/1037 KG
Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-04-2008, BC9830, 07/1037 KG
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 17 april 2008
- Datum publicatie
- 17 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2008:BC9830
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2007:BB1071, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL1116, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BL1116
- Zaaknummer
- 07/1037 KG
Inhoudsindicatie
Benoeming transcultureel psychiater ten behoeve van longstaystatus.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 07/1037 KG
Kenmerk rechtbank : KG 07/653
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 17 april 2008
inzake
De Staat der Nederlanden
(Ministerie van Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen, Sectordirectie TBS),
zetelende te Den Haag, gemeente ’s-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: de Staat,
procureur: mr. W.B. Gaasbeek,
tegen
[Naam],
verblijvende in de TBS-kliniek Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. P.S. Kamminga.
Het geding
Bij een zes grieven bevattend exploot van 28 augustus 2007 (met producties) is de Staat in hoger beroep gekomen van het vonnis van 3 augustus 2007, dat door de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage in kort geding tussen partijen is gewezen. Bij conclusie van eis in hoger beroep heeft de Staat voor grieven geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord (eveneens met producties) bestreden. Hierna hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in dit kort geding om het volgende.
1.1. Bij, na appel en cassatie, onherroepelijk geworden vonnis van 10 oktober 1994 heeft de rechtbank Breda aan [geïntimeerde] wegens poging tot doodslag van zijn echtgenote een gevangenisstraf van één jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) opgelegd.
De executie van de TBS is aangevangen op 1 oktober 1996.
1.2. Omdat behandeling van [geïntimeerde], die weigerde daaraan mee te werken, niet mogelijk bleek, is hij in augustus 2004 door de kliniek waarin hij op dat moment was opgenomen, De Kijvelanden, aangemeld voor een longstaystatus. De Landeljke Adviescommissie Plaatsing (LAP) heeft vervolgens op 3 december 2004 geoordeeld dat [geïntimeerde] aan de criteria voor plaatsing in een longstayvoorziening voldoet.
1.3. Daarna heeft de Minister op 12 oktober 2005 besloten [geïntimeerde] in de longstayvoorziening van FPC Veldzicht te plaatsen. Intussen was [geïntimeerde] overgeplaatst naar de Pompekliniek.
1.4. Tegen het besluit om hem in de longstayvoorziening te plaatsen heeft [geïntimeerde] beroep ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De voorzitter van de RSJ heeft de executie van het besluit bij beslissing van 2 november 2005 geschorst en bij tussenbeslissing van 3 mei 2006 heeft de RSJ de zaak aangehouden met het verzoek aan de Minister om de LAP een nader advies te laten uitbrengen. De RSJ had overwogen dat de LAP bij het uitbrengen van zijn advies geen rekening had gehouden met de inmiddels gedane uitspraken in de verlengingsprocedures en de ten behoeve daarvan uitgebrachte rapportages. Tijdens de behandeling ter zitting van het hof Arnhem (appel van de verlengingsvordering van 3 augustus 2004) en van de rechtbank Breda (verlengingsvordering van 22 augustus 2005) had [geïntimeerde] te kennen gegeven bereid te zijn mee te werken aan begeleiding die erop gericht is zijn voorbereiding op terugkeer in de maatschappij te bevorderen, waarin zowel het hof als de rechtbank een aanknopingspunt had gezien om te oordelen dat de instelling een poging zou moeten doen de patstelling te doorbreken.
1.5. Nadat de afdeling Individuele TBS-zaken van het Ministerie (ITZ) het dossier van [geïntimeerde] naar de LAP had gezonden, heeft de LAP besloten een externe deskundige te benoemen. [geïntimeerde] heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het door deze deskundige te verrichten onderzoek, omdat hij alleen onderzocht wil worden door een transcultureel psychiater. De deskundige heeft toen zijn opdracht teruggegeven.
1.6. De raadsman heeft er bij de Staat (ITZ) op aangedrongen dat een transcultureel psychiater zou worden benoemd en heeft ook geprobeerd die benoeming via de band van de RSJ te bewerkstelligen. In november 2003 had transcultureel psychiater prof. dr. J.T.V.M. de Jong, na een door [geïntimeerde] geïnitieerd en betaald onderzoek, in zijn rapport geadviseerd de TBS van [geïntimeerde] op te heffen.
1.7. De Staat stelt zich op het standpunt dat het aan de LAP is om invulling te geven aan de wijze waarop zij het door de RSJ gevraagde nader advies zal uitbrengen. Wel heeft de Staat zich bereid verklaard om de zaak nogmaals aan de LAP voor advies voor te leggen nadat de zogenoemde zesjaarrapportages over [geïntimeerde] zijn uitgebracht. Die rapportages worden uitgebracht in verband met de nieuwe verlengingsvordering. Aan de betreffende rapporteurs, als hoedanig drs. A. Pen (Pen) en drs. F.C.P. Zuidhof (Zuidhof) zijn benoemd, zijn ook vragen voorgelegd over de longstayindicatie. Ook in verband met die rapportages stelt [geïntimeerde] de eis dat die (mede) door een transcultureel psychiater zullen worden opgemaakt.
2. In dit kort geding vordert [geïntimeerde] om de Staat te bevelen uitvoering te geven aan de tussenbeslissing van 3 mei 2006 van de RSJ, door het aanwijzen van een transcultureel psychiater die [geïntimeerde] moet onderzoeken en aan de LAP zal rapporteren. De weigering om onderzoek te laten verrichten door een transcultureel psychiater acht [geïntimeerde] onrechtmatig.
3. Na verweer van de Staat heeft de voorzieningenrechter de vordering toegewezen. Kort weergegeven volgde de voorzieningenrechter de Staat in zijn standpunt dat hij geen directe aanwijzingen en opdrachten aan de LAP kan geven. Maar verder was de voorzieningrechter van oordeel, dat de Staat wel een andere mogelijkheid heeft om de impasse te doorbreken en dat hij in het kader van de zesjaarrapportage een transculturele psychiater zal moeten benoemen.
4. De Staat komt hiertegen op met zijn grieven.
5. [geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord naar voren gebracht dat de Staat geen belang heeft bij het hoger beroep, omdat de Staat zoals gebruikelijk voldoet aan een vonnis van de rechter en inmiddels de door [geïntimeerde] gewenste rapportages worden opgemaakt en gebruikt zullen worden.
6. Deze stelling wordt verworpen. Reeds vanwege de proceskostenveroordeling heeft de Staat zijn belang bij een beoordeling van de vordering behouden.
7. Het hof onderschrijft het standpunt van de voorzieningenrechter dat de Staat geen directe aanwijzingen en opdrachten aan de LAP kan geven, omdat dit op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid en professionele autonomie van de LAP.
8. Dit neemt echter niet weg dat de Staat zelf een onderzoek door een transcultureel psychiater kan laten verrichten en de LAP kan vragen aan de hand daarvan te adviseren. Het traject van zelf een onderzoek te laten verrichten en mede aan de hand van de uitkomst daarvan door de LAP advies te laten uitbrengen is ook het traject dat de Staat heeft gekozen door met de voorzitter van de LAP af te spreken dat aan de hand van de zesjaarrapportage advies zal worden uitgebracht.
9. Onder deze omstandigheden brengt de Staat onder de tweede grief vergeefs naar voren dat in deze zaak voor de voorzieningenrechter geen rol is weggelegd. Gelet op de beleidsvrijheid die de Minister toekomt, moet de civiele rechter beoordelen of de Staat in dit geval en onder deze omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het niet benoemen van een transcultureel psychiater, terwijl hij wel de deskundigen Pen en Zuidhof benoemt ter beantwoording van aanvullende vragen over de longstay in het kader van de zesjaarrapportage.
10. In de toelichting op de derde grief heeft de Staat naar voren gebracht, dat de deskundigen die worden aangezocht om over de verlenging van TBS te adviseren aan strenge criteria moeten voldoen. Zij moeten minimaal vijf jaar ervaring hebben als rapporteur en dienen over uitgebreide ervaring te beschikken ten aanzien van de verschillende aspecten van algemene psychiatrie en/of psychologie. Zij moeten over ruime ervaring beschikken met betrekking tot risicotaxatie en kennis hebben van milieukundige en sociotherapeutische cultuuraspecten van TBS-klinieken en –afdelingen. Naarmate de casus zwaarder en ingewikkelder is, is de groep deskundigen die over voldoende kennis en ervaring beschikt beperkter.
11. [geïntimeerde] heeft op zich niet bestreden dat deskundigen die worden benoemd om een zesjaarrapportage uit te brengen aan de door de Staat genoemde criteria moeten voldoen. Zijn verweer op dit punt blijft beperkt tot de stelling dat niet-transcultureel deskundigen onvoldoende inzicht in zijn persoon hebben, hetgeen hij afleidt uit het feit dat transcultureel deskundigen een andere visie op hem hebben.
[geïntimeerde] doelt hier op de genoemde De Jong en op de psycholoog dr. A. Eppink, die [geïntimeerde] in 1995 heeft onderzocht en concludeerde dat hij niet lijdend was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
12. Het hof zal daarlaten dat genoemde Eppink tevens concludeert dat, indien het tenlastegelegde bewezen wordt, hetgeen het geval is gebleken, bij [geïntimeerde] sprake is van een gebrekkig ziekte-inzicht, hetgeen niet consistent lijkt met de conclusie dat geen sprake is van ziekte.
Want het mag zo zijn, dat de twee transculturele deskundigen een andere visie op [geïntimeerde] hebben dan de andere deskundigen die hun visie op hem hebben gegeven, dat brengt nog niet mee, dat de Staat niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen om Pen en Zuidhof te benoemen. Allereerst is gesteld noch gebleken dat er transculturele deskundigen zijn, die voldoen aan de strenge criteria die gelden voor in dit geval te benoemen deskundigen. Voorts heeft de Staat terecht naar voren gebracht dat de professionele autonomie van de benoemde deskundigen meebrengt dat zij zelf een oordeel hebben te vellen over de vraag of wellicht extra transculturele expertise nodig is. Hoewel goed denkbaar zou zijn geweest dat de Staat uit zichzelf een transcultureel deskundige bij de zesjaarrapportage zou hebben betrokken, kan niet worden gezegd dat hij in redelijkheid niet tot de beslissing heeft kunnen komen de deskundigen Pen en Zuidhof, die voldoen aan de criteria welke worden gesteld aan deskundigen die de zesjaarrapportage uitbrengen, te benoemen en het aan hun oordeel over te laten of een dergelijke deskundige bij het onderzoek zou worden betrokken.
13. Dit betekent dat de derde grief slaagt. De vordering van [geïntimeerde] moet worden afgewezen. Het beroep van [geïntimeerde] op art. 5 EVRM omdat op de Staat de plicht rust een resocialisatiepoging ter hand te nemen, kan niet leiden tot toewijzing van de vordering om voor rapportage een transcultureel psychiater aan te wijzen. De Staat heeft bij verdere behandeling van zijn grieven geen belang. Het vonnis zal worden vernietigd en [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel van de eerste aanleg als van het hoger beroep. Tot die kosten behoren de nakosten. Het hof zal de nakosten, anders dan de Staat vraagt, thans niet vaststellen, omdat de vaststelling van de kosten ingevolge artikel 237, derde lid, Rv beperkt blijft tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis;
- wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg tot aan 3 augustus 2007 aan de zijde van de Staat bepaald op € 300 aan griffierecht en op € 816 aan salaris voor de procureur en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Staat bepaald op € 84,31 aan explootkosten, op € 300 aan griffierecht en op € 894 aan salaris voor de procureur; met bepaling dat over de proceskostenveroordelingen wettelijke rente ex art. 119a BW verschuldigd zal zijn indien niet binnen veertien dagen na heden is betaald;
- verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.H. de Wild en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2008 in aanwezigheid van de griffier.