Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-01-2008, BD5263, C06/848

Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-01-2008, BD5263, C06/848

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 januari 2008
Datum publicatie
25 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD5263
Formele relaties
Zaaknummer
C06/848
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025], Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 658

Inhoudsindicatie

Beroepsziekten, OPS.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector handel

Rolnummer : C06/848

Rolnummer Rechtbank : 647290 CV EXPL 05-21587

arrest van de negende civiele kamer van 25 januari 2008

inzake

HUNTER DOUGLAS EUROPE B.V. ,

gevestigd te Rotterdam,

appellante,

hierna te noemen: Hunter Douglas,

procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,

tegen

[WERKNEMER],

wonende te [Woonplaats],

geïntimeerde,

hierna te noemen: [Werknemer],

procureur mr. L.S.J. de Korte.

1. Het geding

Bij exploot van 16 juni 2006 is Hunter Douglas in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 4 mei 2006. Bij memorie van grieven heeft Hunter Douglas acht grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [Werknemer] de grieven bestreden.

Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

2. Beoordeling van het hoger beroep

2. De door de rechtbank in het vonnis van 4 mei 2006 onder "2. De feiten" vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden. Ook het hof zal daarvan uitgaan.

2.1 Het gaat in deze zaak om het volgende:

2.2 Hunter Douglas produceert onder meer aluminium lamellen (Luxaflex).

2.3 [Werknemer], geboren [in] 1965, is op 7 maart 1988 bij Hunter Douglas in dienst getreden. Hij was als operator werkzaam op de afdeling Coil Coating. Tot de werkzaamheden van [Werknemer] behoorde het instellen en opbouwen van de verfrollen uit de verfmachines en het schoonmaken daarvan bij kleurwisselingen. Hij droeg daarbij rubberen handschoenen.

2.4 De afdeling Coil Coating bevindt zich in een productiehal, waarin sedert 1982 een klimaatbeheerssysteem is aangebracht. Op deze afdeling worden aluminiumstrips met een lengte van 500 tot 2000 meter geverfd en gedroogd in zogenaamde coil caoting machines. Tijdens dit proces worden de aluminiumstrips geverfd doordat zij door een verfbad worden geleid waar zij met verfrollen worden bewerkt. In iedere verfmachine bevinden zich drie van zulke rollen. Boven iedere verfmachine is een locale afzuiginstallatie geplaatst.

2.5 Bij vier van de vijf verfmachines wordt twee maal per dag van kleur gewisseld, bij de vijfde gebeurd dit acht maal per dag, wanneer deze in gebruik is. Volgens Hunter Douglas is dit om de twee weken drie à vier dagen het geval. Bij deze kleurwisselingen wordt de verf uit het verfbad getapt, waarna het verfbad handmatig met doeken wordt gereinigd. Naast de verfmachines staan open 200 liter vaten met oplosmiddel. Degene die belast is met de reiniging, vult een 10 liter emmer met oplosmiddel door deze in het 200 liter vat te laten zakken. In deze emmer worden de schoonmaakdoeken gedompeld, waarmee de verfbaden worden gereinigd. Ook de verfrollen worden bij kleurwisseling handmatig gereinigd. Als er daarbij verf op de vloer wordt gemorst, wordt de vloer met oplosmiddel gedweild. Op de geverfde strippen worden testen gedaan om te controleren of de verf wel goed hecht. Met een watje gedrenkt in aceton wordt 50 keer over de strip heen en weer gewreven.

2.6 In 1992 heeft Hunter Douglas door IndusTox een onderzoek laten verrichten naar de blootstelling aan chemische stoffen binnen haar bedrijf. Met betrekking tot de blootstelling aan oplosmiddelen bij de paintlines rapporteerde Indus Tox in het Berheersplan HunterDouglas van januari 2003 als volgt (blz. 7):

"1.4 Blootstelling aan oplosmiddelen bij de paintlines.

Het dagelijks verbruik van 5000 kg verf met ca 50% oplosmiddel en 590 kg verdun- en oplosmiddelen leidt tot een forse emissie. Enkele indicative, plaatsgebonden metingen van oplosmiddelconcentraties naast een verflijn lieten zien dat normoverschrijding mogelijk is. In aanvulling op deze metingen zijn in november 1992 8-uurs persoonsgebonden metingen verricht bij 2 medewerkers (…)

Het lijkt erop dat de 8-uurs persoongebonden blootstelling veel lager is dan die, die de kortdurende plaatsgebonden metingen langs de verflijnen suggereerden. Dit verschil heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat werknemers slechts kortdurend verblijven in de zônes met de hoogste concentraties.

Er is echter meer onderzoek naar concentraties oplosmiddelen bij de verflijnen noodzakelijk; het aantal van 2 metingen is te beperkt."

Verder deed IndusTox onder meer de volgende aanbeveling (blz. 11):

"Blootstelling aan oplosmiddelen.

De blootstelling aan oplosmiddelen is mogelijk lager dan reeds eerder verondersteld. De eerste persoongebonden metingen wijzen op een lage blootstelling.

Aanbeveling:

Als toekomstige metingen dit beeld bevestigen, is het voldoende eenmaal/jaar de blootstelling aan oplosmiddelen te meten met 8-uurs persoonsgebonden metingen.

Acute effecten van hoge blootstelling aan oplosmiddelen zijn irritatie van slijmvliezen van ogen en luchtwegen en verdoving van het zenuwstelsel. Het lange termijn effect is het psycho-organisch syndroom.

Aanbeveling

Gericht periodiek medisch onderzoek kan dit signaleren."

2.7 In juni 1997 heeft de RBGD-Rotterdam een onderzoek uitgevoerd naar de "functiegebonden blootstelling aan vluchtige oplosmiddelcomponenten" bij Hunter Douglas. De RBGD rapporteerde hierover als volgt:

"Bevindingen en adviezen

Op grond van de (…) gegevens kan geconcludeerd worden, dat in alle onderzochte situaties de tijdgewogen gemiddelde concentratieniveau's van de in aanmerking komende componenten ruimschoots onder de momenteel gehanteerde grenswaarden (MAC-waarden) liggen.

Aan de hand van de door ons uitgevoerde momentane metingen blijkt, dat de emissies met name optreden tijdens het reinigen van de verfmachine alsmede tijdens het verwijderen van verf, die hierbij op de vloer is gemorst. In dit verband dient opgemerkt te worden, dat de gemeten waarden wellicht een geringe onderschatting van de "normale" situatie inhouden. Immers, volgens opgave van direct betrokken medewerkers lag het aantal kleurwisselingen tijdens het onderzoek onder het gebruikelijke daggemiddelde. Desondanks zijn wij van mening, dat ook tijdens een meer representatieve werkdag de blootstelling aan vluchtige componenten geen gezondheidsbedreigende dimensie aanneemt.

Hoewel er op grond van het bovenstaande geen sprake is van een verontrustende situatie, zouden wij u willen adviseren erop aan te dringen spaarzaam om te gaan met de gebruikelijke verdunner in het kader van reinigingswerk. De indruk bestaat, dat een zekere nonchalance bij de medewerkers in dit opzicht aanwezig is. Wij hebben geconstateerd, dat tijdens het reinigen van de verfmachine de kans op morsingen van verf reëel is, waarbij vervolgens royale hoeveelheden verdunner worden aangewend om de verfresten te verwijderen.

Aangezien, in onze visie, het streven erop gericht dient te zijn blootstelling aan potentieel gezondheidsschadelijke componenten tot een technisch haalbaar minimum te beperken, zou het gebruik van adembescherming tijdens emissiegevoelige werkzaamheden (m.n. reinigen van de verfmachine) serieus overwogen dienen te worden. Gelet op de relatief beperkte blootstellingsperiode (ca. 20 minuten per kleurwissel) zou in dit verband een halfgelaatsmasker met filtertype A de juiste keuze zijn.

(…)

2.8 Op 9 februari 2001 heeft PPG Industries Inc. naar aanleiding van de introductie van een nieuwe laksoort een onderzoeksrapport uitgebracht, waarin onder meer de volgende waarnemingen en aanbevelingen zijn te lezen (blz. 4):

"Observations

In the large production area that housed the five coil coating lines, there was general dilution ventilation. The lines are located close to each other, the basecoat and topcoat roller application equipment was not enclosed and there was no local exhaust ventilation near the paint-containing equipment. Good bonding and grounding practices were not consistently observed during transfers of flammable liquids. During the mixing and sampling of the coating, there was interlocked local exhaust ventilation at the drum, the lid covered about 70% of the open drum face and the worker did not use a respirator or gloves. Workers were observed cleaning coating spills with isophorone or cleaning solvent without wearing gloves and respirators or wearing leather gloves. Some workers were observed without safety eye protection. The Hunter Douglas facility was well maintained and housekeeping was good. Workers were cooperative and efficient in accomplishing the tasks and both management and workers displayed their commitment to safety in their workplace.

Discussion and Recommendations

(…)

According to the American Conference of Government Industrial Hygienists (ACGIH) documentation of the TLVs, isphorone had a peppermint- to camphor-like odor and a reported odor threshold of 0.2 ppm (parts per million) which is equal to 1.13 mg /m3. The documentation also reports that there is a risk to workers of fatigue, nausea, headache and irritation at isophorone levels between 28 and 46 mg /m3. Although none of the air samples resulted in concentrations greater than half of the Netherlands 8-our MAC-TGG, or 12,5 mg /m3, controlling the organic vapors in the air will assist in preventing discomfort.

2. Enclosure of the equipment and local exhaust ventilation should be considered in the production area to remove solvent vapors from the breathing zone of the workers.

(…)

3. The optimum ventilation parameters for the oven should be maintained by periodic monitoring with a measurement device and equipment maintenance.

(…)

4. Workers equipped with the proper respiratory, skin and eye protection should clean up solvent-based coating spills with absorbent material. If a spill occurs, only people with the proper personal protective equipment should be permitted in the area. All sources of ignition should be removed. Solvent should not be used to clean up spills. Noncombustible absorbent material should be used to take up spills and the material should be disposed of in accordance with national and local environmental control regulations.

2.9 In het kader van een risico evaluatie en inventarisatie heeft de Arbo Unie in oktober 2000 metingen uitgevoerd. In het door de Arbo Unie naar aanleiding hiervan opgestelde rapport van 22 februari 2001 staan onder meer de volgende conclusies en aanbevelingen (blz. 14):

"5 Conclusies en aanbevelingen

Er is op dit moment in de literatuur veel discussie over de mogelijke gezondheidseffecten van blootstelling aan oplosmiddelen. Deskundigen en beleidsmakers zijn het er over eens dat langdurige blootstelling aan hoge concentraties oplosmiddelen het centraal zenuwstelsel onherstelbaar kan aantasten. Onder hoge blootstelling wordt dan verstaan een langdurige overschrijding van de MAC waarde.

In de praktijk komt een langdurige blootstelling aan oplosmiddelen nauwelijks voor. Over de werkdag varieert de blootstelling aanzienlijk.

In recente publicaties is getracht een antwoord te vinden op de vraag of langdurige blootstelling aan lage concentraties tot OPS kan leiden. Conclusies van deze studies zijn niet eenduidig.

Daarnaast is ook de vraag welke bijdrage kortdurende piek blootstelling voor een mogelijk gezondheidseffect oplevert. Volgens de gezondheidsraad is er een verband tussen piekblootstellingen en de kans op OPS. Een en ander wordt weer tegengesproken door verschillende publicaties.

Omdat op dit moment nog niet duidelijk is wat het effect van een langdurig lage blootstelling en/of piekblootstelling aan oplosmiddelen is wordt geadviseerd de blootstelling aan oplosmiddelen zoveel mogelijk te beperken.

5.1 Functiegerichte metingen

Ten aanzien van de functiegerichte metingen kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van normoverschrijding. Ook is de kans op normoverschrijding kleiner dan 5%. Dit betekent dat op basis van de huidige normen de blootstelling voldoende is beheerst.

5.2 Taakgerichte metingen

Er zijn twee taken waarbij de overschrijdingskans groter is dan 5%. Dit zijn:

- het reinigen van de jetprinter (…)

- het dweilen van de vloeren (…)

Aangezien het reinigen van de jetprinter een taak is die niet dagelijks voorkomt, de MAC-waarde niet wordt overschreden en de handeling slechts enkele minuten per keer wordt uitgevoerd wordt het directe gezondheidsrisico niet groot geacht.

Het dweilen van de vloeren levert een behoorlijke blootstelling op. Bij het dweilen van de vloeren bestaat er een gerede kans op blootstelling boven de MAC-waarde.

(…)"

2.10 In maart 1999 heeft [Werknemer] zijn werkzaamheden wegens arbeidsongeschiktheid gestaakt. In verband met die arbeidsongeschiktheid is hij in maart 2000 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Van maart 2000 tot maart 2005 was zijn uitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij een herkeuring in maart 2005 werd [Werknemer] nog 55%-65% arbeidsongeschikt geacht. [Werknemer] heeft tegen laatstgenoemde beslissing bezwaar aangetekend.

2.11 Bij brief van 4 oktober 2000 heeft de bedrijfsarts van Hunter Douglas het Nederland Centrum voor Beroepsziekten het volgende geschreven:

"Hierbij verzoek ik u om nader onderzoek naar oplosmiddel gerelateerde ziekte bij dhr. [Werknemer] (…)

Dhr. [Werknemer] heeft sinds maart '99 psychische klachten, aanvankelijk geduid als depressie, waarvoor betrokkene psychiatrische behandeling ontving. In de loop van de tijd klaarde het depressieve beeld met Prozac op. Naar aanleiding van aanhoudende moeheidsklachten werd internistisch onderzoek verricht wat een zeer ernstige leverfunctiestoornis aan het licht bracht. Na uitgebreid onderzoek concludeert de behandelend internist, dat waarschijnlijk sprake is van een toxische genese op basis van blootstelling aan oplosmiddelen in het werk. De internist veronderstelt, dat ook de psychische klachten oplosmiddel gerelateerd zijn. De huidige klachten betreffen: extreme vermoeidheid, concentratie- en geheugenstoornis, oorsuizen," licht in het hoofd". De klachten wisselen in intensiteit. De leverfunctie is sterk verbeterd, maar nog niet genormaliseerd.

Werkzaamheden

(…) Op de afdeling, waar dhr. [Werknemer] als operator werkt, worden rollen aluminium strip geverfd in een continu proces. (…) Met name bij 'kleurwisselen' moet veel worden schoongemaakt met oplosmiddel. Ook moeten kwaliteitstesten worden uitgevoerd, waarvan één met Aceton. Alle gebruikte oplosmiddelen hebben een hoog molecuulgewicht. Bij onderzoek door de toxicoloog van de Arbodienst in 1997 bleek de blootstelling aan alle oplosmiddelen ruim onder de MAC waarde te blijven, in ieder geval < 10 % van de MAC waarde. (In verband met twijfel bij medewerkers aan de betrouwbaarheid van dit onderzoek zal dit herhaald worden.)

(…).

2.12 Op 28 juni 2001 heeft de arts G. van der Laan, hoofd Solvent-Team project van het Nederland Centrum voor Beroepsziekten onder meer het volgende aan de bedrijfsarts van Hunter Douglas bericht:

"(…)

Blootstelling aan neurotoxische stoffen:

Op grond van de arbeidsanamnese en de gegevens van de arbodienst werd de blootstelling aan organische oplosmiddelen(…) als matig hoog geschat.

(…)

Beschouwing:

36-jarige man met klachten van moeheid, vergeetachtigheid, snel geïrriteerd en somber. Bij neuropsychologisch onderzoek worden de cognitieve functiestoornissen bevestigd. Eerder had hij leverfunctiestoornissen waarschijnlijk op toxische basis die zijn verminderd na het staken van de expositie. Als medewerker van de verfstraat van een zonweringsproductiebedrijf heeft hij sinds 1985 een relevante blootstelling gehad aan oplosmiddelen. Waarschijnlijk is er sprake van een chronische toxische encphalopathie; ook speelt een depressief beeld waarvoor behandeling noodzakelijk lijkt. Het is gewenst dat de heer [Werknemer] niet meer blootgesteld wordt aan oplosmiddelen. We zullen hem over een jaar uitnodigen voor een herhaald neuropsychologisch onderzoek om het beloop te kunnen volgen: vaak treedt enige verbetering in het cognitief functioneren op indien de expositie wordt beëindigd."

2.13 Bij brief van 23 juli 2002 bericht G. van der Laan voornoemd het volgende aan de bedrijfsarts van Hunter Douglas:

"Als vervolg op eerder onderzoek waarover we U op 28 juni 2001 berichtten, hebben wij de heer [Werknemer] nogmaals neuropsychologisch onderzocht om meer duidelijkheid te krijgen over het verloop van de aandoening. De verschillende aspecten zijn besproken in het Solvent Team.

Bij neuropsychologisch onderzoek werden opnieuw duidelijke cognitieve functiestoornissen gevonden, vooral op het gebied van geheugen en aandacht; de prestaties op een aantal geheugentaken zijn wat verbeterd (…)

Er is dus nog geen sprake van een duidelijke verbetering. De heer [Werknemer] maakt nog een matte indruk, hoewel hij zelf aangeeft dat zijn stemming verbeterd is. Wellicht biedt de behandeling bij het RIAGG wat soulaas. (…)"

2.14 Bij brief van 29 december 2003 bericht G. van der Laan voornoemd aan de huisarts van [Werknemer] het volgende:

"Als vervolg op eerder onderzoek waarover we U op 23 juli 2002 berichtten, hebben wij de heer [Werknemer] nogmaals neuropsychologisch onderzocht om meer duidelijkheid te verkrijgen over het verloop van de aandoening. De verschillende aspecten zijn besproken in het Solvent Team.

Bij het neuropsychologisch onderzoek worden milde cognitieve functiestoornissen gevonden. Ten opzichte van het eerste onderzoek worden duidelijke verbeteringen geconstateerd. (…)

Dit beloop van de afwijkingen met een verbetering van de afwijkingen na het staken van de blootstelling aan oplosmiddelen verstrekt het vermoeden van een toxische genese. Zijn huidige problemen lijken vooral samen te hangen met de situatie waarin hij door deze aandoening in beland is, met verlies van baan en inkomen. Wellicht zijn er in WSW-verband nog mogelijkheden voor hem. "

2.15 Nadat Hunter Douglas door [Werknemer] aansprakelijk was gesteld voor de door hem in de uitoefening van zijn werk opgelopen schade, heeft de verzekeraar van Hunter Douglas, Winterthur, het expertisebureau Crawford & Company ingeschakeld om onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden en oorzaak van de letselschade. Aan de hand van dossierstudie, waarbij onder meer de onder 2.7 tot en met 2.9 bedoelde rapporten zijn meegewogen, kwam de onderzoeker van Crawford & Company in zijn rapport van 19 juni 2002 tot de volgende voorlopige conclusie (blz. 12):

"Voor zover ik in mijn onderzoek tot dusver heb kunnen vaststellen is er gedurende het dienstverband van de heer [Werknemer] bij Hunter Douglas geen sprake geweest van bovenmatige blootstelling aan oplosmiddelen. Bij herhaalde onderzoeken die in et afgelopen decennium zijn uitgevoerd werd steeds vastgesteld dat er geen sprake was van overschrijding of benadering van de in Nederland toegestane MAC-waarden. Door het ontbreken van medische gegevens is het niet mogelijk gebleken de relatie tussen de door de heer [Werknemer] geuite klachten en zijn werkzaamheden voor Hunter Douglas te beoordelen."

2.16 [Werknemer] heeft Hunter Douglas gedagvaard en – kort gezegd – gevorderd Hunter Douglas te veroordelen tot vergoeding van alle door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van blootstelling van hem aan voor zijn gezondheid gevaarlijke, neurotoxische stoffen, en tot betaling van een bedrag van € 85.000,-- als voorschot op deze schade.

2.17 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank Hunter Douglas veroordeeld tot betaling van de door [Werknemer] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en tot betaling van een bedrag van € 35.000,--, bij wijze van voorschot op de totale schadevergoeding.

3. In hoger beroep vordert Hunter Douglas dat het hof de vorderingen van [Werknemer] alsnog afwijst en [Werknemer] veroordeelt tot terugbetaling van hetgeen Hunter Douglas, althans haar verzekeraar, naar aanleiding van het bestreden vonnis onverschuldigd aan [Werknemer] heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente.

3.1 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

3.2 Hunter Douglas heeft allereerst betwist dat [Werknemer] lijdt aan een Organisach Psycho Syndroom (OPS). Hunter Douglas stelt daarbij dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van OPS niet alleen de klachten in beeld moeten worden gebracht, nu die klachten het gevolg kunnen zijn van andere ziektebeelden, maar dat daarbij ook aan de orde moet komen in hoeverre sprake is geweest van blootstelling aan organsiche middelen en neurotoxische stoffen en wat de hoogte en de duur van die blootstelling was. Uitgangspunt is dat patiënten ten minste vijf jaren moeten zijn blootgesteld aan een hoge hoeveelheid neurotoxische stoffen (boven de MAC-waarde), wil er gesproken kunnen worden van OPS. Deze periode kan alleen korter zijn als sprake is geweest van een extreem hoge blootstelling. Uit de op de afdeling Coil Coating uitgevoerde metingen blijkt dat de aldaar gemeten concentraties, de OPS-achtige verschijnselen van [Werknemer] niet kunnen verklaren. De gemeten blootstelling was te laag om schadelijk te zijn voor de gezondheid. Voorts is in wetenschappelijk onderzoek nimmer een verband aangetoond tussen piekblootstelling en OPS, aldus Hunter Douglas.

3.3 Het hof overweegt als volgt.

Vooropgesteld moet worden dat het op grond van art. 7:658 lid 2 BW aan de werknemer is te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Indien de werknemer in deze bewijslevering is geslaagd, is de werkgever voor die schade aansprakelijk, tenzij hij zich ingevolge dezelfde bepaling van aansprakelijkheid kan bevrijden door het daarin bedoelde bewijs te leveren.

3.4 [Werknemer] heeft met een verwijzing naar rapporten van het Solvent-team van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten en naar de medische literatuur, gesteld dat hij een ziektebeeld (zware hoofdpijn, extreme vermoeidheid, dronken gevoel, gevoel afwezigheid, depressieve gevoelens) heeft ontwikkeld dat – kort samengevat – kan zijn veroorzaakt door de omgang met organische stoffen en oplosmiddelen, met name door anarcoat, thinner en aceton, die hij bij zijn werkzaamheden diende te gebruiken. Hunter Douglas heeft erkend dat [Werknemer] met organische stoffen en oplosmiddelen heeft gewerkt. Hunter Douglas heeft weliswaar ontkend dat dit heeft geleid tot blootstelling aan deze stoffen in voor de gezondheid gevaarlijke concentraties, maar heeft niet weersproken dat bij [Werknemer] een zware leverstoornis is vastgesteld, die waarschijnlijk te relateren is aan de blootstelling aan oplosmiddelen in het werk. Daarom is niet goed te begrijpen dat Hunter Douglas volhoudt dat geen sprake is geweest van gevaarlijke concentraties. Uit de door Hunter Douglas overgelegde rapporten blijkt weliswaar niet van overschrijding van de zogenoemde MAC-waarden, maar dit enkele feit is onvoldoende voor de conclusie dat [Werknemer] niet aan schadelijke concentraties oplosmiddelen blootgesteld kan zijn geweest. Dit geldt te meer nu het aantal metingen in de relevante periode (maart 1988- maart 1999) gering is geweest en het geen persoonsgebonden metingen bij [Werknemer] betrof. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat ook piekblootstelling tot OPS kan leiden. Uit de metingen blijkt dat met name bij het dweilen van de vloeren zich piekblootstellingen kunnen voordoen. Daaraan doet niet af dat Hunter Douglas terecht heeft opgemerkt dat de rechtbank uit het rapport van de Arbo Unie (r.o. 2.9) ten onrechte de conclusie trekt dat de kans bestaat dat de MAC-waarde met meer dan 5% worden overschreden, nu uit dit rapport wel kan worden geconcludeerd dat bij het dweilen van de vloeren een gerede kans op blootstelling boven de MAC-waarde bestaat.

3.5 In juni 2001 heeft het Solvent-team van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, een interdisciplinair team dat bij uitstek deskundig is op het gebied van OPS, waarschijnlijk geoordeeld dat [Werknemer] lijdt aan OPS (zie r.o. 2.12). Volgens het team was in dat geval enige verbetering te verwachten in het cognitief functioneren na beëindiging van de blootstelling. Deze verbetering heeft zich – aldus het team in zijn brief van december 2003 (zie r.o. 2.14) – ook voorgedaan, hetgeen het vermoeden van OPS onderschrijft. Hetzelfde geldt ten aanzien van de na beëindiging van de blootstelling verbeterde leverfunctie. Hunter Douglas heeft geen stukken onderlegd van medische onderzoeken van [Werknemer], op basis waarvan aan deze diagnose kan worden getwijfeld. Dit had wel van haar kunnen worden verwacht nu [Werknemer] op verzoek van (de verzekeraar van) Hunter Douglas kennelijk is onderzocht door haar medisch adviseur dr. M.J.C.Klop, die daarover op 7 maart 2003 rapport heeft uitgebracht. Dit rapport is om haar moverende redenen echter door Hunter Douglas – hoewel daartoe uitgenodigd door [Werknemer] – niet in het geding gebracht. [Werknemer] heeft voorts – onbestreden – gesteld dat ten behoeve van dit onderzoek alle relevante medische gegevens aan Klop zijn toegestuurd (CvR onder 13). Het hof ziet dan ook geen aanleiding [Werknemer] op te dragen alle medische gegevens over te leggen zoals door Hunter Douglas gevorderd. Naar het oordeel van het hof heeft [Werknemer] in voldoende mate aannemelijk gemaakt, dat hij lijdt aan een gezondheidsklachten die door blootstelling aan organische stoffen en oplosmiddelen kunnen zijn veroorzaakt.

3.6 Het vorenstaande brengt met zich dat het door [Werknemer] gestelde oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan de voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en zijn gezondheidsklachten moet worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten (de redelijkerwijs noodzakelijke) veiligheidsmaatregelen te treffen. (HR 17 november 2000, LNJ: LJN AA8369)

3.7 Hunter Douglas heeft gesteld dat het veel maatregelen heeft getroffen om de veiligheid voor de werknemers in de productiehallen zoveel mogelijk te waarborgen. Zo is in de productiehallen waarin de afdeling Coil Coating zich bevindt in 1982 een klimaatbeheersingsysteem geplaatst. Verder zijn alle productielijnen in de hal uitgevoerd met zogenaamde paintmasters, systemen waarmee het vat verf dat tijdens de productie wordt gebruikt, afgedekt wordt door een deksel. Bovendien zijn boven alle verfmachines lokale afzuiginstallaties geplaatst. Het dragen van maskers is gelet op de arbeidshygiënische omstandigheden niet noodzakelijk. Werknemers kunnen er wel zelf voor kiezen gebruik te maken van adembescherming. Daartoe zijn in de productiehallen maskers aanwezig.

3.8 Het hof is van oordeel dat Hunter Douglas aldus niet (de redelijkerwijs noodzakelijke) veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Van Hunter Douglas mocht worden verwacht dat het niet alleen door technische maatregelen (afzuiging, paintmasters) de verspreiding van schadelijke gassen tegengaan, maar ook mochten organisatorische maatregelen worden verwacht, zoals voorlichting over risico's, een zindelijke werkwijze (zonder onnodig morsen van verf en zonder op (te) ruime schaal gebruik te maken van oplosmiddel bij het verwijderen van gemorste verf) en het gebruik van beschermings¬middelen. Voorts had van Hunter Douglas mogen worden verwacht dat zij, waar nodig, toezicht had gehouden op het gebruik van (de juiste) beschermingsmiddelen, zeker naar aanleiding van het advies van RBDG van juni 1997 (r.o. 2.7). Het enkel – vrijblijvend – ter beschikking stellen van maskers voldoet daartoe niet. Dat dergelijke maatregelen zijn genomen is door Hunter Douglas gesteld noch gebleken. Ook heeft Hunter Douglas de in 1992 door IndusTox gedane aanbeveling tot gericht periodiek medisch onderzoek niet opgevolgd, terwijl het opvolgen van deze aanbeveling in het onderhavige geval, door eerder ingrijpen, mogelijk erger had kunnen voorkomen.

3.9 Het vorenstaande betekent dat de grieven falen. Met de rechtbank houdt het hof Hunter Douglas ingevolge artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de schade die [Werknemer] als gevolg van de blootstelling aan voor zijn gezondheid gevaarlijke stoffen lijdt en heeft geleden. Op die schade is een voorschotbedrag als in eerste aanleg toegewezen, toewijsbaar. De vordering van Hunter Douglas zal worden afgewezen. Hunter Douglas zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskostenveroordeling zal – zoals door [Werknemer] gevorderd – uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

3. Beslissing

Het hof:

- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

- wijst af het door Hunter Douglas in hoger beroep meer of anders dan in eerste aanleg gevorderde;

- veroordeelt Hunter Douglas in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [Werknemer] worden bepaald op € 248,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris voor de procureur;

- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, V. Disselkoen en S.R. Mellema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2008 in aanwezigheid van de griffier.