Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-08-2010, BN4898, 200.006.224 en

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-08-2010, BN4898, 200.006.224 en

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 augustus 2010
Datum publicatie
25 augustus 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4898
Formele relaties
Zaaknummer
200.006.224 en

Inhoudsindicatie

Verrekening in kader van huwelijkse voorwaarden. Partneralimentatie, geen behoefte, terugbetaling. Kinderalimentatie

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 4 augustus 2010

Zaaknummers : 200.006.224.01 en 200.007.712.01

Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-4358

[appellant]

wonende te [woonplaats]

verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. E.K.E. van Herk te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde]

wonende te [woonplaats]

verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. R.J. Neijenhof te Amsterdam.

HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 25 november 2009, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de behandeling aangehouden tot 30 januari 2010 en zijn partijen opgedragen tijdig, voor 30 januari 2010, op overzichtelijke wijze stukken aan het hof te overleggen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 26 februari 2010, 16 juni 2010, 5 juli 2010 en 15 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 mei 2010, 10 juni 2010 en 2 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Op 16 juli 2010 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten. Verder was aanwezig mevrouw [naam], tolk in de Engelse taal. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.

VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP

Algemeen

1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook te noemen: kinderalimentatie), de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (hierna ook te noemen: partneralimentatie), de verrekening van de overgespaarde inkomsten en de verdeling van de gemeenschap van inboedelgoederen.

Inboedel

2. In rechtsoverweging 19 van de beschikking van het hof van 25 november 2009 heeft het hof reeds een beslissing gegeven inzake de verdeling van de gemeenschappelijke inboedel. Het hof verwijst naar de tussenbeslissing.

Peildatum

3. In de hiervoor vermelde beschikking van het hof heeft het hof beslist dat als peildatum geldt voor de berekening van de overgespaarde inkomsten 29 juli 2005.

Omvang van de verrekeningsvordering

4. In de hiervoor vermelde beschikking van het hof heeft het hof op grond van artikel 22 Rv aan de man verzocht om stukken te overleggen met betrekking tot verloop van zijn vermogen in de huwelijkse periode.

5. Bij akte van 16 juli 2010 - welke akte op 10 juni 2010 aan het hof en de wederpartij is toegestuurd - heeft de man het hof uitvoerig voorgelicht omtrent het vermogensverloop van zijn privé vermogen tijdens het huwelijk tot aan de peildatum.

6. De man heeft gesteld dat gedurende de huwelijkse periode het totale inkomen van de man en de vrouw werd gestort op een drietal bankrekeningen, te weten:

a) een spaarrekening bij de [bank] [b[bank]] met het nummer 31 7267 6202;

b) een gewone rekening courant/betaalrekening bij [bank] [bank] met het nummer 30 7267 6272;

c) een rekening bij de [bank] met het nummer 0141 0334 9560.

7. Uit bijlage 4 van de akte van 16 juli 2010 volgt dat de saldi op 31 december 2004:

a) bij de [bank] met nummer 0141 0334 9560 € 145.755,70 bedroeg;

b) bij de [bank] met banknummer 30 7267 6272 € 281,67 bedroeg;

c) bij de [bank] met banknummer 31 7267 6202 € 255.203,62 bedroeg.

8. Door de vrouw is bij brief van 25 februari 2010 gericht aan dit hof in het geding gebracht - zie productie 5 - de door partijen ondertekende (vaststellingsovereenkomsten) met betrekking tot de verrekening van inkomsten vanaf de jaren 1997 tot en met 2004.

9. Uit de vaststellingsovereenkomsten met betrekking tot de jaren 1997 tot en met 2004 volgt het navolgende:

- met betrekking tot het jaar 1997 was het overgespaard inkomen € 25.954,-;

- met betrekking tot het jaar 1998 was het overgespaard inkomen € 14.102,-;

- met betrekking tot het jaar 1999 was het overgespaard inkomen € 76.819,-;

- met betrekking tot het jaar 2000 was het overgespaard inkomen € 57.777,-;

- met betrekking tot het jaar 2001 was het overgespaard inkomen € 86.796,-;

- met betrekking tot het jaar 2002 was het overgespaard inkomen € 79.020,-;

- met betrekking tot het jaar 2003 was het overgespaard inkomen € 75.002,-;

- met betrekking tot het jaar 2004 was het overgespaard inkomen € 92.784,-.

10. De hiervoor vermelde vaststellingsovereenkomsten met betrekking tot overgespaarde inkomsten zijn door beide partijen ondertekend. Naar het oordeel van het hof zijn er geen rechtens relevante feiten gesteld op grond waarvoor zou kunnen worden geoordeeld dat de ene partij jegens de andere partij niet nakoming van deze vaststellingsovereenkomsten zou kunnen vorderen, voor zover deze niet zijn uitgevoerd. Van dwaling zoals door de vrouw gesteld is geen sprake. Bij een vaststellingsovereenkomst maken partijen aan een onzekere situatie een einde, hetgeen impliceert dat de regels omtrent dwaling zijn uitgesloten. Beide partijen zijn hoogopgeleid en beide partijen waren werkzaam in de financiële sector. De vrouw is nog steeds werkzaam bij een bank. Dat de vrouw geen inzage heeft gehad in de financiën van de man acht het hof niet aannemelijk, mede gezien de stelling van de man dat zijn financiële bescheiden vrij toegankelijk in zijn studeerkamer lagen, hetgeen door de vrouw niet is weersproken.

11. De door de man aangegeven systematiek dat al het inkomen op een drietal rekeningen werd gestort is niet door de vrouw weersproken. Het hof is van oordeel dat de man voldoende inzicht heeft verstrekt in de inkomsten uit arbeid ten tijde van het huwelijk, de besparing daarvan en de verdeling van de batige saldi.

Privé vermogen man

12. Uit artikel 4 van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van partijen in verbinding met artikel 6 van deze huwelijkse voorwaarden volgt dat de inkomsten van de man uit individueel vermogen niet behoeven te worden verrekend.

13. Bij akte van 16 juli 2010 heeft de man een vermogensoverzicht in het geding gebracht vanaf 1993 tot en met 2009. Uit dit vermogensoverzicht volgt dat de man in 1992 een privé vermogen van € 525.507,- had. In 1995 bedroeg het vermogen € 732.410,-. In 2004 bedroeg het vermogen € 1.612.500,-. Het hof verwijst in deze naar de overzichten van de man achter tabblad 7 en 8 bij de akte van 16 juli 2010. Het hof is van oordeel dat de man heeft aangetoond wat zijn privé vermogen is geweest in de jaren vanaf 1993 tot 2009. Dit vermogen behoeft niet in de verrekening te worden betrokken, aangezien zulks partijen in de huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn overeengekomen. De stelling van de vrouw dat uitgegaan moet worden van een privé vermogen van de man fl. 450.000,- wordt door het hof gepasseerd gezien het hof hiervoor heeft overwogen.

Uitkering [bank]

14. De man heeft tijdens het huwelijk een ontslagvergoeding gekregen van de [bank] van fl. 189.511,99. Vaststaat dat deze ontslagvergoeding betrekking heeft op de voorhuwelijkse periode. Een redelijke uitleg van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden brengt met zich mede dat nu de uitkering betrekking heeft op de voorhuwelijkse periode, de ontslagvergoeding niet wordt betrokken in het verrekenbeding van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden van partijen.

Erfenis € 20.000,-

15. De erfenis van € 20.000 die de man in 1999 heeft gekregen wordt op grond van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden niet gerekend tot het te verrekenen vermogen en dient gekwalificeerd te worden als privévermogen van de man.

Verrekening periode 1 januari 2005 tot en met 31 juli 2005

16. Vaststaat dat over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 juli 2005 geen verrekening van onverteerd inkomen heeft plaatsgevonden.

17. Bij akte van 16 juli 2010 – zie tabblad 16 – heeft de man een overzicht gegeven van de inkomsten die moeten worden verrekend. De man heeft berekend dat aan overgespaard inkomen is een bedrag van € 33.317,-. Volgens de man zijn beide partijen gelijk gerechtigd daarop.

18. Door de vrouw is ter zitting erkend dat zij aan salaris betreffende de periode van april tot en met juli 2005 niet heeft gestort op de gemeenschappelijke rekeningen zoals hiervoor vermeld. Het betreft een bedrag van € 12.585,-.

19. De vrouw heeft niet aangegeven waarin dat bedrag van € 12.585,- is uitgegeven. Het hof gaat er derhalve vanuit dat dit bedrag overgespaard is. Het hof is van oordeel dat het bedrag van € 12.585,- moet worden opgeteld bij het door de man berekend bedrag van € 33.317,-, hetgeen impliceert dat het totaal te verrekenen bedrag bedraagt € 45.902,-. Beide partijen zijn daarin gelijk gerechtigd, ieder voor de helft of wel € 22.951,-

20. Ter zitting van 16 juli 2010 heeft de vrouw erkend dat zij op 4 augustus 2005 van de [bank]-rekening zonder instemming van de man een bedrag van € 17.649,04 heeft opgenomen. Aldus heeft de vrouw van het te verrekenen saldo over het onderhavige verrekentijdvak reeds ontvangen € 12.585,- en € 17.649,04, zodat zij over dit verrekentijdvak teveel heeft ontvangen een bedrag van € 7.283,04 (€ 22.951,- minus € 12.585,- en € 17.649,04), zodat de man uit hoofde van het verrekenbeding nog van de vrouw te vorderen heeft het voormelde bedrag van € 7.283,04.

Partneralimentatie

21. In de beschikking van het hof van 25 november 2009 heeft het hof aan partijen nog een nadere toelichting gevraagd inzake de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie en de hoogte van de behoefte van de kinderalimentatie.

22. De vrouw heeft in haar brief van 25 februari 2010 haar behoefte nader onderbouwd. Het hof verwijst naar productie 3, alsmede naar productie 6. De hoogte van de behoefte is gemotiveerd door de man weersproken. Het hof verwijst naar punt 32 en volgende van de akte van 16 juli 2010. De man berekent in punt 40 van de akte van 16 juli 2010 de behoefte van de vrouw op € 2.450,77 netto per maand.

23. Het hof overweegt als volgt. Bij de vaststelling van de behoefte van de alimentatiegerechtigde dient in beginsel gekeken te worden naar het inkomen van partijen in de laatste jaren van hun huwelijk en het bestedingspatroon van partijen in het laatste jaar van hun huwelijk Daarnaast zal zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.

24. Het hof overweegt als volgt. In het onderhavige geval is er sprake van een bijzondere situatie. De man was als expat werkzaam in Luxemburg en als gevolg van deze situatie verkreeg de man uitsluitend gedurende de periode dat hij in het buitenland woonachtig was een zeer hoog inkomen. Beide partijen wisten dat dit zeer hoge inkomen slechts betrekking had op de situatie dat partijen in het buitenland verbleven en dat daar een einde aan zou komen zodra partijen weer woonachtig zouden zijn in Nederland. In een dergelijke situatie acht het hof het reëler om voor wat betreft de inkomensituatie aansluiting te zoeken bij het schaduwinkomen van de man, zijnde een inkomen dat hij in Nederland zou hebben genoten uitgaande van de functie die hij verrichte in Luxemburg. Uit de aangifte Inkomstenbelasting 2006 van de man volgt dat hij in 2006 een bruto inkomen uit arbeid had van € 115.190,- en in 2007 had de man een bruto inkomen uit arbeid van € 108.204,-. Eveneens bij het bestedingspatroon ten tijde van het huwelijk acht het hof het niet reëel om aansluiting te zoeken in de periode dat partijen als expats verbleven in het buitenland. In het onderhavige geval gaat het hof bij de bepaling van de behoefte van de vrouw uit van het inkomen van de man in 2006 en 2007 en zal bij het bestedingspatroon van de vrouw rekening houden met onder meer de navolgende posten:

• vervoer auto (schatting) € 450,- per maand;

• eten en drinken (schatting) € 450,- per maand;

• huur € 1.500,- per maand;

• ziektekostenpremie (schatting) € 250,- per maand;

• vakantie en ontspanning (schatting) € 250,- per maand;

• gas, water en licht (schatting) € 200,- per maand;

• telefoon € 50,- per maand;

• kleding € 250,- per maand;

• verzekering (schatting) € 250,- per maand;

• diversen € 250,- per maand;

Totaal netto € 3.900,- per maand.

25. Het hof acht het volstrekt niet redelijk om rekening te houden met de post besparingen € 30.000,-, advocaat kosten € 15.495,- en belastingen € 14.490,-.

26. In de onderhavige zaak is de vrouw aanmerkelijk jonger dan de man en heeft een zeer goede baan bij een bank in Luxemburg. De man is inmiddels met pensioen, zijn inkomen is gedaald en zijn inkomen zal nog verder dalen aangezien hij nagenoeg de helft van zijn opgebouwde ouderdomspensioen zal moeten verevenen met de vrouwen waarmee hij getrouwd is geweest. Het inkomen van de vrouw is zodanig hoog en zij kan ook nog een carrière ontwikkeling doormaken dat rekening houden met een besparing van € 30.000,- niet als redelijk kan worden bestempeld. Voorts acht het hof het niet redelijk en billijk om met de advocaatkosten van € 15.495 per jaar rekening te houden, aangezien deze niet huwelijksgerelateerd zijn en slechts ingegeven zijn door het enorme conflict dat bestaat tussen de man en de vrouw, waaraan beiden debet zijn. Voorts is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk een bedrag aan belasting verschuldigd is in de Verenigde Staten van € 14.490, mede gezien het gemotiveerde verweer van de man. De man heeft onder meer gesteld dat de vrouw over kinderalimentatie geen belasting verschuldigd is.

Behoeftigheid

27. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op 1 maart 2007. Om te kunnen vaststellen of de vrouw behoefte heeft aan aanvullende alimentatie is van belang het inkomen dat de vrouw in de periode na 1 maart 2007 heeft genoten. Door de vrouw is niet in het geding gebracht haar inkomensgegevens betreffende de jaren 2007 en 2008. Wel heeft het hof een jaaropgave gezien van de vrouw betrekking hebbende op het jaar 2009, hetgeen aangaf dat de vrouw een inkomen had van ruim € 77.000,-. Voorts is het hof gebleken dat de vrouw vanaf 1 februari 2010 in het kader van de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding een aanmerkelijk bedrag krijgt uitgekeerd van de man. Uitgaande van vorenstaande inkomensgegevens is het hof van oordeel dat de vrouw ruimschoots in haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien.

Kinderalimentatie

28. Niet bestreden is door partijen dat voor de kosten van levensonderhoud met betrekking tot de minderjarige kinderen gekeken dient te worden naar de situatie van de kinderen in Luxemburg. Het hof zal zulks als uitgangspunt nemen.

29. Een kerngeschilpunt tussen partijen zijn de kosten van de International School, welk een bedrag omvat van € 32.191,- per jaar per kind. Daarnaast is aan de International School nog een groot aantal andere kosten verbonden. De man is van mening dat er geen noodzaak is om de kinderen op de International School te houden aangezien er niet meer sprake is van een expat situatie. In de visie van de man kunnen de kinderen naar een lokale school in Luxemburg. Ter zitting is gebleken dat de kinderen vanaf 1 juli 2010 niet meer op de International School zitten maar naar een lokale school gaan, waarvan de kosten aanzienlijk lager zijn.

30. Het hof overweegt als volgt. In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat het niet redelijk is dat de vrouw zich op het standpunt stelt dat de kinderen naar de International School moeten, nu er niet meer sprake is van een expat situatie. In redelijkheid kan worden verlangd dat de kinderen naar een plaatselijke school in Luxemburg gaan. Het hof zal derhalve geen rekening houden bij de berekening van de behoefte aan kinderalimentatie met de kosten van de International School. Ten tijde dat de man werkzaam was voor ING werden de kosten van de International School immers ook betaald door ING.

31. De man geeft in zijn akte van 16 juli 2010 een onderbouwing voor de behoefte van de kinderen. Het hof vindt deze onderbouwing alleszins redelijk en zal daarvan uitgaan. De man begroot deze op € 1.300,- per maand per kind. Na aftrek van de kinderbijslag resteren dan de kosten per kind per maand op € 1.050,-. Gezien de leeftijd van de kinderen, alsmede de onderbouwing die de man daaraan geeft acht het hof de door de man begrote behoefte van de kinderen alleszins redelijk.

Verdeling van de behoefte over partijen

32. Voor wat betreft de verdeling van de kosten van de kinderen over beide ouders acht het hof in het onderhavige geval het redelijk en billijk om de kosten van de kinderen te verdelen aan de hand van het bruto arbeidsinkomen van partijen, waarbij het hof als peildatum neemt voor de man het jaar 2007 en voor de vrouw het jaar 2009. Het hof houdt geen rekening met rendement op het vermogen van de man nu deze onder overlegging van bescheiden genoegzaam heeft aangetoond dat zijn vermogen een negatief rendement geeft. De man had in 2007 een inkomen uit arbeid van € 108.204,- en de vrouw had een inkomen in 2009 van € 77.723,-. Het hof is zich ervan bewust dat het inkomen van de man is gedaald, echter de man beschikt over een aanzienlijk vermogen zodat van hem mag worden verlangd dat hij, indien zijn inkomsten onvoldoende zijn, hij dit vermogen kan aanwenden voor de betaling van de kinderalimentatie. Uitgaande van deze inkomens acht het hof een verdeling van de kosten van de kinderen ¾ voor de man en ¼ voor de vrouw redelijk. Dit brengt met zich dat de man een bedrag van € 750,- per kind per maand aan kinderalimentatie zal betalen.

Indexering

33. Gezien het vermogen van de man acht het hof het niet redelijk om met betrekking tot de kinderalimentatie de wettelijke indexering uit te sluiten.

Conclusie

Partneralimentatie

34. Het verzoek tot partneralimentatie dient te worden afgewezen.

35. Uit overweging 27 volgt dat de sedert 1 maart 2007 door de man aan de vrouw ten titel van alimentatie betaalde bedragen onverschuldigd zijn voldaan. Daaruit vloeit een terugbetalingsplicht van de vrouw jegens de man voort en de vrouw zal derhalve de ten onrechte ontvangen uitkering aan de man dienen terug te betalen, voor zover deze na 1 maart 2007 is gedaan. Het hof gaat ervan uit dat deze terugbetalingsverplichting geen probleem voor de vrouw zal opleveren, gelet op haar financiële situatie.

Kinderalimentatie

36. De man dient € 750,- per maand per kind te voldoen vanaf datum inschrijving echtscheidingsbeschikking.

Verrekening 2005

37. In het kader van de verrekening uit hoofde van het tussen partijen overeengekomen periodiek verrekenbeding is de vrouw op heden aan de man verschuldigd een bedrag van € 7.283,04

Verrekening huwelijkse periode tot 1 januari 2005

38. Het hof is van oordeel dat partijen hebben verrekend, met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft beoordeeld met betrekking tot het jaar 2004.

Inboedel

39. De inboedel is tussen partijen verdeeld onder verdere verrekening.

40. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE HOGER BEROEP

vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het betreft de partneralimentatie en de kinderalimentatie, en opnieuw rechtdoende,

bepaalt de alimentatie voor de minderjarigen ten laste van de man, met ingang van 1 maart 2007 op € 750,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen alsmede dat de kinderalimentatie jaarlijks per 1 januari 2008 zal worden verhoogd met de wettelijke indexering;

wijst af het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststellen van partneralimentatie;

bepaalt dat de vrouw de teveel ontvangen partneralimentatie dient terug te betalen;

bepaalt met betrekking tot de verrekening van overgespaarde inkomsten over het hiervoor omschreven verrekentijdvak dat de vrouw op heden aan de man verschuldigd is en derhalve aan de man dient te betalen de somma van € 7283,04;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen voor het overige;

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Steenks, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.