Hoge Raad, 17-05-2013, CA0356, 10/04818
Hoge Raad, 17-05-2013, CA0356, 10/04818
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 mei 2013
- Datum publicatie
- 17 mei 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:CA0356
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA0356
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4898, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 10/04818
Inhoudsindicatie
Echtscheiding. Hoogte kinderalimentatie, feitelijk oordeel. Partneralimentatie: grievend gedrag alimentatiegerechtigde? Verwerping prealabel verweer, belang bij cassatieberoep, gezag van gewijsde? HR 25 mei 2007, LJN BA0902, NJ 2007/518.
Uitspraak
17 mei 2013
Eerste Kamer
10/04818
EE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats], Luxemburg,
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 247570/FA RK 05-4358 van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 november 2006 en 12 februari 2008;
b. de beschikking in de zaak 200.006.035/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 juli 2008 en
c. de beschikkingen in de zaak met zaaknummers 200.006.224.01 en 200.007.712.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 november 2009 en 4 augustus 2010.
De beschikking van 4 augustus 2010 van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van 4 augustus 2010 van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Het cassatierekest en het verweerschrift, tevens houdende incidenteel cassatieberoep, zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt in het principale beroep tot vernietiging en in het incidentele beroep tot verwerping.
De advocaat van de man heeft bij brief van 27 maart 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
Het gaat in deze echtscheidingszaak in het principale beroep om de afwikkeling van een verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden van partijen, om de kinderalimentatie en om de terugbetaling van teveel ontvangen partneralimentatie. In het incidentele beroep gaat het om de vraag of het gedrag van de vrouw, wegens - volgens de man - de grievende aard daarvan, aan toekenning van partneralimentatie in de weg staat, en om de voorvraag of de man belang heeft bij zijn beroep.
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 Onderdeel 5 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat het niet redelijk is dat de vrouw zich op het standpunt stelt dat de kinderen van partijen naar de International School moeten gaan. Daarom heeft het hof bij de berekening van de behoefte aan kinderalimentatie geen rekening gehouden met de kosten van de International School, die € 32.191,--, per jaar per kind bedragen, te vermeerderen met een groot aantal andere kosten. Het hof overwoog daartoe dat niet langer sprake is van een expatsituatie, dat de kosten van de International School door ING werden betaald toen de man nog voor dat bedrijf werkzaam was, en dat de kinderen vanaf juli 2010 naar een lokale school gaan waarvan de kosten aanzienlijk lager zijn (eindbeschikking rov. 29-30).
4.2 Het onderdeel voert aan dat dit oordeel onvoldoende is gemotiveerd en verwijst daartoe naar de omstandigheden dat de kinderen een Amerikaanse moeder en Amerikaanse familie hebben, reeds op de International School zaten, de Luxemburgse taal niet machtig zijn en "nog tal van andere omstandigheden".
4.3 Mede gelet op de omstandigheid dat het onderdeel niet de feitelijke vaststellingen van het hof bestrijdt dat de kinderen inmiddels vanaf juli 2010 naar een lokale school gaan, dat niet langer sprake is van een expatsituatie, en dat de zeer aanzienlijke kosten van de International School door ING werden betaald toen de man - die, zoals tussen partijen vaststaat, inmiddels is gepensioneerd - nog voor dat bedrijf werkzaam was, is het in hoge mate met de feiten verweven oordeel van het hof geenszins onbegrijpelijk gemotiveerd. Voor verdere toetsing van dat oordeel is in cassatie geen plaats. Het onderdeel faalt.
4.4 Ook de overige door het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1 Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 25 november 2009 het prealabele verweer van de man verworpen tegen de door de vrouw verzochte partneralimentatie. Dit verweer hield in, kort gezegd, dat de vrouw zich zodanig grievend tegenover de man heeft gedragen dat zij geen aanspraak meer kan maken op partneralimentatie.
Het hof legde aan de verwerping van dit verweer ten grondslag dat de door de man gestelde gebeurtenissen samenhangen met de verbreking van de relatie tussen partijen en dat niet aannemelijk is geworden dat de vrouw zich zonder enige grond zodanig tegenover de man heeft gedragen dat er reden is om de onderhoudsverplichting van de man tegenover de vrouw te laten vervallen of op nihil te stellen (rov. 6).
In zijn eindbeschikking heeft het hof het verzoek van de vrouw afgewezen op de grond dat de vrouw ruimschoots in haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien (rov. 27).
5.2 De man bestrijdt in cassatie de verwerping van zijn verweer met rechts- en motiveringsklachten. Hij heeft voorts aangevoerd dat hij belang heeft bij zijn beroep om te voorkomen dat het bestreden oordeel van het hof gezag van gewijsde krijgt. Zou de vrouw na verloop van tijd op de voet van art. 1:401 BW wijziging van het oordeel van het hof over de partneralimentatie verlangen, dan wenst hij daartegen opnieuw het onderhavige verweer te kunnen aanvoeren zonder dat hem het gezag van gewijsde van het oordeel van het hof in de tussenbeschikking kan worden tegengeworpen.
5.3 De man heeft geen belang bij zijn beroep omdat het hof het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen partneralimentatie te betalen, heeft afgewezen.
De beoordeling door het hof van het prealabele verweer van de man draagt zijn beslissing dus niet. Daarom komt aan zijn oordeel over dit verweer geen gezag van gewijsde toe (HR 20 januari 1984, LJN AG4740, NJ 1987/295).
5.4 Ten overvloede wordt als volgt overwogen. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn beschikking van 25 mei 2007, LJN BA0902, NJ 2007/518, komt in beginsel ook gezag van gewijsde toe aan beslissingen met betrekking tot geschilpunten ter zake van aanspraken op levensonderhoud, vervat in een tussen dezelfde partijen gegeven, in kracht van gewijsde gegane beschikking. Dit gezag van gewijsde wordt evenwel in zoverre beperkt dat ingevolge art. 1:401 BW een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij een latere uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen (lid 1) of indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (lid 4). Wordt op de voet van art. 1:401 wijziging van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verzocht, dan is de rechter niet gebonden aan geschilbeslissingen in de uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht, indien blijkt dat een of meer van de in die bepalingen genoemde gronden zich voordoen.
5.5 Het onderhavige verweer van de man is gebaseerd op gedragingen van de vrouw tijdens de verbreking van de relatie van partijen. Het oordeel van de rechter omtrent de vraag of dergelijke gedragingen zodanig grievend zijn dat daardoor geen aanspraak meer bestaat op partneralimentatie, is een beslissing die niet vatbaar is voor wijziging op de voet van art. 1:401 BW. Het gaat immers om een beslissing die voorafgaat aan - en gebaseerd is op andersoortige omstandigheden dan - de in art. 1:401 BW bedoelde, en op de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht gebaseerde, beslissing over de vraag of en tot welk bedrag alimentatie verschuldigd is. In het onderhavige geval zou daarom aan het oordeel van het hof, als het zijn beslissing wél zou dragen, in beginsel gezag van gewijsde toekomen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale en het incidentele beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A Streefkerk, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 17 mei 2013.