Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2008, BC3000, 20-001124-07

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-01-2008, BC3000, 20-001124-07

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 januari 2008
Datum publicatie
30 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC3000
Formele relaties
Zaaknummer
20-001124-07

Inhoudsindicatie

Mensenhandel (273f Sr) en mensensmokkel (197a Sr). Ad 273f Sr. Het hof komt tot de gevolgtrekking dat bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden in de voorliggende zaak met het oog op de vraag of deze onder de strafbaarstelling van art. 273f Sr vallen, allereerst vastgesteld moet worden of er sprake is van handelen (werven, huisvesten of opnemen) door dwang, door een of meer feitelijkheden, door dreiging met een of meer feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik te maken van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht of door misbruik te maken van een kwetsbare positie. Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat zulks een zeker initiatief en actief handelen van de dader(s) vooronderstelt, waarbij doelbewust misbruik wordt gemaakt van de zwakkere of kwetsbare positie van slachtoffers. Eerst indien zulks vastgesteld kan worden dient te worden beoordeeld of een en ander is geschied met het oogmerk van uitbuiting. Het hof is op grond van in het arrest genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte en/of een of meer anderen het initiatief hebben genomen, noch dat zij actief hebben gehandeld ten aanzien van de Chinezen, bijvoorbeeld door hen te benaderen of te overreden in het restaurant te komen werken. Zij hebben veeleer gereageerd op verzoeken en in een aantal gevallen zelfs op smeekbedes van de Chinezen. Onder die omstandigheden kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte en/of een of meer anderen bij het huisvesten of opnemen van de Chinezen doelbewust misbruik heeft/hebben gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht of van hun zwakkere/kwetsbare positie. Ten overvloede overweegt het hof dat geen sprake was van uitbuiting als bedoeld in art. 273f Sr. Ad 197a Sr. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, anderen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel hen daartoe gelegenheid en/of middelen heeft verschaft. Uitleg begrip winstbejag. Veroordeling tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan drie voorwaardelijk

Uitspraak

Parketnummer: 20-001124-07

Uitspraak: 30 januari 2008

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 maart 2007 in de strafzaak met parketnummer 01-825364-06 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1956],

wonende te [woonplaats], [adres].

Hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep van verdachte moet, blijkens de aan de appelakte gehechte schriftelijke opgave van bezwaren en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Vonnis waarvan beroep

Verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde (kort gezegd: (medeplegen van) mensenhandel) en veroordeeld ter zake van het onder 2 ten laste gelegde (kort gezegd: (medeplegen van) mensensmokkel).

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde dan de eerste rechter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:

1.

op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 4 september 2006 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) (een) ander(en), genaamd [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer andere perso(o)n(en), door dwang, door één of meer feitelijkheden, door dreiging met één of meer feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd,overgebracht, gehuisvest

of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander, bestaande die/dat dwang, feitelijkheden, misleiding en/of misbruik hieruit dat hij, verdachte, voornoemde perso(o)n(en), die allen illegaal in Nederland verbleven, (gemiddeld) zes dagen per week, (ongeveer) elf uur per dag werkzaamheden heeft laten verrichten in restaurant [restaurant] (waarbinnen verdachte (één van de) de leidinggevende(n) was) in ruil voor voedsel en onderdak, dan wel een zeer geringe geldelijke vergoeding en/of hem/hen met meerdere perso(o)n(en) heeft gehuisvest in een (kleine) ruimte in het pand waarin restaurant [restaurant] is gevestigd en/of belet dat zij zich buiten het pand begaven, dan wel contact zochten met de buitenwereld;

2.

op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 5 september 2006 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) (een) ander(en), te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en), uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel hem/hen daartoe gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, te weten het verschaffen van woonruimte en/of het aanbieden van werk en/of het tewerkstellen van voornoemde perso(o)n(en) in restaurant [restaurant] (waarbinnen verdachte (één van) de leidinggevende(n) was), terwijl hij wist, dan wel ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Met de eerste rechter heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof - evenals de eerste rechter - het navolgende.

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van die ander.

Bij wet van 9 december 2004 (inwerkingtreding 1 januari 2005) is artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht ingevoegd, welk artikel op 1 september 2006 is vernummerd tot artikel 273f van dat wetboek. Dit artikel 273a is in de plaats gekomen van artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht beoogde alle vormen van seksuele uitbuiting strafbaar te stellen. Kenmerkend voor uitbuiting in dat artikel is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, blijkens de tekst van artikel 250a, eerste lid onder ten eerste: een persoon dwingen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen, etc.

Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 2003/2004, 29291, nr.3) voorziet het wetsvoorstel (betreffende onder meer artikel 273a) in uitvoering van acht mondiale rechtsinstrumenten ter bestrijding van onder meer mensenhandel, waaronder het VN Protocol van 15 november 2000 inzake preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel (Trb. 2004/35) en het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel (Pb. L 203 d.d. 1 augustus 2002, pagina's 1-4).

De omschrijving van mensenhandel in artikel 3 van genoemd VN Protocol luidt - kort gezegd - als volgt: "het werven, bieden van onderdak aan of opnemen van personen door dwang, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie met het oogmerk van uitbuiting. Uitbuiting omvat tenminste gedwongen arbeid of diensten."

Bij de omschrijving van mensenhandel zowel in artikel 1 van het Kaderbesluit van de Raad inzake bestrijding van mensenhandel als in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de hiervoor weergegeven omschrijving van mensenhandel.

Blijkens de Memorie van Toelichting (pagina 16) heeft de redactie van bovengenoemd artikel 250a, eerste lid onder ten eerste, primair het oog op de uitbuiting.

De omschrijving van mensenhandel, zoals hiervoor omschreven in het VN Protocol, heeft primair betrekking op de activiteiten van mensenhandel. Deze activiteiten zijn gericht op de verwezenlijking van het einddoel: de uitbuiting.

Het gaat om een aantal gedragingen (werven, onderdak bieden etc.) gepaard met middelen (dwang, machtsmisbruik etc.) en gericht op uitbuiting.

Gelet op het bovenstaande komt het hof tot de gevolgtrekking dat bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden in de voorliggende zaak met het oog op de vraag of deze onder de strafbaarstelling van het huidige artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht vallen, allereerst vastgesteld moet worden of er sprake is van handelen (werven, huisvesten of opnemen) door dwang, door een of meer feitelijkheden, door dreiging met een of meer feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik te maken van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht of door misbruik te maken van een kwetsbare positie. Het hof zal zich bij die vaststelling beperken tot de vraag of er - kort gezegd - sprake is van misbruik van genoemd overwicht, dan wel misbruik van een zwakkere/kwetsbare positie, aangezien noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van dwang, (dreiging met) een of meer feitelijkheden of misleiding.

Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat zulks, gelet op het vorenstaande en de redactie van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, een zeker initiatief en actief handelen van de dader(s) vooronderstelt, waarbij doelbewust misbruik wordt gemaakt van de zwakkere of kwetsbare positie van slachtoffers. Eerst indien zulks vastgesteld kan worden dient te worden beoordeeld of een en ander is geschied met het oogmerk van uitbuiting.

Vooropgesteld kan worden dat de in de tenlastelegging bedoelde Chinezen in een kwetsbare/zwakkere positie verkeerden, reeds omdat zij illegaal in Nederland verbleven.

Voorts gaat het hof - met de eerste rechter - op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende vijf feiten en omstandigheden:

1. De in het Chinees restaurant [restaurant] aangetroffen illegale Chinezen die als getuigen zijn gehoord betroffen allen mensen die zelf de beslissing hebben genomen naar Nederland te gaan.

2. Zij deden dit om in Nederland geld te verdienen.

3. Zij hebben zichzelf gewend tot aanwezigen in voornoemd Chinees restaurant met het verzoek om werk en een aantal van hen heeft daarnaast gevraagd om eten en onderdak en een aantal van hen heeft alleen gevraagd om eten en onderdak. In dat laatste geval verrichtten zij vrijwillig werkzaamheden ([betrokkene 2], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]).

4. Geen van hen had enige geldschuld of anderszins een verplichting aan aanwezigen in het restaurant.

5. Allen stond het vrij op ieder moment te vertrekken. Verschillenden van hen hadden tevoren reeds op één of meerdere andere plaatsen gewerkt.

Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte en/of een of meer anderen het initiatief hebben genomen, noch dat zij actief hebben gehandeld ten aanzien van voornoemde Chinezen, bijvoorbeeld door hen te benaderen of te overreden in het restaurant te komen werken. Zij hebben veeleer gereageerd op verzoeken en in een aantal gevallen zelfs op smeekbedes van de Chinezen.

Onder die omstandigheden kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte en/of een of meer anderen bij het huisvesten of opnemen van de Chinezen doelbewust misbruik heeft/hebben gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht of van hun zwakkere/kwetsbare positie.

Ten overvloede overweegt het hof - evenals de eerste rechter - nog het volgende.

Blijkens de Memorie van Toelichting bestaat uitbuiting tenminste uit gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keus heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. Als voorbeeld kan worden genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.

Weliswaar kan worden gezegd dat er in de onderhavige zaak sprake was van een maatschappelijk ongewenst geachte arbeidssituatie door lange werkdagen (11 tot 13 uur), vijf vrije dagen per maand, meerdere bedden op een slaapkamer en een inkomen tussen de EUR 450 en 800 per maand, doch dat brengt naar het oordeel van het hof nog niet mee dat geconcludeerd kan worden dat er sprake was van een uitbuitingssituatie, zoals bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.

Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet gebleken is dat de werkomstandigheden op zichzelf (los van de lengte van de werkdagen) slecht waren, dat vaststaat dat het verdiende inkomen geheel ter vrije beschikking stond van degene die het kreeg - immers kost en inwoning waren gratis - en dat van geen van de Chinezen, mede gelet op het hiervoor overwogene, kan worden gezegd dat zij in hun situatie redelijkerwijs geen andere keuze hadden dan te werken en/of verblijven in restaurant [restaurant].

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de rechtbank de vijf hiervoor genoemde feiten en omstandigheden ten onrechte beslissend heeft geacht voor de conclusie dat in de onderhavige zaak geen sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (pagina's 10-11 van de aantekeningen bij het requisitoir).

Dit standpunt van de advocaat-generaal berust evenwel op een verkeerde lezing van het beroepen vonnis. De advocaat-generaal heeft de vijf voornoemde feiten en omstandigheden ten onrechte als dragend beschouwd voor het oordeel van de rechtbank dat geen sprake was van uitbuiting. De rechtbank heeft haar uitleg van het begrip uitbuiting immers niet gebaseerd op meergenoemde feiten en omstandigheden, maar heeft overwogen dat allereerst een zeker initiatief en actief handelen van verdachte vereist is, waarbij doelbewust misbruik wordt gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of van de zwakkere/kwetsbare positie van slachtoffers, alvorens beoordeeld dient te worden of een en ander is geschied met het oogmerk van uitbuiting. Gelet op meergenoemde feiten en omstandigheden is in de onderhavige zaak geen sprake van initiatief en actief handelen, zoals hiervoor bedoeld, zodat de rechtbank - behoudens in een overweging ten overvloede - niet toekwam aan de vraag of een en ander is geschied met het oogmerk van uitbuiting.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:

op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 5 september 2006 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, anderen, te weten [betrokkene 1] en/of

[betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] en/of andere personen, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel hen daartoe gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, te weten het verschaffen van woonruimte en/of het aanbieden van werk en/of het tewerkstellen van voornoemde personen in restaurant [restaurant] (waarbinnen verdachte (één van) de leidinggevende(n) was), terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven onder 2 is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Allereerst dient het hof de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden verklaard dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), anderen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel hen daartoe gelegenheid en/of middelen heeft verschaft. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe - evenals de eerste rechter - als volgt.

Uit de processen-verbaal van verhoor van de eigenaar van het restaurant ([medeverdachte 2]), van verdachte zelf en van medeverdachte [medeverdachte 1] (opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Vreemdelingenpolitie Eindhoven, nr. LJN PL2220/06-006639, sluitingsdatum 9 november 2006) maakt het hof op dat verdachte degene is geweest die keukenpersoneel aannam, het salaris vaststelde en in een aantal gevallen zorgdroeg voor de uitbetaling van het salaris.

Daartoe wijst het hof allereerst op de volgende verklaring van eigenaar [medeverdachte 2]:

"U vraagt mij wie de leiding heeft in het restaurant. De chef-kok heeft van mij toestemming gekregen om leiding te geven in de keuken. De chef-kok heeft ook de bevoegdheid om keukenpersoneel aan te nemen. Hij hoeft daarover niet met mij te overleggen. U vraagt mij of de chef-kok dan ook afspraken maakt over werktijden. Ja, want ik bemoei me daar niet mee. De chef-kok beslist ook wat voor een salaris het keukenpersoneel krijgt. (...) Zijn naam is [verdachte]. lk spreek hem aan als [bijnaam 1]." (dossierpagina 215; [bijnaam 1] is verdachte).

Verdachte heeft hierover zelf het volgende verklaard:

"Ik ben de enige die beslist of er mensen in het restaurant worden aangenomen." (dossierpagina 414);

"Ik mag vanuit mijn expertise zelf beslissen of er mensen aangenomen worden."

(dossierpagina 419);

"Als het op aanname van nieuw personeel aankomt is dat alleen mijn verantwoordelijkheid." (dossierpagina 444).

Dit wordt bevestigd door medeverdachte [medeverdachte 1]:

"[bijnaam 2] [= verdachte] is degene die alles regelt. Hij is door de heer [medeverdachte 2] [= [medeverdachte 2]] aangewezen om alles te regelen. Dit betreft ook het personeel." (dossierpagina 324);

"Ik ben niet bevoegd mensen aan te nemen. Dit kan alleen door de bedrijfsleider of de baas gebeuren, dus door [bijnaam 2]." (dossierpagina 330).

Uit de verklaringen van de in de tenlastelegging bedoelde Chinezen kan voorts worden afgeleid dat het verrichten van arbeid in het onderhavige geval vrijwel steeds gepaard ging met het laten verblijven in de woonruimte boven het restaurant.

Gebleken is voorts dat verdachte bij het vaststellen van de lonen onderscheid maakte tussen legale en illegale werknemers. Zelf verklaarde hij hierover, zakelijk weergegeven:

"Een illegaal verdient minder dan een legaal persoon." (dossierpagina 415);

"Een illegaal krijgt tussen de 700 en 800 euro per maand betaald. (...) Iemand die legaal is verdient 1200 euro per maand." (dossierpagina's 448-449).

Bij het aannemen en uitbetalen van personeel werkte verdachte samen met de eigenaar van [restaurant], de heer [medeverdachte 2]. Hierover heeft verdachte het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:

"Als ik iemand aanneem, moet ik de baas op de hoogte brengen. De baas is meneer [medeverdachte 2]." (dossierpagina 449);

"Ik liet meneer [medeverdachte 2] weten hoeveel iemand verdiende." (dossierpagina 451);

"Ik betaalde het keukenpersoneel uit. lk kreeg het geld eerst van meneer [medeverdachte 2] en daarna gaf ik het geld door aan het keukenpersoneel. U vraagt wie mij geld gaf om aan personeel uit te betalen. Dat kreeg ik van meneer [medeverdachte 2]. Het geld zat in een enveloppe. Op de enveloppe stond de naam van het betreffende personeelslid." (dossierpagina's 449-450).

Op grond van het vorenstaande is het hof - met de eerste rechter - van oordeel dat er sprake is van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] bij het anderen behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel bij het hen daartoe verschaffen van gelegenheid en/of middelen, dat dit medeplegen oplevert.

Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of verdachte en [medeverdachte 2] hebben gehandeld uit winstbejag.

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld uit winstbejag, aangezien niet is gebleken dat verdachte zelf enig financieel voordeel heeft gehad van het laten verrichten van werkzaamheden door illegalen. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe - evenals de eerste rechter - als volgt.

Blijkens de wetsgeschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2003-2004, 29291, nr. 3, pagina's 4-5) dient onder het bestanddeel "winstbejag" in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht te worden verstaan: het oogmerk rechtstreeks of onrechtstreeks een financieel of ander voordeel te verkrijgen. De wetgever heeft indertijd bewust gekozen voor het opnemen van het bestanddeel winstbejag om te voorkomen dat degenen die uit ideële motieven behulpzaam zijn onder de strafbaarstelling zouden vallen. Voor het bewijs van het bestanddeel winstbejag is overigens niet nodig dat daadwerkelijk winst is gerealiseerd.

Het hof is niet gebleken dat verdachte financieel voordeel heeft gehad bij de hierboven

geschetste wijze waarop hij personeel aannam, het salaris vaststelde en uitbetaalde. Daarmee is echter niet gezegd dat verdachte geheel belangeloos heeft gehandeld. Zowel bij de politie (dossierpagina 415) als ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte namelijk verklaard dat zijn voornaamste zorg was het verkrijgen van voldoende keukenpersoneel. Door het aannemen van illegale werknemers wist hij zich hiervan verzekerd. Met de eerste rechter stelt het hof vast dat er in dat opzicht sprake is geweest van een ander dan financieel voordeel voor verdachte in zijn hoedanigheid van chef-kok.

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven overweging van de rechtbank - inhoudende dat de wetgever het bestanddeel winstbejag heeft opgenomen om te voorkomen dat degenen die uit ideële motieven handelen strafbaar zouden zijn - heeft de raadsman in hoger beroep nog aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste gedachtesprong maakt. Deze gedachtesprong zou erin bestaan dat de rechtbank heeft geredeneerd dat, indien er geen sprake is van ideële motieven, daarmee het winstbejag zou vaststaan.

Anders dan waarvan in het betoog van de raadsman wordt uitgegaan, heeft de rechtbank evenwel niet het winstbejag afgeleid uit de enkele afwezigheid van ideële motieven. De rechtbank heeft immers vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk een ander dan financieel voordeel te behalen.

Voorts stelt het hof vast dat [medeverdachte 2] als eigenaar van het restaurant financieel voordeel heeft gehad bij het in dienst nemen van relatief goedkope illegale werknemers. Naar het oordeel van het hof staat tevens vast dat hij handelde met het oogmerk om financieel voordeel te verkrijgen. Ten overvloede overweegt het hof dat ook indien men handelt om voordeel (financieel of anderszins) te behalen voor een ander, kan worden gesproken van handelen uit winstbejag als bedoeld in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht.

Op grond van de voorgaande overwegingen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging hebben gehandeld uit winstbejag.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, in verband met het bepaalde in artikel 47, eerste lid, aanhef en

onder 1°, en artikel 57 van dat wetboek.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.

Daarbij heeft het hof in de eerste plaats rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Het hof rekent het verdachte met name aan dat hij - door het aannemen van keukenpersoneel en het vaststellen en uitbetalen van salarissen - een essentiële rol heeft gespeeld bij het bewezen verklaarde en dat hij, nadat op 7 juni 2006 een inval had plaatsgevonden waarbij illegalen werden aangetroffen, is doorgegaan met het tewerkstellen van illegalen, zoals is gebleken uit de doorzoeking in het restaurant op 22 augustus 2006. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van illegaliteit in Nederland.

Anderzijds heeft het hof in het voordeel van verdachte acht geslagen op het feit dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten werd veroordeeld.

Het hof zal aan verdachte een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd, aangezien het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.

Gelet op het voorgaande acht het hof - met de eerste rechter - een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht;

verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;

verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 2 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of hem daartoe gelegenheid en/of middelen verschaffen, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd;

verklaart verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;

bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Aldus gewezen door

mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,

mr. J.M.W.M. van den Elzen en mr. F.L. Muskens,

in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,

en op 30 januari 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. F.L. Muskens is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.