Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1845, 200.250.034_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1845, 200.250.034_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 mei 2019
Datum publicatie
20 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:1845
Formele relaties
Zaaknummer
200.250.034_01

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht WWZ; vervolg HR 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1045 [verweerster]; bewijsopdracht

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 16 mei 2019

Zaaknummer : 200.250.034/01

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante in principaal hoger beroep,

verweerster in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,

tegen

Stichting [stichting] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster in principaal hoger beroep,

appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [verweerster] ,

advocaat: mr. F.H.A. ter Huurne te Amsterdam.

als vervolg op de door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gegeven beschikking van 29 mei 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:4782) die door de Hoge Raad is vernietigd bij beschikking van 29 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1045).

1 Het geding in eerdere instanties

Voor het verloop van de procedure tot en met de beschikking van de Hoge Raad van 29 juni 2018 verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 28 juli 2016, naar de hiervoor genoemde beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 mei 2017 en naar de hiervoor genoemde beschikking van de Hoge Raad van 29 juni 2018.

2 Het geding in hoger beroep na verwijzing

2.1.

Het verloop van de procedure na cassatie blijkt uit:

-

het arrest van dit hof van 4 december 2018 (zaaknummer 200.249.770/01) waarmee het hof artikel 69 lid 2 Rv heeft toegepast;

-

het aanvullend beroepschrift tevens houdende aanvullend verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties van [appellante] , ingekomen ter griffie op 20 november 2018;

-

het verweerschrift na cassatie en verwijzing met producties van [verweerster] , ingekomen ter griffie op 1 maart 2019;

-

een brief van 27 maart 2019 met aanvullende producties 30 t/m 66 van [appellante] , ingekomen ter griffie op 27 maart 2019, en een brief van diezelfde datum met een nadere toelichting op eerstgenoemde brief, ingekomen ter griffie op 29 maart 2019;

-

een brief van 27 maart 2019 met aanvullende productie 67 van [appellante] , ingekomen ter griffie op 27 maart 2019,

- de op 3 april 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:

- [appellante] , bijgestaan door mr. L.H. Haarsma;

- [vertegenwoordiger verweerster] namens [verweerster] , bijgestaan door mr. F.H.A. ter Huurne en mr. A.J.C. Theunissen;

- de ter zitting door beide partijen overgelegde pleitnota’s.

2.2.

[verweerster] heeft bezwaar gemaakt tegen de bij brieven van 27 maart 2019 overgelegde producties 30 tot en met 67 van [appellante] . Het hof acht dat bezwaar deels gegrond en deels ongegrond. Deze producties zijn ingekomen binnen de in het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven gestelde termijn. Het gaat voor een deel om stukken die van [verweerster] afkomstig zijn of aan haar zijn gestuurd en dus bij haar bekend moeten worden verondersteld, en/of om stukken die eenvoudig zijn te doorgronden. Het hof zal deze producties (met uitzondering van 30 en 58) als in het geding gebracht beschouwen. Los daarvan heeft te gelden dat [verweerster] desgewenst en voor zover nodig op de inhoud van deze stukken kan reageren bij de in het vervolg van deze procedure te nemen antwoordmemorie na enquête (zie de hierna te nemen beslissing).

Het voorgaande geldt niet voor de producties 30 en 58. Het hof is van oordeel dat [verweerster] terecht heeft aangevoerd dat productie 30 als een verkapt processtuk moet worden beschouwd en daarom niet meer in dit stadium van het geding kon worden ingebracht. Productie 58 is weliswaar overeenkomstig de hiervoor genoemde termijn op tijd in het geding gebracht, maar [verweerster] heeft terecht aangevoerd dat de termijn te kort was om daarop adequaat te kunnen reageren. Het betreft een pensioenberekening waarvoor een advies van een externe deskundige nodig zal zijn om deze te doorgronden, zodat de termijn, naast alle andere producties, te kort is geweest om op deze productie te kunnen reageren. Deze producties zal het hof daarom als niet in het geding gebracht beschouwen.

3 De verzoeken in hoger beroep na verwijzing

3.1.

[appellante] heeft in het aanvullend beroepschrift na verwijzing (samengevat) geconcludeerd dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair

[verweerster] zal veroordelen de dienstbetrekking met haar te herstellen per 1 januari 2017, althans met inachtneming van een door het hof te bepalen datum, op straffe van een dwangsom;

en

[verweerster] zal veroordelen tot betaling van het aan [appellante] toekomende salaris van € 14.212,75 bruto per maand vanaf 1 januari 2017, althans vanaf de datum van herstel;

subsidiair

[verweerster] zal veroordelen tot betaling van € 1.984,555 als billijke vergoeding ex artikel 7:683 lid 3 BW, althans een ander door het hof te bepalen bedrag;

meer subsidiair

[verweerster] zal veroordelen tot betaling van € 1.984,555 als billijke vergoeding (ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gewijzigd in) ex artikel 7:671b lid 8 sub c BW, althans een ander door het hof te bepalen bedrag;

en

zowel primair, subsidiair als meer subsidiair

met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.

3.2.

Volgens [verweerster] heeft [appellante] haar verzoeken gewijzigd ten opzichte van hetgeen waartoe zij in haar beroepschrift bij het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden heeft geconcludeerd. [verweerster] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het hof ziet thans geen aanleiding om daar in deze tussenbeschikking op te beslissen.

3.3.

[verweerster] heeft in het aanvullend verweerschrift na verwijzing (samengevat) geconcludeerd dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

in het principaal hoger beroep

de verzoeken van [appellante] zal afwijzen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten;

in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

primair

de arbeidsovereenkomst met [appellante] beëindigd te houden of op zo kort mogelijke termijn te beëindigen vanwege een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW;

subsidiair

de bestreden beschikking uitsluitend wat betreft de transitievergoeding te vernietigen met veroordeling van [appellante] tot terugbetaling daarvan;

en

[appellante] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [verweerster] heeft betaald aan [appellante] in het kader van het einde van de arbeidsovereenkomst;

zowel primair als subsidiair

met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.

4 De vaststaande feiten

5 De beoordeling na verwijzing

6 De beslissing