Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-11-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3629, 200.320.450_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-11-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3629, 200.320.450_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 november 2023
Datum publicatie
15 november 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:3629
Formele relaties
Zaaknummer
200.320.450_01

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht WWZ - afwijzing verzoek om aanvullende beschikking

Uitspraak

AFWIJZING VERZOEK OM AANVULLING BESCHIKKING

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 2 november 2023

Zaaknummer : 200.320.450/01

Zaaknummer eerste aanleg : C/01/383450 / EX RK 22-92

in de zaak in hoger beroep van:

[de werknemer] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [de werknemer] ,

advocaat: mr. A.M. Breedveld te 's-Hertogenbosch,

tegen

Stichting [de werkgever] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster,

hierna aan te duiden als [de werkgever] ,

advocaat: mr. K. van Kranenburg-Hanspians te Amsterdam.

1 Het verzoek om aanvulling van [de werknemer]

Bij brief van 2 oktober 2023 heeft [de werknemer] verzocht om de tussen partijen door het hof (onder bovengenoemd zaaknummer) gewezen beschikking van 10 augustus 2023 (hierna: de beschikking) aan te vullen als bedoeld in artikel 32 Rv. De verzochte aanvulling betreft, zakelijk weergegeven, het aanvullen van het dictum van voormelde beschikking met de toekenning van de wettelijke rente over de door het hof in die beschikking aan [de werknemer] toegewezen gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en over de toegewezen contractuele schadevergoeding in verband met de beëindiging van het dienstverband. Bovendien wenst [de werknemer] aanvulling van het dictum voor wat betreft de beslissing over de proceskosten.

2 Het verweer van [de werkgever]

heeft bij brief van 17 oktober 2023 verweer gevoerd en bepleit dat het verzoek van [de werknemer] tot aanvulling van de beschikking dient te worden afgewezen. Op dit verweer komt het hof, waar nodig, hierna nog terug.

3 De beoordeling

3.1.

[de werknemer] heeft in zijn beroepschrift het hof verzocht:

“(…) I. de bestreden beschikking d.d. 27 september 2022 te vernietigen (uitsluitend) voor zover

hierbij

a. afgewezen is (1) de primair verzochte vernietiging van het ontslagbesluit wegens strijd

met art. 2:15 BW, (2) de subsidiair verzochte toekenning van een billijke vergoeding

wegens ontbreken van een redelijke grond in de zin van artikel 7:669 BW werd

afgewezen en (3) de meer subsidiair, op basis van art. 7:682 lid 7 BW verzochte

toekenning van een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen door

[de werkgever] ;

b. afgewezen is de verzochte toekenning van de gefixeerde schadevergoeding op grond

van art. 7:672 lid 11 BW;

c. [de werknemer] werd veroordeeld in de proceskosten;

II. In zoverre alsnog rechtdoende om [de werkgever] te veroordelen tot betaling

overeenkomstig de verzoeken in eerste aanleg bij verzoekschrift (blz. 29 en 30) van:

a. gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 101.228,88 bruto

b. billijke vergoeding ten bedrage van € 821.000,--

c. correcte eindafrekening incl. bijbehorende specificaties;

d. vermogensschade, dit laatste onder vermeerdering van eis wegens de toegenomen kosten voor juridische bijstand in eerste aanleg en in hoger beroep, zie aanvullende

productie 35;

e. proceskosten in eerste aanleg;

III. [de werkgever] te veroordelen in de proceskosten in het hoger beroep (...)”

3.2.

In de beschikking heeft het hof als volgt beslist:

“(…) vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover de rechtbank de vorderingen van [de werknemer] ter zake van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 11 BW en de contractuele schadevergoeding op grond van artikel 9 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft afgewezen en [de werknemer] heeft veroordeeld in de proceskosten;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [de werkgever] om aan [de werknemer] te betalen het bedrag van € 26.228,88 bruto ter zake van het nog resterende bedrag aan schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW;

veroordeelt [de werkgever] om aan [de werknemer] te betalen het bedrag van € 75.000,00 bruto ter zake van de contractuele schadevergoeding in verband met de beëindiging van het dienstverband;

veroordeelt [de werkgever] zorg te dragen voor een correcte eindafrekening, rekening houdend met hetgeen hiervoor is overwogen en aan vergoedingen is toegewezen;

compenseert de proceskosten in eerste aanleg, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte(...)”

3.3.

Het hof stelt vast dat in het petitum van het beroepschrift met geen woord wordt gerept over wettelijke rente. Dat [de werknemer] de wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging onderdeel van het partijdebat en zijn verzoek in hoger beroep wilde laten uitmaken kan uit de tekst van het petitum niet worden afgeleid en is niet voor het hof en, gelet op de inhoud van het verweerschrift in hoger beroep, kennelijk ook niet voor [de werkgever] kenbaar geweest. Dit klemt te meer omdat de inhoud van de verzoeken van [de werknemer] vanwege de onduidelijkheid daarvan nadrukkelijk aan de orde is gesteld tijdens de mondelinge behandeling van het hof. Ook tijdens die mondelinge behandeling is door [de werknemer] toen niet aangegeven dat zijn verzoek ook betrekking had op de door de rechtbank afgewezen, door [de werknemer] in eerste aanleg verzochte, wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding. Het had op de weg van [de werknemer] gelegen om duidelijk te maken dat hij in hoger beroep aanspraak maakte op die wettelijke rente en hij heeft dat nagelaten te doen. De enkele verwijzing naar twee pagina’s van zijn verzoekschrift in eerste aanleg en in een van de alinea’s van zijn beroepschrift acht het hof daartoe onvoldoende.

Er is dus geen sprake van dat het hof niet heeft beslist over een onderdeel van het verzochte.

Voor wat betreft de toegewezen contractuele schadevergoeding wijst het hof erop dat [de werknemer] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep toewijzing van de wettelijke rente over die vergoeding heeft verzocht. Voor aanvulling van de beschikking op dit punt is daarom geen grond.

Tot slot is het hof van oordeel dat er geen grond bestaat voor aanvulling van de beschikking op het punt van de proceskosten. In de beschikking is beslist dat de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen. Er is geen sprake van dat het hof niet zou hebben beslist over een onderdeel van het verzochte. Terugbetaling is namelijk niet door [de werknemer] verzocht. Bovendien vloeit de terugbetalingsverplichting van [de werkgever] voort uit de vernietiging van de proceskostenveroordeling en heeft terugbetaling van die proceskosten in eerste aanleg door [de werkgever] aan [de werknemer] , zoals [de werknemer] ook bevestigt, plaatsgevonden.

3.4.

De conclusie luidt gelet op het voorgaande dat er geen sprake is van een verzuim van het hof om te beslissen over een onderdeel van het verzochte en dat het verzoek om aanvulling zal worden afgewezen.

4 De beslissing