Home

Hoge Raad, 25-10-1983, AG4685 AC8149, 1298 Besch

Hoge Raad, 25-10-1983, AG4685 AC8149, 1298 Besch

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 oktober 1983
Datum publicatie
23 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:1983:AG4685
Formele relaties
Zaaknummer
1298 Besch
Relevante informatie
Art. 53a AWR

Inhoudsindicatie

Beklag, beslag ex art. 94 Sv op controledossiers onder klagers (accountantsmaatschap en 2 accountants) t.z.v. verdenking van onregelmatigheden met invoerheffingen gericht tegen bedrijf waarvoor maatschap als accountant optreedt en accountants. 1. Heeft registeraccountant ex art. 98.1 jo 218 Sv verschoningsrecht? 2. Heeft Rb beroep op verschoningsrecht op goede gronden verworpen?

Ad 1. In Wet op de Registeraccountants is niet bepaald dat registeraccountant zich in rechte kan verschonen van geven van getuigenis. Registeraccountant heeft ex art. 10 Gedrags- en beroepsregels registeraccountants plicht tot geheimhouding van al hetgeen hem in uitoefening van zijn beroep als geheim is toevertrouwd of wat daarbij als vertrouwelijke aangelegenheid te zijner kennis is gekomen. Art. 218 Sv heeft het oog op personen tot wier taak het behoort aan anderen hulp te verlenen doch die deze taak slechts dan naar behoren kunnen vervullen indien zij zich ook tegenover strafrechter kunnen verschonen t.a.v. geheimen welke hun zijn toevertrouwd door hulpzoekenden die in strijd met algemeen belang hun geen hulp zouden vragen indien niet zekerheid zou bestaan geheimen ook tegenover strafrechter worden bewaard. Registeraccountant wiens functies primair controlerend zijn, kan niet worden gerekend tot bedoelde hulpverleners. Belanghebbenden bij goede vervulling van die controlerende functie zijn volgens wetsgeschiedenis bij Wet op de Registeraccountants i.h.b. (a) groepen, die d.m.v. kapitaal- en geldmarkt belanghebbenden zijn (o.m. aandeelhouders, obligatie- en pandbriefhouders, polishouders, pensioentrekkers, banken en spaarders), (b) overheid en (c) bestuurders van ondernemingen, instellingen en diensten van allerlei aard. Voorts kan worden gedacht aan werknemers en ondernemingsraad. Van erkenning van verschoningsrecht van registeraccountant tegenover strafrechter zou, nu deze niet behoort tot hiervoor bedoelde personen, sprake kunnen zijn indien belangen van categorieën van belanghebbenden niet naar behoren zouden kunnen worden gediend indien registeraccountant tegenover strafrechter bedoeld recht niet zou kunnen laten gelden en bovendien wel met die belangen samenhangende geheimhoudingsplicht zwaarder zou moeten wegen dan aanzienlijk belang van goede strafrechtspleging in gevallen waarin daarvoor noodzakelijke waarheidsvinding mede afhankelijk is van getuigenis van registeraccountants. Verscheidenheid in belangen van genoemde categorieën in aanmerking genomen kan bezwaarlijk in zijn algemeenheid worden gezegd dat het in het belang van deze categorieën zou zijn wanneer registeraccountant feiten en omstandigheden welke bij uitoefening van zijn controlefunctie te zijner kennis zijn gekomen tegenover rechter niet zou behoeven te openbaren wanneer hij als getuige wordt gehoord. Veeleer brengt die verscheidenheid mee dat hetgeen hem bekend wordt i.h.k.v. zijn controle niet kan worden ontbeerd bij het aan de dag brengen van waarheid (belang dat in strafproces voorop staat). Aan hiervoor bedoelde voorwaarden voor erkenning van verschoningsrecht als uitzondering op algemene regel dat getuige volledige waarheid behoort te openbaren is derhalve niet voldaan. Door beklag ongegrond te verklaren is Rb tot juiste beslissing gekomen, terwijl art. 98 Sv aan inbeslagneming van bescheiden onder klagers niet in de weg staat.

Ad 2. Klacht dat Rb beroep op verschoningsrecht op onjuiste gronden heeft verworpen, kan evenmin tot cassatie leiden, omdat, wat er zij van die gronden, uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat belang van klagers (dat hun uiteengezet wordt waarom hun beroep op verschoningsrecht niet kan worden aanvaard) niet meer vergt dat bestreden beschikking wordt vernietigd.

Volgt verwerping.

Uitspraak

25 oktober 1983

Strafkamer

Nr. 1298 Besch.

JC

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op de beroepen in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 18 mei 1982 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

(a) [klager] , accountants, gevestigd en kantoorhoudende te [plaats], mede kantoorhoudende te [plaats] en [betrokkene 1] , registeraccountant, deel uitmakend van voornoemde maatschap, wonende te [woonplaats].

(b) [klager] voornoemd en [betrokkene 2] , registeraccountant, eveneens deel uitmakend van voormelde maatschap, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag tegen de inbeslagneming van de in haar beschikking bedoelde bescheiden en afgewezen het verzoek tot het geven van een last tot teruggave van die bescheiden.

2. De cassatieberoepen

De beroepen zijn ingesteld door de klagers. Namens dezen heeft Mr. G. Spong, advocaat te ’s-Gravenhage, een schriftuur ingediend. Copie van deze schriftuur, waarin drie middelen van cassatie worden voorgesteld, is gehecht aan deze beschikking.

3. De conclusie van het Openbaar Ministerie

De Advocaat-Generaal Leijten heeft geconcludeerd tot verwerping van de beroepen.

4. Tekst van de bestreden beschikking

Copie van de beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

5. Beoordeling van het eerste middel

5.1. Het middel stelt de vraag aan de orde of [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als registeraccountants behoren tot de in het eerste lid van art. 98 Sv. genoemde ‘’personen met bevoegdheid tot verschooning als bedoeld bij art. 218’’.

5.2. In de Wet op de Registeraccountants (Wet van 28 juni 1962, Stb. 258) is niet bepaald dat de registeraccountant zich in rechte kan verschonen van het geven van getuigenis.

5.3. De registeraccountant heeft ingevolge het bepaalde in art. 10 van de krachtens het eerste lid van art. 19 van de Wet vastgestelde verordening Gedrags- en beroepsregels registeraccountants (GBR) een plicht tot geheimhouding van al hetgeen hem in de uitoefening van zijn beroep als geheim is toevertrouwd of wat daarbij als een vertrouwelijke aangelegenheid te zijner kennis is gekomen.

5.4. Het verslag van het mondeling overleg van de bijzondere commissie met de regering, gehouden tijdens de totstandkoming van de onder 5.2 genoemde wet (zitting 1960–61–5519 Nr. 9 onder 11) houdt onder meer in met betrekking tot de geheimhoudingsplicht van de registeraccountant als beroepsbeoefenaar:

‘’Het kwam de bewindsman niet noodzakelijk voor bedoelde geheimhoudingsplicht in de wet zelf te verankeren. (…)

Naar aanleiding van een dienaangaande nader gestelde vraag werd voorts opgemerkt dat geheimhoudingsplicht nog niet een verschoningsrecht ten opzichte van de rechter impliceert.

Vanuit de commissie werd dit erkend, waarbij herinnerd werd aan artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 1946 van het Burgerlijk Wetboek.'

5.5. Art. 218 Sv heeft het oog op personen tot wier taak het behoort aan anderen hulp te verlenen doch die deze taak slechts dan naar behoren kunnen vervullen indien zij zich ook tegenover de strafrechter kunnen verschonen ten aanzien van geheimen welke hun zijn toevertrouwd door hulpzoekenden die — in strijd met het algemeen belang — hun geen hulp zouden vragen indien niet de zekerheid zou bestaan de evenbedoelde geheimen ook tegenover de strafrechter worden bewaard.

5.6. De registeraccountant wiens functies primair controlerend zijn, zoals in par. 2 van de MvT tot de onder 5.2 genoemde wet wordt opgemerkt, kan niet worden gerekend tot de onder 5.5 bedoelde hulpverleners. Belanghebbenden bij de goede vervulling van die controlerende functie zijn, volgens diezelfde MvT, in het bijzonder drie categorieën. Genoemd worden (a) groepen, die door middel van de kapitaal- en geldmarkt belanghebbenden zijn, zoals aandeelhouders, obligatie- en pandbriefhouders, polishouders, pensioentrekkers, banken, spaarders enz., (b) de overheid en (c) bestuurders van ondernemingen, instellingen en diensten van allerlei aard. Voorts kan worden gedacht aan de werknemers en in het bijzonder de ondernemingsraad.

5.7. Van erkenning van een verschoningsrecht van de registeraccountant tegenover de strafrechter zou, nu deze niet behoort tot de onder 5.5 bedoelde personen, sprake kunnen zijn indien de belangen van evenbedoelde categorieën van belanghebbenden niet naar behoren zouden kunnen worden gediend indien de registeraccountant tegenover de strafrechter bedoeld recht niet zou kunnen laten gelden, en bovendien wel de met die belangen samenhangende geheimhoudingsplicht zwaarder zou moeten wegen dan het aanzienlijke belang van een goede strafrechtspleging in gevallen waarin de daarvoor noodzakelijke waarheidsvinding mede afhankelijk is van de getuigenis van registeraccountants.

5.8. De verscheidenheid in belangen van de onder 5.6 genoemde categorieën in aanmerking genomen kan bezwaarlijk in zijn algemeenheid worden gezegd dat het in het belang van deze categorieën zou zijn wanneer de registeraccountant feiten en omstandigheden welke bij de uitoefening van zijn controlefunctie te zijner kennis zijn gekomen tegenover de rechter niet zou behoeven te openbaren wanneer hij als getuige wordt gehoord. Veeleer brengt die verscheidenheid mee dat hetgeen hem bekend wordt in het kader van zijn contrôle niet kan worden ontbeerd bij het aan de dag brengen van de waarheid, het belang waarvan in het strafproces voorop staat.

5.9. Aan de hiervoren onder 5.7 bedoelde voorwaarden voor de erkenning van een verschoningsrecht als uitzondering op de algemene regel dat een getuige de volledige waarheid behoort te openbaren is derhalve niet voldaan.

5.10. Het vorenoverwogene moet leiden tot het oordeel dat de Rechtbank tot een juiste beslissing is gekomen en te dezen art. 98 Sv aan de inbeslagneming van bescheiden als bedoeld onder 1 onder klagers niet in de weg staat.

5.11. De eveneens in het middel geuite klacht, dat de Rechtbank het beroep op een verschoningsrecht op onjuiste gronden heeft verworpen, kan evenmin tot cassatie leiden en wel omdat, wat er zij van die gronden, uit het hiervoor onder 5 overwogene volgt dat het belang van klager — namelijk dat hun uiteengezet wordt waarom hun beroep op een verschoningsrecht niet kan worden aanvaard — niet meer vergt dat de bestreden beschikking wordt vernietigd.

5.12. Het middel is derhalve vruchteloos voorgesteld.

6. Beoordeling van het derde middel

Uit de ongegrondheid van het eerste middel volgt dat ook dit middel geen aanleiding kan geven tot cassatie.

7. Beoordeling van het tweede middel

De Rechtbank was niet gehouden op de in de toelichting weergegeven algemene opmerkingen omtrent de bevoegdheid tot de gevraagde inbeslagneming en de omvang van het inbeslaggenomene een nadere beslissing te geven.

8. Slotsom

Nu geen der middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moeten de beroepen worden verworpen.

9. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt de beroepen.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheer Van der Ven als voorzitter en de raadsheren Bronkhorst, De Waard, Hermans en Haak, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, in raadkamer van 25 oktober 1983.