Hoge Raad, 12-02-2002, AD4402, 03236/00 B
Hoge Raad, 12-02-2002, AD4402, 03236/00 B
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 februari 2002
- Datum publicatie
- 12 februari 2002
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD4402
- Zaaknummer
- 03236/00 B
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
12 februari 2002
Strafkamer
nr. 03236/00 B
NF/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 4 augustus 2000, nummers 13/120029/00 13/120028/00 en 13/120027/00, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikking
De Arrondissementsrechtbank heeft gegrond verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van het in bovenstaande beschikking omschreven rapport.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat de Rechtbank een te ruim bereik heeft gegeven aan het van het verschoningsrecht van de advocaat afgeleide verschoningsrecht van een deskundige.
3.2.1. Het gaat in deze zaak om een rapport dat de resultaten behelst van een onderzoek dat een registeraccountant op verzoek van de raadsman van klaagster op basis van door hem verstrekte stukken heeft verricht met betrekking tot verkooptransacties tussen klaagster en de op de Bahamas gevestigde vennootschap [A] Ltd in de periode 1992-1996. Dit rapport is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een aantal - kennelijk - leidinggevenden van die vennootschap inbeslaggenomen bij een doorzoeking als bedoeld in art. 96c Sv in het hoofdkantoor van klaagster.
3.2.2. Klaagster heeft de teruggave van genoemd rapport verzocht, stellende dat het rapport onder het afgeleide verschoningsrecht van haar raadsman valt. De Officier van Justitie heeft dit betwist, daartoe aanvoerende dat het afgeleide verschoningsrecht van een advocaat alleen geldt voor aan hem als zodanig toevertrouwde stukken en informatie die hij met het oog op advisering aan een niet-verschoningsgerechtigde ter hand heeft gesteld, en dus niet voor het rapport dat de niet-verschoningsgerechtigde aan de hand van die stukken en informatie heeft opgemaakt.
3.2.3. De Rechtbank heeft het daartoe strekkende klaagschrift gegrond verklaard en gelast dat het rapport aan klaagster wordt teruggegeven, dat eventueel daarvan gemaakte kopieën worden vernietigd en dat van de inhoud van het rapport op generlei wijze gebruik wordt gemaakt. De Rechtbank heeft daartoe - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"7.1. (...) Het gaat hier om de vraag of het op verzoek van de advocaat [betrokkene B] door de niet verschoningsgerechtigde registeraccountant aan deze advocaat uitgebrachte rapport onder het afgeleide verschoningsrecht van de advocaat valt.
7.2. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie het oordeel of bepaalde geschriften object van de (afgeleide) bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de advocaat als de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat kennisneming van die geschriften zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie in beginsel te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
7.3. Die uitzondering doet zich hier niet voor. De aard en complexiteit van een aangelegenheid die aan een advocaat wordt toevertrouwd kunnen meebrengen dat hij het voor een behoorlijke vervulling van zijn taak als raadsman noodzakelijk oordeelt een deskundige in te schakelen. In verband met de uitvoering van de door de advocaat gegeven opdracht moet de deskundige kennis kunnen nemen van bepaalde gegevens en stukken ten aanzien waarvan de plicht tot geheimhouding voor de advocaat geldt. Vast staat dat die deskundige ten aanzien van de geschriften waarvan de plicht tot geheimhouding voor de advocaat geldt, een van die advocaat afgeleid verschoningsrecht toekomt. Dat afgeleide verschoningsrecht zou illusoir zijn wanneer het zich niet zou uitstrekken tot de adviezen die de deskundige aan de advocaat op basis van de hem door de advocaat verstrekte vertrouwelijke gegevens heeft uitgebracht. Gelet op de aard van de door de advocaat [betrokkene B] aan de registeraccountants verstrekte opdracht is er in dit bijzondere geval gegronde reden om te vrezen dat het accountantsrapport gegevens aan het licht zou brengen ten aanzien waarvan de advocaat zich op zijn verschoningsrecht kan beroepen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank niet kennelijk onjuist dat [betrokkene B] zich op het standpunt stelt dat het rapport in kwestie onder zijn afgeleid verschoningsrecht valt."
3.3. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. De aard en complexiteit van een aangelegenheid die aan een advocaat wordt toevertrouwd kunnen meebrengen dat hij het voor een behoorlijke vervulling van zijn taak noodzakelijk oordeelt een al dan niet aan zijn kantoor verbonden derde als deskundige in te schakelen om zo over de vereiste speciale deskundigheid te kunnen beschikken welke hij zelf niet heeft. In aanmerking genomen dat die deskundige in verband met de uitvoering van de hem door de advocaat gegeven opdracht zo nodig kennis moet kunnen nemen van bepaalde gegevens en stukken ten aanzien waarvan de plicht tot geheimhouding voor de advocaat geldt, is ook in zoverre een uitbreiding van diens geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht geboden. Daarbij maakt het geen verschil of bedoelde gegevens aan deze deskundige mondeling dan wel schriftelijk door de advocaat zijn verstrekt en of hij ten kantore van de advocaat kennisneemt van de inhoud van bedoelde stukken dan wel deze stukken verkrijgt doordat de advocaat hem die ter hand stelt of laat stellen.
3.4. Het voorafgaande brengt mee dat bedoelde deskundige zich met een beroep op het hem toekomende verschoningsrecht, dat is afgeleid van het verschoningsrecht van de advocaat, zal kunnen verzetten tegen inbeslagneming van brieven en stukken, indien en voorzover deze zich bij hem bevinden in verband met de vervulling van een door hem aanvaarde opdracht, welke hem is verleend door de advocaat in het kader van de behandeling van een bepaalde door een cliënt aan deze toevertrouwde aangelegenheid. De aard van de hier aan de orde zijnde afgeleide bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of stukken object van de afgeleide bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid (vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 552).
Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
3.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het afgeleide verschoningsrecht illusoir zou zijn indien het zich niet zou uitstrekken tot de adviezen die de deskundige aan de advocaat heeft uitgebracht op basis van de hem door de advocaat verstrekte vertrouwelijke gegevens.
3.6. Dit oordeel is juist. Een door een advocaat ingeschakelde deskundige zal zich dus met een beroep op het hem toekomende verschoningsrecht, dat is afgeleid van het verschoningsrecht van de advocaat, kunnen verzetten tegen de inbeslagneming van stukken behelzende zijn gevoelen betreffende hetgeen zijn wetenschap hem leert omtrent hetgeen door de advocaat aan zijn oordeel is onderworpen.
Het oordeel omtrent de vraag of zodanige stukken object van het afgeleide verschoningsrecht uitmaken komt ook dan, zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, in beginsel toe aan de advocaat van wie het verschoningsrecht is afgeleid. Het afgeleide verschoningsrecht als hier bedoeld, zal met betrekking tot zodanige stukken kunnen worden ingeroepen zowel indien en voorzover zij zich bij de deskundige bevinden in verband met de vervulling van een door hem aanvaarde opdracht, welke hem is verleend door de advocaat in het kader van de behandeling van een bepaalde door een cliënt aan deze toevertrouwde aangelegenheid, alsook indien zij zich bij de cliënt van de advocaat bevinden (vgl. HR 19 november 1985, NJ 1986, 533, rov. 5.3).
3.7. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2002.