Home

Hoge Raad, 16-04-2004, AO5124, R03/092HR

Hoge Raad, 16-04-2004, AO5124, R03/092HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 april 2004
Datum publicatie
16 april 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO5124
Formele relaties
Zaaknummer
R03/092HR

Inhoudsindicatie

16 april 2004 Eerste Kamer Rek.nr. R03/092 HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [De vrouw], wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier, t e g e n [De man], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

16 april 2004

Eerste Kamer

Rek.nr. R03/092 HR

JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier,

t e g e n

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 29 november 2001 ter griffie van de rechtbank te Breda ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht echtscheiding tussen haar en verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - uit te spreken en - voor zover in cassatie nog van belang - vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 907,56 (ƒ 2.000,--) per maand.

De man heeft het alimentatieverzoek van de vrouw bestreden.

De rechtbank heeft bij beschikking van 19 juli 2002 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot 20 december 2002 aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 636,-- per maand, met ingang van 20 december 2002 een bedrag van € 752,-- per maand, en het meer of anders verzochte afgewezen.

Tegen deze beschikking heeft de man wat de vaststelling van de bijdrage tot levensonderhoud betreft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Bij beschikking van 22 mei 2003 heeft het hof voormelde beschikking van de rechtbank voor zover aan zijn oordeel onderworpen vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende, bepaald dat de man vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot 20 december 2002 aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 420,-- per maand, met ingang van 20 december 2002 een bedrag van € 525,-- per maand, de bijdrage met ingang van 1 juni 2005 op nihil gesteld, en het meer of anders verzochte afgewezen.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De man is in cassatie niet verschenen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor wat betreft de daarin opgenomen vaststelling van de alimentatie met ingang van 1 juni 2005 op nihil en tot bekrachtiging van deze beschikking voor het overige.

3. Beoordeling van het middel

3.1 De hiervoor onder 1 vermelde beschikking, waarbij het hof - met vernietiging van de beschikking van de rechtbank van 19 juli 2002 - heeft bepaald dat de man vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (11 november 2002) tot 20 december 2002 € 420,-- per maand aan de vrouw diende te voldoen als bijdrage in haar levensonderhoud en met ingang van 20 december 2002 € 525,-- per maand, en die bijdrage voorts met ingang van 1 juni 2005 op nihil heeft gesteld, berust onder meer en voor zover in cassatie van belang op de volgende overweging

"4.6 Gezien het feit dat de vrouw thans parttime (12 uur per week) werkzaam is en zij aangegeven heeft dat zij haar werkzaamheden kan proberen uit te breiden, waarbij zij naar het hof begrijpt uitsluitend een voorbehoud heeft gemaakt ter zake van door haar niet met verificatoire bescheiden onderbouwde rugklachten, geeft het hof de vrouw twee jaar de gelegenheid, derhalve tot 1 juni 2005, om haar werkuren uit te breiden waardoor zij in staat moet worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof is dan ook van oordeel dat vanaf genoemde datum de vrouw geen behoefte meer heeft aan een bijdrage zijdens de man."

3.2 Het middel neemt tot uitgangspunt dat het hof door te overwegen en beslissen als hiervoor in 3.1 vermeld (ambtshalve) toepassing heeft gegeven aan art. 1:157 lid 3 BW, en dus - behoudens de wijzigingsmogelijkheden van art. 1:401 leden 2 en 4 BW - met ingang van 1 juni 2005 definitief een einde heeft gemaakt aan het recht op levensonderhoud van de vrouw.

3.3 De beslissing om de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 juni 2005 op nihil te stellen moet evenwel aldus worden begrepen dat het hof, oordelende dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij in staat moet worden geacht om met ingang van 1 juni 2005 door inkomsten uit arbeid geheel in haar eigen levensonderhoud te voorzien, gebruik heeft gemaakt van de in rov. 3.6.1 van de beschikking van de Hoge Raad van 30 januari 2004, nr. R03/063, RvdW 2004, 24 bedoelde mogelijkheid om de uitkering met ingang van die datum op nihil te stellen, zodat de vrouw, indien die verwachting niet wordt bewaarheid, te zijner tijd wijziging van de beschikking kan verzoeken op de voet van het bepaalde in art. 1:401 lid 1, eerste volzin, of lid 4 BW. Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt heeft het hof dus niet (ambtshalve) art. 1:157 lid 3 BW toegepast. Dit leidt tot de slotsom dat het middel op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking berust en dus bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 16 april 2004.