Home

Hoge Raad, 21-04-2006, AU9734, R05/080HR

Hoge Raad, 21-04-2006, AU9734, R05/080HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 april 2006
Datum publicatie
21 april 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AU9734
Formele relaties
Zaaknummer
R05/080HR

Inhoudsindicatie

Geschil tussen ex-echtelieden over nihilstelling van de na echtscheiding op grond van onjuiste of onvolledige inkomensgegevens van de vrouw vastgestelde partneralimentatie, wijzigingsverzoek, strekking van art. 1:401 lid 4 BW.

Uitspraak

21 april 2006

Eerste Kamer

Rek.nr. R05/080HR

JMH/RM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai,

t e g e n

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 20 februari 2004 ter griffie van de rechtbank te Dordrecht ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht - met wijziging van de beschikking van het gerechtshof van 19 november 2003 en van de beschikking van de rechtbank van 17 (lees: 27) november 2002 - de aan verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - te betalen alimentatie met ingang van de definitieve echtscheiding vast te stellen op nihil, dan wel te bepalen op een lager bedrag dan het hof heeft vastgesteld, dan wel te bepalen op € 125,-- per maand, zijnde het bedrag dat de rechtbank in eerste instantie had vastgesteld.

De vrouw heeft het verzoek niet bestreden.

De rechtbank heeft bij beschikking van 23 juni 2004 de beschikking van het hof van 19 november 2003 wat de aan de man ten behoeve van de vrouw opgelegde alimentatieverplichting betreft vernietigd en de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 1 april 2003, op nihil bepaald.

Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Bij beschikking van 23 maart 2005 heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het inleidend verzoek van de man alsnog afgewezen.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Partijen zijn op 24 oktober 1986 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 27 november 2002 heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. In deze beschikking, die op 1 april 2003 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw een alimentatie van € 125,-- per maand zal betalen.

Bij beschikking van 19 november 2003 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatie met ingang van 1 april 2003 bepaald op € 500,-- per maand. In de beschikking van het hof is met betrekking tot de inkomenspositie van de vrouw vermeld dat volgens de jaaropgaaf 2001 haar inkomen ƒ 16.472,-- bedroeg en volgens de jaaropgaaf 2002 € 8.992,--.

3.2 De man heeft de rechtbank verzocht - met wijziging van de hiervoor genoemde beschikking van het hof - de aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 1 april 2003 vast te stellen op nihil dan wel te bepalen op een lager bedrag dan het hof heeft gedaan dan wel te bepalen op € 125,- per maand, zijnde het bedrag dat de rechtbank had vastgesteld. Hij heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat in de beschikking van 19 november 2003 sprake is van een kennelijke misslag en daartoe aangevoerd dat het hof ten onrechte is uitgegaan van een jaarinkomen van de vrouw van € 8.992,--, overeenkomstig de jaaropgaaf 2002, dit terwijl de vrouw in feite een jaarinkomen van € 14.846,-- genoot, hetgeen "beide partijen het Gerechtshof ook hebben laten weten".

De rechtbank heeft - met wijziging van de beschikking van het hof van 19 november 2003 - de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 april 2003 bepaald op nihil.

Het hof heeft deze laatste beschikking vernietigd en het inleidend verzoek van de man alsnog afgewezen.

3.3 Het hof heeft overwogen dat de man de authenticiteit van de jaaropgaaf 2002 van de vrouw niet betwist maar van oordeel is dat het hof bij zijn beschikking van 19 november 2003 van meer recente inkomensgegevens van de vrouw had moeten uitgaan (rov. 3), dat uit die beschikking niet blijkt dat de behoefte van de vrouw in de procedure een geschilpunt is geweest en dat bij de vaststaande feiten melding is gemaakt van het jaarinkomen van de vrouw in 2002 maar dat niet blijkt dat het hof daaraan - ter zake van de behoefte van de vrouw - een gevolgtrekking heeft verbonden (rov. 4). Het hof heeft geconcludeerd dat de man kennis droeg van het hogere inkomen van de vrouw (rov. 5). Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de man tegen die beschikking van 19 november 2003 cassatie had moeten instellen, voor zover hij - op de hoogte zijnde van het hogere inkomen van de vrouw - van oordeel is dat hij zich destijds wel heeft verzet tegen de behoefte van de vrouw en het hof zich daarover niet heeft uitgelaten. De man heeft dat niet gedaan, maar bewandelt de weg van art. 1:401 BW en stelt als grond voor het wijzigen van de beschikking van 19 november 2003 dat daarin sprake is van een kennelijke misslag. Daarvan is het hof echter niet gebleken (rov. 6 en 7).

3.4 Aldus oordelende heeft het hof miskend dat voor de beslissing of de man een beroep op art. 1:401 BW toekwam niet relevant is of het (mede) aan hem te wijten is dat in de beschikking van 19 november 2003 van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan en of de man beroep in cassatie had kunnen instellen. Voldoende is dat de verzoeker aannemelijk maakt dat bij de betrokken uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan en dat daardoor de vastgestelde alimentatie van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord (vgl. onder meer HR 28 mei 2004, nr. R03/104, NJ 2004, 475). De onderdelen 2.1 en 2.2 die hierop gerichte klachten inhouden, slagen derhalve.

3.5 De overige onderdelen behoeven geen behandeling meer.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 maart 2005;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 21 april 2006.