Hoge Raad, 15-04-2008, BC9410, 01070/07 A
Hoge Raad, 15-04-2008, BC9410, 01070/07 A
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 april 2008
- Datum publicatie
- 16 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BC9410
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC9410
- Zaaknummer
- 01070/07 A
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Toetsingsruimte in cassatie t.a.v. vrijspraak. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AO5061 m.b.t. de toetsingsruimte van de HR. Verder herhaalt de HR relevante overwegingen uit HR LJN ZD1304, HR LJN AU8098 en HR LJN AB0740 t.a.v de begrippen “publiek” en "bedrijfsmatig" i.d.z.v. art. 48.1 Landsverordening toezicht kredietwezen (Ltk). De door het Hof aan de vrijspraak gegeven motivering behelst geen feitelijke vaststellingen omtrent hetgeen zich i.c. heeft afgespeeld. Ook overigens houdt het bestreden arrest omtrent die toedracht niets in. Dat betekent dat ‘s Hofs oordeel in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Daarbij kan geen acht worden geslagen op de bewijsmiddelen die zijn vervat in het vonnis van de 1e rechter, nu het Hof dat vonnis heeft vernietigd. Uit de summiere motivering die het Hof aan de vrijspraak heeft gegeven kan niet blijken dat het is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de betekenis die aan de begrippen “ publiek” en “ bedrijfsmatig” a.b.i. art. 48.1 Ltk moet worden toegekend. Die motivering is evenmin onbegrijpelijk.
Uitspraak
15 april 2008
Strafkamer
nr. 01070/07 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 13 maart 2007, nummer H 46/2007, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofdegedetineerd in het Korrectie Instituut op Aruba.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 10 november 2006 de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 en 3 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van Afl. 5.000,-, subsidiair 100 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Procureur-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn aan dit arrest gehechte conclusie onder 4 genoemde gronden verwerpt de Hoge Raad de namens de verdachte ingenomen stelling dat de Procureur-Generaal bij het Gemeenschappelijk Hof niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in diens cassatieberoep.
4. Aan de beoordeling van de middelen voorafgaande beschouwing
4.1. Tot de vervallenverklaring van art. 430 Sv, waarvan het eerste lid luidde: "Tegen een vrijspraak van den verdachte is geen beroep in cassatie toegelaten", bij de wet van 31 oktober 2002, Stb. 539 kon een vrijspraak,
(a) mits gegeven op een geldige dagvaarding, uitgebracht door een in zijn vervolging ontvankelijk openbaar ministerie, door een tot het vellen van een oordeel omtrent het al dan niet bewezen zijn van het tenlastegelegde ook overigens gerechtigde rechter, in cassatie slechts worden vernietigd
(b) indien de rechter bij het geven van zijn beslissing de grondslag van de tenlastelegging had verlaten, en aldus had vrijgesproken van iets anders dan was tenlastegelegd (vgl. HR 14 februari 1995, LJN ZC9961, NJ 1995, 552).
In die gevallen was de gegeven vrijspraak immers niet een vrijspraak in de zin van genoemde wetsbepaling.
4.2. Die van oudsher bestaande toetsingsgronden zijn niet vervangen doch uitgebreid als gevolg van het vervallen van art. 430 Sv. Het vervallen van art. 430 Sv heeft de toetsingsruimte van de Hoge Raad verruimd in die zin dat hij daardoor in staat is gesteld tot onderzoek van vaststellingen en beoordelingen van feitelijke aard waarop de bestreden vrijspraak steunt. Daarbij verdient opmerking dat indien de feitenrechter op grond van de aan hem voorbehouden beoordeling van de selectie en waardering van het voorhanden materiaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen, dit oordeel - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft en in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. Dat betekent ook dat een nadere motivering van een vrijspraak de gegeven beslissing niet onbegrijpelijk maakt doordat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet op grond van een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5061, NJ 2004, 480).
5. Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraken
5.1. Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - tenlastegelegd:
1. "dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 april 1999 tot en met 7 juli 2005 in Aruba, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, zich (telkens) opzettelijk direct of indirect tot het publiek heeft gewend ter zake van het bedrijfsmatig verlenen van kredieten, dan wel in enigerlei vorm hierbij te bemiddelen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode voortdurend en met het oogmerk van inkomstenwerving tegen vooraf bedongen rentes geldleningen aan derden aangeboden en/of verstrekt, te weten onder meer aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11] en/of [betrokkene 12], en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) contacten tot stand gebracht en/of onderhouden om geldleningen tot stand te brengen en/of in het kader van die leningen aflossingsbedragen in ontvangst genomen."
alsmede
3. "dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot en met 7 juli 2005 in Aruba, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van geld, hierin bestaande dat hij en/of zijn mededaders(s), in voormelde periode met regelmaat en volgens vast patroon telkens opzettelijk geldbedragen voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen ter fine van het bedrijfsmatig verstrekken van geldleningen en/of het kopen en/of bouwen van onroerende goederen en/of het aanschaffen van roerende goederen, terwijl zij en/of haar mededaders(s), telkens ten tijde van het voorhanden krijgen en/of de overdracht van die geldbedragen wist(en) of moest(en) weten dat die geldbedragen door regelmatige handel in verdovende middelen en/of door herhaalde valsheid in geschrifte of belastingfraude en/of door het bedrijfsmatig verlenen van kredieten zonder ontheffing, althans door misdrijf/misdrijven was/waren verkregen."
5.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Het heeft die vrijspraken als volgt gemotiveerd:
"Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het Hof, terzake van het onder 2 (de Hoge Raad begrijpt: 1) telastegelegde, niet voldoende gebleken dat verdachte en zijn mededader zich opzettelijk (direct of indirect) tot het publiek (onderstreping Hof) hebben gewend terzake het bedrijfsmatig (andermaal onderstreping Hof) verlenen van kredieten, terwijl, waar het betreft de onder 3 telastegelegde feiten, het hof niet bewezen acht dat de daar omschreven handelingen door misdrijf verkregen geldbedragen betroffen."
6. Beoordeling van het eerste middel
6.1. Het middel klaagt dat aan de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde een verkeerde rechtsopvatting ten grondslag ligt, althans dat zij onbegrijpelijk is gemotiveerd.
6.2. De tenlastelegging onder 1 is toegesneden op art. 48, eerste lid, Landsverordening toezicht kredietwezen. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende woorden "publiek" en "bedrijfsmatig" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
6.3. Art. 48, eerste lid, Landsverordening toezicht kredietwezen luidt als volgt:
"Het is een ieder verboden zich direct of indirect tot het publiek te wenden ter zake van het bedrijfsmatig aantrekken van gelden die hetzij in totaal, hetzij per individuele aantrekking beneden een bij regeling van de Minister te bepalen bedrag liggen, of ter zake van het bedrijfsmatig verlenen van kredieten, danwel in enigerlei vorm hierbij te bemiddelen."
6.4. Van het aantrekken van gelden van het "publiek" in de zin van genoemd art. 48, eerste lid, is sprake indien buiten eigen kring gelden worden aangetrokken van niet-professionele beleggers. Een particuliere belegger, al dan niet beleggend door middel van een rechtspersoon, moet in beginsel als "publiek" worden aangemerkt en niet tot de professionele marktpartijen worden gerekend (vgl. HR 19 januari 1999, LJN ZD1304, NJ 1999, 293 en HR 18 april 2006, LJN AU8098, NJ 2006, 277). Voorts komt aan de term "bedrijfsmatig" in genoemd art. 48, eerste lid, in ieder geval de betekenis toe van "geregeld en stelselmatig", terwijl niet is vereist dat komt vast te staan dat de gelden zijn aangetrokken ter aanwending in of ten behoeve van de onderneming van de verdachte. (vgl. HR 27 maart 2001, LJN AB0740)
6.5. De door het Hof aan de vrijspraak gegeven motivering behelst geen feitelijke vaststellingen omtrent hetgeen zich in deze zaak heeft afgespeeld. Ook overigens houdt het bestreden arrest omtrent die toedracht niets in.
Dat betekent dat 's Hofs oordeel in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Daarbij kan, anders dan het middel voorstaat, geen acht worden geslagen op de bewijsmiddelen die zijn vervat in het vonnis van de eerste rechter, nu het Hof dat vonnis heeft vernietigd.
Uit de summiere motivering die het Hof aan de vrijspraak heeft gegeven kan niet blijken dat het is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de betekenis die aan de begrippen "publiek" en "bedrijfsmatig" als bedoeld in art. 48, eerste lid, Landsverordening toezicht kredietwezen moet worden toegekend. Die motivering is evenmin onbegrijpelijk.
6.6. Het middel faalt dus.
7. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
8. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, moet het beroep worden verworpen.
9. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 april 2008.