Hoge Raad, 25-09-2009, BI5914, 07/12062
Hoge Raad, 25-09-2009, BI5914, 07/12062
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 september 2009
- Datum publicatie
- 25 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BI5914
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI5914
- In cassatie op : ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7840, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 07/12062
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. CAO. Indeling werknemer in functiegroep op basis van CAO Ziekenhuizen. Aan de motivering van de afwijking door werkgever van advies LCF over indeling in functiewaarderingsgroep te stellen eisen.
Uitspraak
25 september 2009
Eerste Kamer
07/12062
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING ANTONIUS ZIEKENHUIS,
gevestigd te Sneek,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. S.F. Sagel, thans mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Verweerster 4],
wonende te [woonplaats],
5. [Verweerster 5],
wonende te [woonplaats],
6. [Verweerder 6],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Stichting en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerder] c.s. hebben bij exploot van 28 juni 2005 de Stichting gedagvaard voor de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, en gevorderd, kort gezegd, de Stichting te veroordelen [verweerder] c.s. met ingang van 1 januari 2000 in te delen in functiegroep 50 alsmede de Stichting te veroordelen tot betaling aan [verweerder] c.s. van het bij die indeling behorende salaris inclusief emolumenten (op grond van de CAO Ziekenhuizen), met ingang van 1 januari 2000, de wettelijke verhoging daarover, de wettelijke rente over dat salaris, de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten.
De Stichting heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 18 januari 2006 de vorderingen van [verweerder] c.s. afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden, waarbij zij hun vorderingen in gewijzigde vorm hebben voorgelegd.
Bij arrest van 20 juni 2007 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [verweerder] c.s. alsnog (grotendeels) toegewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Stichting beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] c.s. mede door mr. J. Brandt, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In geschil is in deze zaak de door de Stichting als werkgever van [verweerder] c.s. per 1 januari 2000 toegepaste functiewaardering ingevolge de CAO Ziekenhuizen 1999-2001 (hierna: de CAO). De CAO verwijst voor die waardering naar het functiewaarderingssysteem FWG. Dat systeem voorziet in beschrijving van de functie van de werknemers, die vervolgens op basis van die beschrijving aan de hand van negen gezichtspunten voorlopig wordt gewaardeerd. Tegen die voorlopige waardering kan de werknemer intern bezwaar maken bij de Interne Bezwaren Commissie (hierna: de IBC), die vervolgens ter zake adviseert. Na dat advies deelt de werkgever de werknemer definitief in een bepaalde functiewaarderingsgroep in. Tegen het besluit tot deze indeling kan de werknemer bezwaar maken bij de Landelijke Commissie FWG Ziekenhuizen (hierna: de LCF). De LCF geeft haar beslissing in de vorm van een advies. De Stichting heeft de functie van [verweerder] c.s. (Verpleegkundige Regie) na advies van de IBC definitief ingedeeld in functiewaarderingsgroep 45. De daartegen door [verweerder] c.s. gemaakte bezwaren zijn door de LCF gegrond verklaard met advies [verweerder] c.s. in te delen in functiewaarderingsgroep 50. De Stichting heeft dat advies niet overgenomen en is gebleven bij de indeling van [verweerder] c.s. in functiegroep 45.
3.2 Het hof heeft vooropgesteld (rov. 4) dat (een besluit tot) functiewaardering slechts mogelijk is aan de hand van een weging van een veelheid van factoren, dat aan de werkgever die een dergelijk besluit neemt een zekere beleidsvrijheid toekomt, en dat met die beleidsvrijheid niet is te verenigen dat de rechter een dergelijk besluit ten volle zou kunnen toetsen. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Hoge Raad van 13 september 1996, nr. 16054, LJN ZC2136, NJ 1997, 38, HR 14 maart 2003, nr. C01/181, LJN AF2290, NJ 2003, 312 en HR 2 mei 2003, nr. C01/245, LJN AF3800, NJ 2003, 442, nam het hof tot uitgangspunt dat de rechter in een geschil over functiewaardering heeft te beoordelen of de werkgever binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem is gebleven en, indien dat het geval is, of hij in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
3.3 Bij beantwoording van de vraag of de werkgever bij een functiewaardering volgens het in de CAO gehanteerde systeem in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen heeft het hof (rov. 5) van belang geacht of die werkgever zijn besluit om van het advies van de LCF af te wijken behoorlijk heeft gemotiveerd. Het hof verwees in dat verband naar art. 1 van het reglement van de LCF, dat als bijlage bij het Protocol Functie Waardering Gezondheidszorg deel uitmaakt van de CAO. In dat artikel is bepaald dat het advies van de LCF een "zwaarwegend advies" is. Aan de motiveringsplicht van de werkgever mogen dan ook, aldus het hof, hoge eisen gesteld worden en de rechter mag toetsen of de door de werkgever gegeven motivering de afwijking van het zwaarwegende advies van de LCF in redelijkheid kan dragen, bij gebreke waarvan een vordering van een werknemer om hem in te delen in de door de LCF geadviseerde functiegroep in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
3.4 Onderdeel 1 bestrijdt deze uitgangspunten van het hof niet maar klaagt dat het hof die uitgangspunten in de rov. 8-25 uit het oog heeft verloren en aldaar ten onrechte de motivering die de Stichting heeft gegeven voor haar afwijking van het advies van de LCF ten volle in plaats van marginaal heeft getoetst. Die klacht kan bij gebreke van feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Uit het door het hof in de rov. 8-25 van zijn arrest overwogene, uitmondend in het oordeel dat de Stichting beide door haar aangevoerde argumenten om af te wijken van het advies van de LCF ontoereikend heeft gemotiveerd, valt niet af te leiden dat het hof bij de toetsing van de door de Stichting gegeven motivering voor haar besluit om af te wijken van het advies van de LCF hogere motiveringseisen heeft gesteld dan voortvloeien uit 's hofs eigen, hiervoor bedoelde en in cassatie niet bestreden, uitgangspunten dat (a) hoge eisen moeten worden gesteld aan de motivering van een afwijking van het zwaarwegende advies van de LCF en (b) dat de rechter mag toetsen of de door de werkgever gegeven motivering de afwijking van het advies van de LCF in redelijkheid kan dragen. Klaarblijkelijk bevond het hof de door de Stichting gegeven redengeving zo weinig overtuigend dat die de afwijking van het zwaarwegende advies van de LCF in redelijkheid niet kan dragen. Ook onderdeel 2, dat voortbouwt op onderdeel 1, kan niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 september 2009.