Home

Hoge Raad, 24-09-2010, BM7672, 09/01596

Hoge Raad, 24-09-2010, BM7672, 09/01596

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 september 2010
Datum publicatie
24 september 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM7672
Formele relaties
Zaaknummer
09/01596

Inhoudsindicatie

Familierecht/procesrecht. Geschil tussen voormalige echtelieden over partneralimentatie. Alimentatierechter dient, wanneer hem een wijzigingsverzoek als bedoeld in art. 1:401 BW wordt voorgelegd, de uitkering tot levensonderhoud opnieuw vast te stellen, rekening houdend met alle ter zake dienende omstandigheden van het geval.

Uitspraak

24 september 2010

Eerste Kamer

09/01596

RM/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt,

t e g e n

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. A. Vijftigschild.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikking in de zaak 297937 / F2 RK 07-3326 van de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2008;

b. de beschikking in de zaak 200.005.966.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 januari 2009.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van de man heeft bij brief van 25 juni 2010 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

Partijen zijn gehuwd op 9 juni 1995. Bij beschikking van 22 maart 2004 van de rechtbank Rotterdam, ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand op 25 mei 2004, is echtscheiding tussen hen uitgesproken en aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 2.700,-- per maand. In de procedure die tot die beschikking heeft geleid is de man niet verschenen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om de echtscheiding uit te spreken en haar een uitkering tot levensonderhoud toe te kennen van € 2.700,-- per maand als niet onrechtmatig of ongegrond toegewezen.

3.2 Op verzoek van de man heeft de rechtbank bij beschikking van 25 januari 2008 haar beschikking van 22 maart 2004 in die zin gewijzigd, dat de daarbij ten laste van de man aan de vrouw toegekende uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 januari 2006 werd bepaald op nihil. De vrouw was niet verschenen en de rechtbank wees het verzoek van de man daarom als niet onrechtmatig of ongegrond toe.

3.3 In hoger beroep heeft de vrouw aangevoerd dat de man niet-ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek omdat er geen sprake is van een (financiële) wijzigingsgrond en voorts door de man geen enkel inzicht is verschaft in zijn werkelijke inkomen.

3.4 Het hof is ervan uitgegaan (a) dat de man ten tijde van de beschikking van 22 maart 2004 inkomsten genoot uit de fitnessclub waarvan hij medevennoot is alsmede uit een WAZ-uitkering van het UWV ter grootte van € 20.275,-- per jaar en (b) dat het UWV bij brief van 13 december 2005 de man heeft meegedeeld dat hij over de periode van 1 januari 2003 tot 1 januari 2004 ten onrechte een WAZ-uitkering heeft ontvangen en dat hij deze diende terug te betalen. Op basis hiervan oordeelde het hof dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in art.1:401 lid 1 BW zodat de man ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek (rov. 6).

3.5 Het hof heeft niettemin de beschikking van 25 januari 2008 vernietigd en het inleidende verzoek van de man alsnog afgewezen. Die beslissing steunt op het oordeel van het hof (rov. 7) dat uit de beschikking van de rechtbank van 22 maart 2004 niet kan worden afgeleid of de daarin vastgestelde door de man te betalen alimentatie mede gebaseerd is op de door de man ontvangen WAZ-uitkering, temeer nu de man geen financiële stukken over de jaren 2004 en 2005 heeft overgelegd terwijl het op zijn weg lag zijn stelling dat dit inkomensbestanddeel bij de bepaling van de alimentatie - ten onrechte - is meegenomen deugdelijk te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten.

3.6 Onderdeel 2.1.i klaagt terecht dat het hof aldus miskent dat de alimentatierechter, wanneer zich een wijzigingsgrond als bedoeld in art. 1:401 BW voordoet, de uitkering tot levensonderhoud opnieuw moet vaststellen, rekening houdende met alle terzake dienende omstandigheden. Het hof had, nu zich naar zijn - in cassatie niet bestreden - oordeel een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan zodat de man ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek, het verzoek niet mogen afwijzen op de grond dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtbank bij haar alimentatievaststelling in 2004 rekening heeft gehouden met de WAZ-uitkering van de man.

3.7 Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 januari 2009;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 24 september 2010.