Hoge Raad, 01-10-2010, BN5662, 09/04152
Hoge Raad, 01-10-2010, BN5662, 09/04152
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 oktober 2010
- Datum publicatie
- 1 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BN5662
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN5662
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2009:BI0274, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 09/04152
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Verdachtmakingen in verband met Deventer moordzaak. Publieke uitlatingen waarmee wordt beoogd een vermoede misstand in de samenleving aan de kaak te stellen, maar die voor derden schadelijk zijn. Beoordeling rechtmatigheid aan de hand van diverse in aanmerking te nemen factoren. Afweging van belangen. Feitelijke oordelen die beperkt vatbaar zijn voor toetsing in cassatie.
Uitspraak
1 oktober 2010
Eerste Kamer
09/04152
DV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s., verweerder onder 1 ook als [verweerder 1] en verweerster onder 2 ook als [verweerster 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 351989/HA ZA 06-3132 (AV) van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2007;
b. het arrest in de zaak 106.006.936/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 7 april 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Tegen [verweerster 2] is verstek verleend.
De zaak is voor [verweerder 1] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in deze zaak, waarin in cassatie kan worden uitgegaan van hetgeen het hof in rov. 2.2 tot en met 2.12 heeft vastgesteld, om het volgende.
[Eiser] heeft, in de overtuiging dat in de zogenoemde Deventer moordzaak een onschuldige door de strafrechter is veroordeeld, in verschillende media en bij herhaling gezegd dat de moord is gepleegd door de in diverse publicaties als "klusjesman" aangeduide verweerder in cassatie, [verweerder 1]. Diens partner werd door hem onder meer ervan beschuldigd dat zij hem een vals alibi heeft verschaft.
De rechtbank en het hof hebben de uitlatingen van [eiser], zoals nader in het vonnis en het arrest aangeduid, onrechtmatig geacht. Aan [eiser] is op straffe van een dwangsom verboden [verweerder 1] en diens partner in het openbaar in verband te brengen met de moord, en [eiser] is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding.
3.2 Het hof heeft (in rov. 3.5) de maatstaf vermeld aan de hand waarvan de rechtmatigheid moet worden beoordeeld van publieke uitlatingen waarmee wordt beoogd een vermoede misstand in de samenleving aan de kaak te stellen, maar die voor derden schadelijk zijn. In dit geval gaat het volgens [eiser] om de misstand dat een onschuldige is veroordeeld voor een moord die door een ander is gepleegd.
De door het hof aan vaste rechtspraak ontleende maatstaf wordt in cassatie terecht niet bestreden.
De toepassing (in rov. 3.6) van de in aanmerking te nemen factoren op de door [eiser] geuite beschuldigingen geeft geen blijk van miskenning van die maatstaf. De wijze waarop het hof daarbij onder meer aandacht heeft besteed aan de aard en de ernst van geuite verdachtmakingen, de gevolgen daarvan voor de beschuldigden, de publieke bekendheid van [eiser], de wijze waarop de beschuldigingen zijn ingekleed, en de - ook ten dele door [eiser] benutte - mogelijkheden om de verdenkingen en daarmee de vermeende misstand op andere wijze (bij de bevoegde autoriteiten) aan de orde te stellen zonder daarbij in de publiciteit te hoeven treden en voorzienbare schade toe te brengen, is niet onbegrijpelijk. Het oordeel van het hof daarover is zo zeer met waarderingen van feitelijke aard verweven dat het in cassatie verder niet op juistheid kan worden onderzocht. Dat geldt evenzeer voor de conclusie die het hof in rov. 3.7 en 3.9 heeft getrokken, te weten dat bij afweging van de belangen doorslaggevend is het belang van [verweerder] c.s. dat zij niet door (openbare of openbaar gemaakte) uitlatingen via onder meer de pers en internet worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen, en dat de uitlatingen van [eiser] over de betrokkenheid van [verweerder] c.s. bij de Deventer moordzaak jegens hen onrechtmatig zijn en niet door de vrijheid van meningsuiting worden gerechtvaardigd.
3.3 Ook hetgeen het hof heeft overwogen en beslist met betrekking tot de (hoogte van de) vergoeding van de materiële en immateriële schade, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van het hof dienaangaande is voorts niet onbegrijpelijk en kan voor het overige als van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden onderzocht.
3.4 Voorzover in het middel klachten besloten liggen die anders betogen dan hiervoor is overwogen, stuiten zij op het voorgaande af. De klachten miskennen dat in cassatie slechts een beperkte toetsing van oordelen van feitelijke aard mogelijk is, en dat voor een hernieuwde beoordeling van stellingen van feitelijke aard geen plaats is. De bestreden oordelen van het hof zijn toereikend gemotiveerd en alleszins begrijpelijk.
3.5 De in het voorgaande niet behandelde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] begroot op € 5.535,34 in totaal, waarvan € 5.416,34 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 119,00 aan [verweerder 1], en aan de zijde van [verweerster 2] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 1 oktober 2010.