Home

Hoge Raad, 18-02-2011, BO7116, 09/05141

Hoge Raad, 18-02-2011, BO7116, 09/05141

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 februari 2011
Datum publicatie
18 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BO7116
Formele relaties
Zaaknummer
09/05141

Inhoudsindicatie

Familierecht; verzoek tot wijziging ouderlijk gezag en vaststelling omgangs- en informatieregeling; internationale bevoegdheid Nederlands rechter; perpetuatio fori-beginsel. Oordeel hof dat latere wijzigingen in verblijfplaats kind aan eenmaal terecht aangenomen bevoegdheid Nederlandse rechter niet kunnen afdoen, is juist.

Uitspraak

18 februari 2011

Eerste Kamer

09/05141

TT/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De moeder],

wonende te Iran,

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,

t e g e n

[De vader],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de vader.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikking in de zaak 306563 FA RK 08-1907 van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juli 2008;

b. de beschikking in de zaak 200.017.568.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 september 2009.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De vader heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 De moeder oefent het gezag uit over [de zoon], geboren in 2006. De vader heeft [de zoon] erkend. Hij heeft wijziging van het ouderlijk gezag alsmede vaststelling van een omgangsregeling en van een informatieregeling verzocht.

De moeder heeft onder meer als verweer aangevoerd dat de Nederlandse rechter onbevoegd is, omdat [de zoon] zijn gewone verblijfplaats niet (meer) in Nederland heeft.

De rechtbank heeft dit verweer verworpen. Daarbij heeft zij overwogen dat de verblijfplaats van [de zoon] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoek in Nederland was. Tegen dit oordeel is in hoger beroep geen grief aangevoerd.

3.2 Het hof heeft overwogen dat als onweersproken vaststaat dat [de zoon] ten tijde van het indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Een latere wijziging van omstandigheden kan naar het oordeel van het hof in beginsel geen afbreuk doen aan de hierop gebaseerde bevoegdheid in verband met het perpetuatio fori-beginsel.

Daartegen richten zich de klachten van het middel.

3.3 Deze klachten, die verband houden met de vaststelling van de verblijfplaats van [de zoon], kunnen bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het hof was immers ook bij de (ambtshalve) beoordeling van zijn (internationale) bevoegdheid gebonden aan het in hoger beroep niet bestreden oordeel van de rechtbank over de verblijfplaats van [de zoon] ten tijde van het indienen van het inleidend verzoek. Het oordeel van het hof dat latere wijzigingen in de verblijfplaats van [de zoon] aan de eenmaal terecht aangenomen bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet kunnen afdoen, is juist.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 februari 2011.