Hoge Raad, 04-02-2011, BP0006, 10/04456
Hoge Raad, 04-02-2011, BP0006, 10/04456
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 februari 2011
- Datum publicatie
- 4 februari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BP0006
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP0006
- Zaaknummer
- 10/04456
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Betekening; kantoorbetekening (art. 63 Rv.) wordt overgelaten aan het nationale recht en volstaat daardoor voor verstekverlening, zowel onder het Haags Betekeningsverdrag (Hoge Raad komt hiermee terug van HR 27 juni 1986, LJN AC9459, NJ 1987/764) als onder de Betekeningsverordening II (vgl. HR 18 december 2009, LJN BK3078, NJ 2010/111).
Uitspraak
4 februari 2011
Eerste Kamer
10/04456
EV/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in cassatie
[Eiser] heeft bij exploot van 23 juni 2010 aan [verweerster] aangezegd dat hij beroep in cassatie instelt tegen het arrest met zaaknummer 200.017.988/01 van het gerechtshof te Leeuwarden van 23 maart 2010, en [verweerster] gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 15 oktober 2010.
[Verweerster] is niet verschenen. [Eiser] heeft verzocht het verstek tegen [verweerster] te verlenen.
De Advocaat-Generaal L. Strikwerda heeft ter terechtzitting van 24 december 2010 schriftelijk geconcludeerd tot verstekverlening tegen [verweerster].
2. Beoordeling van het verzoek om verstekverlening
2.1 [Verweerster] is woonachtig te [woonplaats], Zwitserland.
Betekening van de cassatiedagvaarding heeft plaatsgevonden (i) op de voet van art. 63 Rv. aan het kantoor van mr. W.H.C. Bulthuis, advocaat te Leeuwarden, als advocaat bij wie [verweerster] in de vorige instantie laatstelijk te dezer zake uitdrukkelijk woonplaats heeft gekozen, en (ii) op de voet van art. 55 Rv aan het parket van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, met verzoek het exploot overeenkomstig de art. 3-6 van het Haags Betekeningsverdrag (Verdrag van 15 november 1965, Trb. 1966, 91 en 1969, 55) in verbinding met art. 7 van de Wet van 8 januari 1975, Stb. 4 (Uitvoeringswet Haags Betekeningsverdrag) aan [verweerster] mede te delen door eenvoudige afgifte en, voor het geval deze eenvoudige afgifte niet mogelijk is, de mededeling te doen geschieden in de vorm die in het land van bestemming is voorgeschreven voor het verrichten van soortgelijke mededelingen, en met mededeling dat een afschrift van de dagvaarding onverwijld door de exploterende deurwaarder per aangetekende post is toegezonden aan [verweerster].
2.2 Niet is gebleken dat kennisgeving van het exploot van dagvaarding aan [verweerster] overeenkomstig het Haags Betekeningsverdrag, waarbij zowel Nederland als Zwitserland partij zijn, heeft plaatsgevonden. Zwitserland heeft overeenkomstig art. 21 lid 2, aanhef en onder a, van het verdrag verklaard zich te verzetten tegen de wijzen van kennisgeving bedoeld in art. 8 en 10 van het verdrag, waaronder kennisgeving over de post (art. 10, aanhef en onder a). Toezending per aangetekende post van een afschrift van de dagvaarding door de exploterende deurwaarder aan [verweerster] kan dus niet gelden als een kennisgeving overeenkomstig het Haags Betekeningsverdrag (vgl. HR 11 juli 2003, LJN AF7674, NJ 2005/311).
2.3 De vraag moet worden beantwoord of thans reeds verstek kan worden verleend op grond van de betekening
van de cassatiedagvaarding op de voet van art. 63 lid 1 Rv. (hierna: kantoorbetekening). Het antwoord luidt bevestigend. Daarmee komt de Hoge Raad terug van zijn in zijn arrest van 27 juni 1986, LJN AC9459, NJ 1987/764, neergelegde opvatting. Daartoe geldt het volgende.
2.4 Aan het interne recht van de verdragsstaat van herkomst van het stuk is overgelaten in welke gevallen een stuk "ter betekening of kennisgeving" naar het buitenland moet worden gezonden als bedoeld in art. 1 lid 1 van het Haags Betekeningsverdrag (zie: het in 2.3 vermelde arrest, rov. 2.3).
Verordening (EG) nr. 1393/2007, PbEU 2007, L 324/79 (hierna: Betekeningsverordening II) heeft eveneens aan het nationale recht overgelaten of voor verstekverlening kan worden volstaan met betekening of kennisgeving aan de gevolmachtigde procesvertegenwoordiger van de partij in de lidstaat waar de procedure plaatsvindt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat onder de Betekeningsverordening II de (met het oog op deze verordening gewijzigde regeling van de) kantoorbetekening volstaat voor verstekverlening (zie: HR 18 december 2009, LJN BK3078, NJ 2010/111).
De kantoorbetekening strookt met het doel en de strekking van zowel het Haags Betekeningsverdrag als van de Betekeningsverordening II op eenvoudige en snelle wijze te bewerkstelligen dat de geadresseerde die in een andere lidstaat woon- of verblijfplaats heeft van het stuk kennis neemt, nu art. 63 lid 1 Rv. beoogt een sterkere waarborg te scheppen dat het exploot ook werkelijk tijdig degene bereikt voor wie het bestemd is. Het is in overeenstemming met deze door de Nederlandse wetgever beoogde waarborg en het bevordert een eenvoudige en doelmatige toepassing van de betekeningsvoorschriften, en van de kantoorbetekening in het bijzonder, wanneer wordt aangenomen dat de kantoorbetekening zowel onder het Haags Betekeningsverdrag als onder de Betekeningsverordening II volstaat voor verstekverlening. Tegen deze achtergrond moet thans worden aanvaard dat de kantoorbetekening als bedoeld in art. 63 lid 1 Rv. buiten het toepassingsgebied van het Haags Betekeningsverdrag valt.
Het verzoek om verstekverlening is derhalve voor toewijzing vatbaar.
3. Beslissing
De Hoge Raad verleent het gevraagde verstek tegen verweerster.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 februari 2011.