Home

Hoge Raad, 07-02-2012, BU6930, 10/02261

Hoge Raad, 07-02-2012, BU6930, 10/02261

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 februari 2012
Datum publicatie
7 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BU6930
Formele relaties
Zaaknummer
10/02261
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 420bis, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 420quater

Inhoudsindicatie

De HR herhaalt relevante overwegingen t.a.v. de reikwijdte van witwassen (art. 420bis Sr) en schuldwitwassen, (art 420quater) uit HR LJN BM4440. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte geldbedragen voorhanden heeft gehad welke hij als politieambtenaar had verkregen door het tegen betaling verstrekken aan derden van vertrouwelijke informatie uit de systemen van de politie en dat hij zich aldus heeft schuldig gemaakt aan witwassen als bedoeld in art. 420bis Sr. Daarmee heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het Hof heeft geoordeeld dat reeds sprake is van witwassen als de verdachte voorwerpen voorhanden heeft die afkomstig zijn uit enig door hemzelf begaan misdrijf, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof daaraan niet heeft voorbijgezien, is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, aangezien het Hof niet heeft vastgesteld dat het voorhanden hebben van die geldbedragen heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen. ’s Hofs arrest lijdt in zoverre dus aan een motiveringsgebrek.

Uitspraak

7 februari 2012

Strafkamer

nr. S 10/02261

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 maart 2010, nummer 22/003302-09, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 12 tenlastegelegde feit en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof het onder 12 bewezenverklaarde ten onrechte als witwassen heeft gekwalificeerd.

2.2.1. Het Hof heeft overeenkomstig de tenlastelegging onder 12 bewezenverklaard dat de verdachte:

"in of omstreeks de periode van 1 september 2007 tot en met 28 november 2008, te Lansingerland en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, een (of meer) geldbedrag(en) heeft witgewassen, immers heeft hij, verdachte, (een of meer) geldbedrag(en), te weten de opbrengst, die hij, verdachte, heeft genoten naar aanleiding van of ten gevolge van verstrekking aan derden van (vertrouwelijke) informatie uit de bedrijfsprocessensystemen van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en wel (telkens) een (of meer) geldbedrag(en), althans enig geldbedrag in of omstreeks de periode van 8 oktober 2008 tot en met 28 november 2008 door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verstrekt aan hem, verdachte."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:

"Ondanks dat zij beiden verklaard hebben dat zij slechts vage kennissen van elkaar zijn, blijkt uit het dossier dat verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 1] in de onderzoeksperiode regelmatig contact met elkaar hebben.

Deze contacten verlopen steeds op eenzelfde wijze:

verdachte ontvangt van [betrokkene 1] een sms bericht met kentekens of persoonsgegevens, daarna wordt onder het account van verdachte ingelogd in de politiesystemen en worden deze gegevens bevraagd - zoals ook door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep erkend -, kort daarop vindt (vaak intensief) telefonisch overleg plaats over een ontmoeting tussen verdachte en [betrokkene 1], welke ontmoeting vervolgens ook plaatsvindt. De verklaring die verdachte geeft voor het ontvangen van de informatie, te weten dat hij een "jager" is en [betrokkene 1] hem regelmatig tips geeft waaruit hij leuke zaken probeert te maken, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Net zomin als de verklaring die beiden geven voor de ontmoetingen, dat gaat om een "praatje pot" of om elkaar een mop te vertellen. Immers door de enkele ontvangst van een SMS zou verdachte in zijn informatiebehoefte zijn voorzien en een ontmoeting nadien voegt daaraan niets aan toe.

In de getapte telefoongesprekken tussen verdachte en [betrokkene 1] en tussen [betrokkene 1] en diens contacten wordt gesproken over "je weet wat het kost", "Bankoe hè" (straattaal voor 50 euro). Ook worden er getallen genoemd: "1,50 hè", "125, vergeet niet", "als jij die broek wil, wil hij 50, 50 extra" en wordt er gezegd: "printen", "verbrandt die ding", "moet papier hebben", "een extra tekst" en "ook een beetje papier". Voorts heeft het observatieteam gezien dat [betrokkene 1] op 8 oktober 2008 met een bankbiljet in zijn hand in de auto van verdachte stapt.

Bovendien blijkt uit de gesprekken dat beide partijen nogal wat moeite doen om tot relatief korte ontmoetingen - op 8 oktober 2008 minder dan een minuut - te komen.

Ook lijkt het niet de bedoeling dat de gevraagde informatie telefonisch wordt verstrekt noch dat anderen de ontmoetingen waarnemen.

Op grond van al deze feiten en omstandigheden komt het hof, evenals de rechtbank, tot de conclusie dat de ontmoetingen van verdachte met [betrokkene 1] dienden om de gevraagde informatie over te dragen en daarvoor betaald te krijgen en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte informatie heeft verschaft en daarvoor een gift heeft ontvangen.

De verdachte heeft op 14 mei 2009 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij in dienst is van regiopolitie Rotterdam-Rijnmond en dat hij in [plaats] werkt.

Van het volgende wordt uit gegaan:

(...)

Feit 12

Uit de inhoud van de in voetnoot 1 tot en met 34 vermeldde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte veelvuldig contact had met mensen buiten de politieorganisatie met wie hij sprak over vertrouwelijke informatie. De verdachte heeft aan hem verstrekte kenteken- en persoonsgegevens opgezocht en nagekeken in de politiesystemen waarna hij ontmoetingen had met [betrokkene 1].

In diverse telefoongesprekken wordt in bedekte taal gesproken over geld: "je weet wat het kost", "Bankoe hé" (bankoe is straattaal voor 50 euro), "125", "als jij die broek wel, wil hij 50".

Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 12 tenlastegelegde heeft begaan (...)"

2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde het volgende overwogen en beslist:

"Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van het onder 1 primair, 3 primair,

4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair,

9 primair, 10 primair en 12 bewezenverklaarde:

De voortgezette handeling van

Als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan, meermalen gepleegd.

en

Witwassen, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:

Opzettelijke schending van een ambtsgeheim."

2.3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 oktober 2010 (LJN BM4440, NJ 2010/655) onder meer het volgende overwogen:

"2.4.1. Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het voorhanden hebben van zo'n voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN BA7923, NJ 2008/16).

2.4.2. Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in ander verband HR 5 september 2006, LJN AU6712, NJ 2006/612). Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd."

2.4.1. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte geldbedragen voorhanden heeft gehad welke hij als politieambtenaar had verkregen door het tegen betaling verstrekken aan derden van vertrouwelijke informatie uit de bedrijfsprocessensystemen van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, en geoordeeld dat hij zich aldus heeft schuldig gemaakt aan witwassen als bedoeld in art. 420bis Sr.

2.4.2. Daarmee heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het Hof heeft geoordeeld dat reeds sprake is van witwassen in de zin van voormelde bepaling als de verdachte voorwerpen voorhanden heeft die afkomstig zijn uit enig door hemzelf begaan misdrijf, heeft het gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is weergegeven blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof daaraan niet heeft voorbijgezien, is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, aangezien het Hof niet heeft vastgesteld dat het voorhanden hebben van die geldbedragen heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen. 's Hofs arrest lijdt in zoverre dus aan een motiveringsgebrek.

2.5. Het middel klaagt daarover terecht.

3. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 12 tenlastegelegde en de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 februari 2012.