Home

Hoge Raad, 16-03-2012, BU9882, 10/04249

Hoge Raad, 16-03-2012, BU9882, 10/04249

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 maart 2012
Datum publicatie
16 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BU9882
Formele relaties
Zaaknummer
10/04249
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 157

Inhoudsindicatie

Verlaging en nihilstelling partneralimentatie met terugwerkende kracht; terugbetaling door onderhoudsgerechtigde. Onbegrijpelijk oordeel over ingangsdatum en terugwerkende kracht in het licht van stellingen van onderhoudsgerechtigde; motiveringsplicht rechter (HR 25 januari 2008, LJN BB9246).

Uitspraak

16 maart 2012

Eerste Kamer

10/04249

EE/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. J. Brandt en mr. L.B. de Graaf, thans mr. L.B. de Graaf,

t e g e n

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. E.C.M. Hurkens.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikking in de zaak 172584/FA RK 08-1376 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 januari 2009;

b. de beschikking in de zaak 200.030.908/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 juni 2010.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Partijen zijn gewezen echtgenoten. Tussen hen is echtscheiding uitgesproken bij op 16 augustus 2005 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven beschikking. In deze beschikking is mede beslist dat de man een bedrag van € 1.660,-- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in haar levensonderhoud.

In het hiertegen ingestelde hoger beroep heeft het hof, met vernietiging in zoverre van de bestreden uitspraak van de rechtbank, bij beschikking van 19 april 2005 beslist dat de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie wordt bepaald op € 3.450,-- per maand.

3.2.1 In dit geding heeft de man primair verzocht dat de door hem te betalen alimentatie op nihil wordt gesteld met ingang van 10 maart 2008, de datum waarop het inleidend verzoekschrift ter griffie van de rechtbank is ontvangen. Subsidiair verzocht hij de alimentatie met ingang van die datum te bepalen op € 696,40 per maand, en met ingang van 1 oktober 2008 op nihil. De man legde aan zijn primaire verzoek ten grondslag dat de bijdrage van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord omdat daarbij is uitgegaan van onjuiste gegevens. Zijn subsidiaire verzoek baseerde hij erop dat de thans vastgestelde bijdrage als gevolg van gewijzigde omstandigheden niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet.

3.2.2 De vrouw voerde verweer. Voor het geval de rechtbank tot wijziging van de alimentatie zou overgaan, voerde zij aan dat aan die wijziging geen terugwerkende kracht mag worden verleend omdat de door haar ontvangen bedragen inmiddels zijn verteerd, terwijl zij geen vermogen heeft en het zeer de vraag is of zij nog iets zal ontvangen uit de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, mede gelet op de omstandigheid dat zij een schuld heeft van bijna € 109.000,-- aan de onderneming van de man, waarover zij rente moet betalen.

3.2.3 De rechtbank heeft de beschikking van het hof van 19 april 2005 gewijzigd op de door de man subsidiair aangevoerde grondslag. Zij besliste dat de alimentatie met ingang van de datum van het inleidend verzoekschrift, 10 maart 2008, nader wordt bepaald op € 950,-- per maand, en met ingang van 1 oktober 2008 op nihil. Zij overwoog dat zij geen reden zag de alimentatie op een latere datum dan 10 maart 2008 te wijzigen omdat de vrouw vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een verlaging van de onderhoudsbijdrage. Zij overwoog voorts dat de vrouw het teveel aan alimentatie ontvangen bedrag pas hoeft terug te betalen in het kader van de definitieve afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw zal dan over vermogen beschikken.

3.2.4 Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. Het achtte het verzoek van de man toewijsbaar op de daartoe aangevoerde primaire grondslag omdat de toekomstverwachting waarop het hof zijn beschikking van 19 april 2005 heeft gebaseerd, niet is uitgekomen en de draagkracht van de man uitsluitend moet worden gebaseerd op zijn salaris en niet op privé-onttrekkingen door de man uit zijn onderneming. Daarom heeft het hof, met wijziging van zijn voormelde beschikking, beslist dat de man over de periode van 16 augustus 2005 tot 1 oktober 2008 een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen variërend van € 1.300,-- tot € 1.445,-- per maand, en over de periode na 1 oktober 2008 van nihil. Het hof achtte deze verlaging van de alimentatie met terugwerkende kracht gerechtvaardigd en overwoog daartoe dat het zich geheel kan verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de terugbetaling door de vrouw aan de man van de teveel betaalde alimentatie en de wijze waarop dat dient te geschieden.

3.3 Naar vaste rechtspraak dient de rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, in het algemeen een behoedzaam gebruik te maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een voor zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald. Dit brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd zal moeten beoordelen of, en zo ja in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met haar behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven en, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap moet geven in de motivering (HR 25 januari 2008, LJN BB9246, NJ 2008/65).

3.4 De door de vrouw aangevoerde klachten houden onder meer in dat het oordeel van het hof dat de verlaging van de alimentatie met terugwerkende kracht is gerecht-vaardigd op de door de rechtbank aangevoerde gronden, onbegrijpelijk is gemotiveerd. Deze klacht treft doel.

De rechtbank had de alimentatie verlaagd met ingang van 10 maart 2008, de datum van het inleidend verzoekschrift, en overwoog daartoe mede dat de vrouw met ingang van die datum rekening heeft kunnen houden met een verlaging van de onderhoudsbijdrage. Deze overweging kan niet dienen ter motivering van de beslissing van het hof om de alimentatie te verlagen vanaf 16 augustus 2005, ruim tweeëneenhalf jaar voor de indiening van het inleidend verzoekschrift, te minder omdat als gevolg daarvan de terugbetalingsplicht van de vrouw, die de hiervoor in 3.2.2 vermelde verweren heeft gevoerd, nog aanzienlijk werd verhoogd.

3.5 De verder nog door de vrouw aangevoerde klachten behoeven geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 juni 2010;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 maart 2012.