Home

Hoge Raad, 02-03-2012, BU9898, 11/01725

Hoge Raad, 02-03-2012, BU9898, 11/01725

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 maart 2012
Datum publicatie
2 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BU9898
Formele relaties
Zaaknummer
11/01725
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 157, Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 402a

Inhoudsindicatie

Wijziging partneralimentatie met terugwerkende kracht; afstand gedaan van recht op terugvordering van alimentatie die achteraf teveel is betaald? Verschil tussen inhoud proces-verbaal zitting en uitspraak. Rechter in het algemeen niet gebonden aan inhoud proces-verbaal; toch motiveringsgebrek omdat de uitspraak stoelt op een voorval ter zitting waarvan het proces-verbaal geen bevestiging inhoudt maar veeleer het tegendeel (vgl. HR 16 april 2004, LJN AO1941, NJ 2004/425). Als gevolg daarvan ook onbegrijpelijkheid van vastgestelde ingangsdatum voor de wijziging.

Uitspraak

2 maart 2012

Eerste Kamer

11/01725

EV/LZ

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. H.J.W. Alt,

t e g e n

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. A.A.G. Balkenende.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikking in de zaak 343958/FA RK 09-6329 van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 februari 2010;

b. de beschikking in de zaak 200.057.890.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 januari 2011.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De man heeft een verweerschrift in het incidenteel cassatieberoep ingediend, waarna de vrouw een verweerschrift tegen het beroep van de man op niet-ontvankelijkheid van het incidentele cassatieberoep heeft ingediend. Het cassatierekest, het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep, het verweer-schrift in het incidenteel cassatieberoep en het verweerschrift op de niet-ontvankelijkheid van het incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De conclusie van de plaatsvervangend procureur-Generaal strekt zowel in het principale als incidentele cassatieberoep tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.

3. Beoordeling van het middel in het principale en het incidentele beroep

3.1 Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. Partijen zijn gewezen echtgenoten. De tussen hen uitgesproken echtscheiding is op 13 augustus 2007 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.

In de echtscheidingsbeschikking is de tussen partijen getroffen regeling opgenomen, zoals neergelegd in het echtscheidingsconvenant van 2 juli 2007. In dit convenant, dat een niet-wijzigingsbeding bevat, is onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.920,-- per maand aan partneralimentatie zal voldoen. Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge art. 1:402a BW bedroeg de door de man te betalen vergoeding ten tijde van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank € 2.085,66 per maand.

3.2 De man heeft vervolgens verzocht om met ingang van 1 juli 2009 de partneralimentatie te wijzigen en vast te stellen op € 500,-- per maand. De rechtbank oordeelde dat sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden en stelde het door de man per maand te betalen bedrag vast op € 596,-- te betalen met ingang van 1 augustus 2009, nu naar het oordeel van de rechtbank de vrouw vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met een wijziging. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen:

"Ingangsdatum

17. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum op 1 augustus 2009 heeft bepaald nu zij haar woonlasten niet met terugwerkende kracht kan aanpassen.

18. De man betwist het standpunt van de vrouw en stelt dat zij met ingang van de indiening van het verzoekschrift rekening heeft kunnen houden met een wijziging in de te betalen bijdrage. De man heeft ter zitting verklaard, dat hij door hem eventueel te veel betaalde alimentatie niet zal terugvorderen gezien het consumptieve karakter ervan.

19. Het hof ziet aanleiding om evenals de rechtbank de ingangsdatum vast te stellen op 1 augustus 2009, zijnde de eerste dag van de maand volgend op het moment van indiening van het verzoekschrift, nu de vrouw met ingang van die datum rekening heeft kunnen houden met een wijziging in de te betalen bijdrage. Nu de man heeft verklaard dat hij geen terugbetaling verlangt, zal daarmee bij de beslissing rekening worden gehouden."

3.3 Het middel van de man in het principale beroep strekt ten betoge dat het hof in rov. 18 en 19 aanneemt dat de man afstand zou hebben gedaan van zijn recht op terugvordering van reeds door de vrouw voldane partneralimentatie, doch dat zulks in strijd is met zijn stellingen ten processe, en dat op grond van dit een en ander het oordeel van het hof onbegrijpelijk is.

Ter onderbouwing hiervan is als bijlage bij het cassatieverzoekschrift het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof overgelegd, waarin staat vermeld dat de advocaat van de man ter zitting heeft verklaard:

"Overlegd is dat het teveel betaalde geld van € 7.500,-- niet behoeft te worden terugbetaald zolang er geen beschikking is. Na de beschikking wel."

3.4 De klachten van de man slagen. Weliswaar is de rechter in het algemeen bij de vaststelling in zijn uitspraak van het ter zitting verhandelde niet gebonden aan de inhoud van een proces-verbaal van de mondelinge behandeling, zodat een verschil tussen de inhoud van het proces-verbaal en de overweging waarop de uitspraak steunt, die uitspraak niet zonder meer onbegrijpelijk maakt, maar dat neemt niet weg dat er toch sprake kan zijn van een motiveringsgebrek indien de rechter zijn uitspraak doet stoelen op een voorval ter zitting waarvan het proces-verbaal geen bevestiging inhoudt, doch veeleer een vermelding bevat die op het tegendeel daarvan duidt (vgl. HR 16 april 2004, LJN AO1941, NJ 2004/425). Van een zodanige situatie is in het onderhavige geval sprake, zodat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd.

3.5.1 Het middel in het incidentele beroep van de vrouw richt zich tegen rov. 19 van het hof omtrent de ingangsdatum van de gewijzigde partneralimentatie.

De klachten betogen dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, althans onvoldoende gemotiveerd, in het licht van hetgeen de vrouw heeft aangevoerd, namelijk, kort gezegd, dat zij niet in staat is het eventueel teveel door haar ontvangen bedrag terug te betalen. Hieromtrent wordt het volgende vooropgesteld.

3.5.2 Naar vaste rechtspraak dient de rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, in het algemeen een behoedzaam gebruik te maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een voor zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald. Dit brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd zal moeten beoordelen of, en zo ja in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met haar behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven en, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap moet geven in de motivering (HR 25 januari 2008, LJN BB9246, NJ 2008/65).

3.5.3 Nu het hof uitdrukkelijk heeft overwogen dat bij de beslissing over de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatie rekening ermee is gehouden dat de man heeft verklaard dat hij geen terugbetaling verlangt, en het tegen dat laatste gerichte principale cassatieberoep slaagt, is ook het incidentele cassatieberoep gegrond, dat zich keert tegen de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatie in verband met de terugbetalingsplicht van de vrouw.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

in het principale en in het incidentele beroep:

vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 januari 2011;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 2 maart 2012.