Hoge Raad, 05-10-2012, BV6698, 11/00249
Hoge Raad, 05-10-2012, BV6698, 11/00249
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 oktober 2012
- Datum publicatie
- 5 oktober 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BV6698
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV6698
- In cassatie op : ECLI:NL:GHLEE:2010:BN5879, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 11/00249
- Relevante informatie
- Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 156, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 157
Inhoudsindicatie
Bewijskracht aanvullende arbeidsovereenkomst. Ondertekend geschrift, onderhandse akte, art. 156 lid 1 en 3 Rv. Geldt parafering als ondertekening?
Uitspraak
5 oktober 2012
Eerste Kamer
11/00249
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaten:aanvankelijk mr. R.A.A. Duk en mr. P.A. Ruig, thans mr. S.F. Sagel,
t e g e n
BASF NEDERLAND B.V., rechtsopvolgster van Beheer- en Beleggingsmaatschappij Grapofex B.V.,
gevestigd te Arnhem,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en BASF.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 60828 en 62350 HA ZA 03-778 en 04-93 van de rechtbank Leeuwarden van 22 juni 2005 en 8 februari 2006;
b. het arrest in de zaak 200.039.749/01 van het gerechtshof te Leeuwarden van 31 augustus 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
BASF heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor BASF toegelicht door haar advocaat en voor [eiser] door mr. S.F. Sagel en mr. M.V.E.E. Jansen, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.
Mr. Sagel en mr. Jansen voornoemd hebben bij brief van 2 maart 2012 op die conclusie gereageerd.
De aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt eveneens tot verwerping.
Mr. Sagel en mr. Jansen voornoemd hebben bij brief van 14 juni 2012 op die aanvullende conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] was met [betrokkene 1] en een ander tot 31 mei 2001 directeur-grootaandeelhouder van Beheer- en beleggingsmaatschappij Grapofex B.V. (hierna: Grapofex). Grapofex was 100% aandeelhouder van EFKA Additives B.V. (hierna: Efka) en de rechtsvoorgangster van verweerster in cassatie, BASF Nederland B.V., hierna: BASF.
(ii) [Eiser] had sinds 1984 een arbeidsovereenkomst met Efka.
(iii) Bij een in de Duitse taal gestelde koopovereenkomst van 18 april 2001 (hierna: de koopovereenkomst) hebben [eiser] en de twee andere aandeelhouders hun aandelen Grapofex verkocht aan CIBA Speciality Chemical Maastricht B.V. (verder te noemen: Ciba). De aandelen zijn vervolgens aan Ciba geleverd. In art. 7.5 van de koopovereenkomst wordt verwezen naar de hierna in (iv) te noemen arbeidsovereenkomst en verklaren partijen zich daarmee bekend. De koopovereenkomst is mede ondertekend namens Grapofex.
(iv) Aan de koopovereenkomst is als bijlage 5 gehecht een op 17 april 2001 gedateerde, in de Engelse taal gestelde, arbeidsovereenkomst (hierna: Employment Agreement) tussen Grapofex en [eiser]. Daarin is onder meer bepaald, zakelijk weergegeven, dat [eiser] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 voor een periode van drie jaar in dienst is getreden van Grapofex. Voorts is in de Employment Agreement bepaald dat Grapofex de pensioenverplichtingen van Efka jegens [eiser] zal voortzetten, zoals beschreven in de in de Nederlandse taal gestelde Annex, hierna (conform de titel van het document zelf): aanvullende arbeidsovereenkomst.
De Employment Agreement en de aanvullende arbeidsovereenkomst zijn door [betrokkene 1] en door [betrokkene 2], Head Legal Counsel van Ciba, op iedere pagina geparafeerd.
(v) In de Employment Agreement en de aanvullende arbeidsovereenkomst is bepaald dat [eiser] aanspraak kan maken op een pensioenuitkering vanaf de pensioengerechtigde leeftijd ter grootte van een bedrag berekend op basis van de dienstjaren bij zowel Efka als Grapofex, dus over de periode 1984-2004, met een jaarlijkse opbouw van 2,33% van het op de pensioendatum geldende salaris.
(vi) Het salaris van [eiser] bedroeg in 2000 ongeveer € 163.000,-- inclusief vakantiegeld. Per 1 januari 2001 bedroeg het salaris ƒ 375.000,--, vermeerderd met DM 81.000,--, een en ander vermeerderd met 8% vakantiegeld. In totaal betrof dit een bedrag van ongeveer € 227.555,-- inclusief vakantiegeld.
3.2 [Eiser] heeft, kort weergegeven, gevorderd dat Grapofex haar pensioenverplichtingen jegens hem zal nakomen, meer in het bijzonder (i) premieafdracht voor de periode dat hij bij Grapofex in dienst was en (ii) voldoening aan haar backserviceverplichtingen die volgens [eiser] ten aanzien van de gehele periode 1984-2004 uit de hiervoor in 3.1 onder (v) weergegeven bepalingen voortvloeien. De rechtbank heeft de vordering met betrekking tot de premieafdracht toegewezen, behoudens een thans niet terzake dienend onderdeel daarvan (namelijk het bedrag van DM 81.000,-- waarmee het salaris van [eiser] zou zijn vermeerderd (zie 3.1 onder (vi)).
Zij heeft de vordering met betrekking tot de backserviceverplichtingen echter goeddeels afgewezen.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.3.1 Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 15 en 16 van het bestreden arrest, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
"15. De rechtbank heeft in het vonnis van 22 juni 2005 onder 4.1 tot en met 5.3 duidelijk en gemotiveerd aangegeven op grond waarvan zij tot het oordeel is gekomen dat de pensioenaanspraken van [eiser] jegens Grapofex slechts over de periode 2001-2004 kunnen worden gehonoreerd, met dien verstande dat het daarbij gaat om een opbouwpercentage van 2.33% per jaar over het bruto jaarsalaris ad hfl 375.000, vermeerderd met 8% vakantietoeslag per 1 januari 2001, inclusief eventuele verhogingen daarna.
16. Het hof verenigt zich met die overwegingen en neemt die hierbij over. (...)"
3.3.2 Het onderdeel is meer in het bijzonder gericht tegen het door het hof tot het zijne gemaakte oordeel van de rechtbank over art. 156 Rv. Dienaangaande heeft de rechtbank in rov. 5.2 het volgende overwogen:
"De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het enkele feit dat er een schriftelijke aanvullende arbeidsovereenkomst is, onvoldoende is om het bestaan van de daarin neergelegde, van de koopovereenkomst afwijkende, afspraken bewezen te achten. Aangezien deze aanvullende arbeidsovereenkomst niet door partijen is ondertekend, maar uitsluitend door een - niet Nederlands sprekende - medewerker van Ciba op 18 april 2001 is geparafeerd, is niet voldaan aan het vereiste van ondertekening in artikel 156 lid 1 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), hetgeen met zich meebrengt dat aan deze overeenkomst geen dwingende bewijskracht toekomt."
3.3.3 Vervolgens overwoog de rechtbank in rov. 5.3 van haar vonnis, kort gezegd, dat in de gegeven omstandigheden [eiser] en [betrokkene 1] niet erop mochten vertrouwen dat Grapofex toestemde in het sluiten van de aanvullende overeenkomst voor zover deze zou leiden tot de - zeer omvangrijke - backserviceverplichtingen.
Het hof verenigde zich ook met deze overweging, die het nader uitwerkte in rov. 17 en 18 van zijn arrest.
3.3.4 Het onderdeel - dat bij gegrondbevinding ook rov. 17 en 18 van het bestreden arrest treft, waarin wat betreft de aan de aanvullende arbeidsovereenkomst toe te kennen bewijskracht wordt voortgebouwd op rov. 5.2 van het vonnis van de rechtbank - klaagt primair dat niet valt in te zien waarom een paraaf (onder omstandigheden) niet als een ondertekening in de zin van art. 156 Rv kan dienen. Eveneens acht het onderdeel onjuist dat het hof in zijn oordeel dat niet is voldaan aan het vereiste van ondertekening als bedoeld in art. 156 lid 1 Rv klaarblijkelijk heeft laten meewegen dat de parafering is geschied door een niet Nederlands sprekende persoon, nu voor de vraag of een geschrift een onderhandse akte is als bedoeld in art. 156 lid 1 en lid 3 Rv, niet van belang is of de partij die het desbetreffende geschrift heeft ondertekend, de Nederlandse taal machtig is.
3.4 Deze klachten treffen doel. Een geparafeerd geschrift kan gelden als een ondertekend geschrift in de zin van art. 156 lid 1 Rv indien de paraaf de desbetreffende persoon in voldoende mate individualiseert. De omstandigheid dat de persoon die de paraaf of handtekening plaatst de taal waarin het geschrift is opgesteld niet machtig is, staat daaraan niet in de weg. Het hof, dat op beide punten van het tegendeel is uitgegaan, heeft dus van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven.
3.5 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 31 augustus 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt BASF in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 463,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.B. Bakels op 5 oktober 2012.