Hoge Raad, 21-05-2013, CA0399, 11/03132
Hoge Raad, 21-05-2013, CA0399, 11/03132
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 mei 2013
- Datum publicatie
- 22 mei 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:CA0399
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA0399
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2011:BP8817, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/03132
Inhoudsindicatie
Art. 2 Leerplichtwet 1969. Schoolverzuim. Zorgplicht van degene die het gezag over een jongere uitoefent en van degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast. HR herhaalt relevante overweging uit HR LJN AD5614. Met “gezag” wordt in art. 2.1 Leerplichtwet 1969 niet gedoeld op feitelijk gezag, maar op een rechtens bestaand gezag, zoals de ouderlijke macht. Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat de enkele omstandigheid dat verdachte niet (altijd) toezicht had op zijn zoon, niet meebrengt dat art. 2.1 Leerplichtwet 1969 reeds daarom niet op hem van toepassing is. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Voorts heeft het Hof hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht, klaarblijkelijk niet opgevat als een voldoende onderbouwd betoog dat ertoe strekte op de voet van art. 2.2 Leerplichtwet 1969 “aan te tonen” dat hij niet voor het schoolverzuim van zijn zoon verantwoordelijk kon worden gehouden. Dat oordeel getuigt evenmin van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. CAG: anders.
Uitspraak
21 mei 2013
Strafkamer
nr. S 11/03132
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 21 maart 2011, nummer 24/002466-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Als gevolg van een administratieve vergissing is de raadsman niet op de hoogte gesteld van de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv. Aangenomen moet worden dat daardoor de indiening van een cassatieschriftuur achterwege is gebleven en dat als gevolg daarvan de verdachte bij arrest van 8 november 2011 niet-ontvankelijk is verklaard in het beroep. De Hoge Raad zal dit arrest intrekken.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"in de periode van 30 september 2009 tot en met 1 juni 2010 in de gemeente Lelystad, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1994, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten de [A], was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht."
3.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal relatief schoolverzuim met het nummer 309/2010, op 20 juli 2010 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], beëdigd leerplichtambtenaar in dienst van de gemeente Lelystad, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Uit een schriftelijke melding door de directeur van de school [A] te Lelystad, zijnde een instelling/school in de zin van artikel 1 van de Leerplichtwet 1969 bleek dat de leerplichtige leerling [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1994 en wonende te [woonplaats], de lessen op die school heeft verzuimd in de periode van 27 augustus 2009 en 1 juni 2010.
2. Een schriftelijk stuk d.d. 20 juli 2010, opgenomen als bijlage bij het hierboven onder 1 genoemde proces-verbaal, houdende een verklaring van [verbalisant 1], voornoemd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] voornoemd) is vanaf 2007 een leerling van de [A] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] is als leerling van de school [A] ingeschreven).
Gedurende dit schooljaar (het hof begrijpt: het schooljaar 2009 - 2010) is hij 129 uren ongeoorloofd afwezig geweest.
3. Een schriftelijk stuk met het opschrift "AbsentOverzicht: [betrokkene 1] - Studie 0910 Pr03 Gehele lesperiode", welk stuk naar het hof begrijpt een afdruk is van gegevens die met betrekking tot [betrokkene 1] zijn opgenomen in een geautomatiseerd absentieregistratie programma van de school [A], houdende - zakelijk weergegeven - dat met betrekking tot [betrokkene 1] in de periode van 27 augustus 2009 tot en met 1 juni 2010 ongeoorloofd verzuim is geregistreerd tot een totaal van 129 uren.
4. De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van het hof van 7 maart 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb het wettelijk gezag over de kinderen (het hof begrijpt: onder wie [betrokkene 1])."
3.2.2. Voorts heeft het Hof nog het volgende overwogen:
"Het hof leidt uit het vastgestelde schoolverzuim van [betrokkene 1], alsmede de mate waarin dat schoolverzuim heeft plaatsgevonden, af dat de verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting om te zorgen dat [betrokkene 1] de school [A] geregeld bezocht.
Voor zover de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft willen aanvoeren dat hij niet of onvoldoende aan deze verplichting heeft kunnen voldoen vanwege de omstandigheid dat hij in de ten laste gelegde periode niet of niet altijd het toezicht heeft gehad op [betrokkene 1], overweegt het hof het volgende.
Het al dan niet aanwezig zijn van of beschikken over bedoeld toezicht is geen relevante omstandigheid in het kader van de op de verdachte rustende verplichting ingevolge de Leerplichtwet 1969 (aldus het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 1977, LJN AD5641, NJ 1978, 435) en kan aldus geen afbreuk doen aan het bewezen verklaarde."
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt over de verwerping van een gevoerd verweer.
4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte verklaart op de vragen van de voorzitter het volgende, zakelijk weergegeven:
Ik heb hoger beroep ingesteld omdat ik de veroordeling niet terecht vind.
De kinderen zijn grotendeels bij de moeder en komen hooguit gedurende twee tot drie dagen per week bij mij, in het weekend. Op doordeweekse dagen verblijft [betrokkene 1] vaak bij zijn moeder. Wanneer ik met haar bel, vraag ik wel eens waar [betrokkene 1] is. Wanneer zij mij dan vertelt dat hij weg is, ga ik ervan uit dat hij op school is. Wanneer zij mij vertelt dat hij ziek is, vraag ik haar of zij de school daarvan op de hoogte heeft gesteld.
Het schoolbezoek van [betrokkene 1] verloopt nu goed. De kinderen verblijven na schooltijd nu bij mij.
[Betrokkene 1] verblijft doordeweeks 's nachts meestal niet bij mij.
Ik heb het wettelijk gezag over de kinderen, maar de moeder heeft in feite alles voor het zeggen. [betrokkene 1] bezocht destijds en bezoekt ook nu nog de onderwijsinstelling [A].
De voorzitter geeft mondeling een zakelijke weergave van het zich in het strafdossier bevindende proces-verbaal relatief schoolverzuim van de leerplichtambtenaar van 20 juli 2010, alsmede van de verklaring van de leerplichtambtenaar van 20 juli 2010.
De verdachte verklaart op de vragen van de voorzitter het volgende, zakelijk weergegeven:
[Betrokkene 1] is heel vaak ziek. Wanneer hij ziek is, bel ik de dokter. De dokter zegt dan dat hij god niet is. Ik ben wel eens met [betrokkene 1] naar de huisarts gegaan. De GGD haalt mijn zoons wel eens door elkaar, wanneer de GGD een oproeping verstuurt.
De voorzitter geeft mondeling een zakelijke weergave van het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] van 20 juli 2010, van het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 20 juli 2010, alsmede van het absentie-overzicht, opgemaakt door de onderwijsinstelling [A].
De verdachte verklaart op de vragen van de voorzitter het volgende, zakelijk weergegeven:
Ik heb met de mentor van [betrokkene 1] gesproken. Ik heb de mentor gezegd mij te bellen wanneer hij het vermoeden heeft dat [betrokkene 1] aan het spijbelen is. Wanneer [betrokkene 1] ziek is, melden zijn moeder en ik dat aan de school. Ik heb veel contact met zijn moeder over de vraag waar de kinderen zijn en wat ze aan het doen zijn. Wanneer de kinderen zoek zijn, ga ik ze zoeken.
De raadsman van de verdachte verzoekt het hof hem in de gelegenheid te stellen kort overleg te voeren met zijn cliënt. Het hof stelt de raadsman daartoe in de gelegenheid, waarna het onderzoek ter terechtzitting wordt voortgezet.
De verdachte verklaart op de vragen van de voorzitter
het volgende, zakelijk weergegeven:
Ik wist vóórdat deze zaak begon te spelen niet dat er sprake was van ongeoorloofd verzuim door [betrokkene 1]. Wanneer [betrokkene 1] nu bij mij thuis is, breng ik hem naar school. [Betrokkene 1] is echter niet iedere dag bij mij thuis. Wat er in mijn huis gebeurt, daar weet ik van. Wat er niet in mijn huis, maar ergens anders, gebeurt, daar heb ik geen weet van. De moeder van [betrokkene 1] spreekt alleen de Duitse taal. Zij spreekt niet de Nederlandse taal.
Ik heb niet het gezag over de kinderen. De moeder heeft het gezag over de kinderen. Ik bedoel daarmee te zeggen: ik heb niet het toezicht op de kinderen.
Wanneer we het hebben over de in de tenlastelegging genoemde periode, kan ik u niet vertellen op welke dagen in die periode [betrokkene 1] al dan niet bij mij thuis is geweest.
De voorzitter geeft mondeling een zakelijke weergave van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 oktober 2010.
De verdachte verklaart op de vragen van de voorzitter het volgende, zakelijk weergegeven:
Mijn twee dochters wonen altijd al bij mij thuis. De andere kinderen wonen bij de moeders.
Ik weet niet meer precies wanneer ik met de mentor heb gesproken. Het moet in ieder geval geweest zijn nadat ik hoger beroep in deze strafzaak heb ingesteld. Ik weet niet meer wanneer ik met de leerplichtambtenaar heb gesproken. Het gesprek dat ik had met de leerplichtambtenaar ging niet over [betrokkene 1].
De school heeft de beschikking over de vaste en de mobiele telefoonnummers zowel van de moeder, als van mij. Wanneer een medewerker van de school een gesprek met mij wil, dan weten ze mijn telefoonnummer wel te vinden. Echter, wanneer er sprake is van schoolverzuim door [betrokkene 1], dan belt de school mij nooit.
Ik heb elke dag contact met de moeder over de kinderen. Ik heb tegen de moeder gezegd: laat de kinderen bij mij, want dan kan ik toezicht over hen uitoefenen. Echter, de moeder werkt hier niet aan mee.
De verdachte verklaart op de vragen van de advocaat-generaal het volgende, zakelijk weergegeven:
Wanneer [betrokkene 1] ziek is, belt zijn moeder naar de school of bel ik naar de school. Wanneer [betrokkene 1] ziek is, bel ik eerst naar de dokter en vervolgens naar de school. De dokter komt dan pas over een paar dagen en op dat moment is [betrokkene 1] niet ziek meer.
Wanneer [betrokkene 1] bij mij thuis verbleef, was hij niet altijd ziek. Pas toen ik bij de rechter was, wist ik wat er aan de hand was met betrekking tot schoolverzuim.
De school heeft dit niet met mij besproken.
De verdachte verklaart op de vragen van zijn raadsman het volgende, zakelijk weergegeven:
De kinderen zijn meestal in het weekend bij mij thuis, maar niet elk weekend.
De voorzitter geeft mondeling een zakelijke weergave van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 oktober 2010.
De verdachte verklaart op de vragen van de voorzitter het volgende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op dit moment geen werk. Ik heb wel gewerkt als productiemedewerker. Ik ontvang geen uitkering, want dat wil ik niet. Mijn familie ondersteunt mij financieel. Ik heb een hypothecaire schuld. Ik heb geen problemen op het gebied van drank, drugs of gokken.
De voorzitter geeft mondeling een zakelijke weergave van het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2011.
De advocaat-generaal geeft in aanvulling hierop te kennen dat de verdachte op 29 september 2010 door het gerechtshof te Arnhem is veroordeeld ter zake van het niet nakomen van de in artikel 2, eerste lid van de Leerplichtwet 1969 opgelegde verplichting, gepleegd in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 31 juli 2009, alsmede in de periode van 1 augustus 2009 tot en met 15 oktober 2009.
De voorzitter voegt het door de advocaat-generaal overgelegde extract van de desbetreffende uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 29 september 2010 toe aan het strafdossier.
De verdachte verklaart op de vragen van zijn raadsman het volgende, zakelijk weergegeven:
Ik ben gezond. Ik ben bereid en in staat een werkstraf te doen.
De advocaat-generaal vordert dat het hof de verdachte zal veroordelen tot hechtenis voor de duur van twee weken.
De raadsman voert het woord ter verdediging, strekkende tot oplegging van een werkstraf."
4.3.1. Art. 2 Leerplichtwet 1969 luidt als volgt:
"Verantwoordelijke personen
1. Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. (...)
2. De in het eerste lid bedoelde verplichtingen gelden niet voor zover de daarin bedoelde personen kunnen aantonen dat zij daarvoor niet verantwoordelijk kunnen worden geacht."
4.3.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 10 maart 1994, Stb. 1994, 255 tot wijziging van onder meer art. 2 van de Leerplichtwet 1969, houdt ten aanzien van het tweede lid onder meer in:
"De ouders of verzorgers moeten thans, ieder voor zover hij daarvoor verantwoordelijk kan worden geacht, ervoor zorgdragen dat de jongere als leerling van een school is ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt.
Het wetsvoorstel regelt dat deze verplichtingen niet gelden voor zover de verantwoordelijke personen zelf kunnen aantonen dat zij daarvoor niet verantwoordelijk kunnen worden geacht. Deze omkering van bewijslast betekent dat het openbaar ministerie kan uitgaan van hun verantwoordelijkheid terzake."
(Kamerstukken II, 1992-1993, 22 900, nr. 3, p. 20-21)
4.4.1. In HR 14 juni 1977, LJN AD5641, NJ 1978/435 is geoordeeld dat in art. 2, eerste lid, Leerplichtwet 1969 onderscheid wordt gemaakt tussen "degene die het gezag over een minderjarige uitoefent" en "degene die zich met de feitelijke verzorging van een minderjarige heeft belast" en dat met het oog daarop een redelijke wetsuitleg meebrengt deze bepaling aldus moet worden verstaan dat met de daarin gebezigde term "gezag" niet wordt gedoeld op feitelijk gezag, maar op een rechtens bestaand gezag, zoals de ouderlijke macht.
4.4.2. In zijn hiervoor onder 3.2.2 weergegeven overwegingen - waarin ook naar het zojuist genoemde arrest wordt verwezen - heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de enkele omstandigheid dat de verdachte niet of niet altijd het toezicht had op zijn zoon, niet met zich brengt dat art. 2, eerste lid, Leerplichtwet 1969 reeds daarom niet op hem van toepassing is. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.5. Voorts heeft het Hof hetgeen blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, klaarblijkelijk niet opgevat als een voldoende onderbouwd betoog dat ertoe strekte op de voet van art. 2, tweede lid, Leerplichtwet 1969 "aan te tonen" dat hij voor het niet geregeld bezoeken van de school door zijn zoon niet verantwoordelijk kon worden geacht. Dat oordeel getuigt evenmin van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen hetgeen door de verdachte in dat verband naar voren is gebracht en gelet op de omstandigheid dat de verdachte werd bijgestaan door een raadsman die geen beroep heeft gedaan op genoemde bepaling doch het woord ter verdediging heeft gevoerd "strekkende tot oplegging van een werkstraf".
4.6. Het middel faalt.
5. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf (hechtenis van twee weken) en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
trekt in zijn voormelde arrest van 8 november 2011;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 21 mei 2013.