Home

Hoge Raad, 02-07-2013, CA0434, 12/00907 B

Hoge Raad, 02-07-2013, CA0434, 12/00907 B

Inhoudsindicatie

Beklag, beslag. Artt. 98 en 552a Sv. Verschoningsrecht notaris. 1. Brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. 2. Digitale bestanden die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 1994/537 en HR LJN AD9162. Het is derhalve eerst aan de verschoningsgerechtigde om zich bij de doorzoeking ter inbeslagneming uit te laten omtrent het verschoningsrecht m.b.t. de in beslag te nemen stukken, waarbij de zienswijze van de Ringvoorzitter (of diens vervanger), indien aanwezig, kan worden gevraagd. Dit is niet anders indien i.v.m. bijv. de omvang van de te beoordelen stukken, de stukken die naar het voorlopig oordeel van de R-C voor inbeslagneming in aanmerking komen, verzegeld worden meegenomen naar het kabinet R-C. Ook dan dient de verschoningsgerechtigde in staat te worden gesteld zich uit te laten over zijn verschoningsrecht m.b.t. de inbeslaggenomen stukken. Het oordeel dat redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat het in dit verband door de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt onjuist is, komt in eerste instantie toe aan de R-C, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de Ringvoorzitter (of diens vervanger). V.zv. noodzakelijk mag daartoe door de R-C van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen. Het oordeel van de Rb dat de R-C terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers, die blijkens het p-v van de R-C alle betrekking hadden op verdachte X, “deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die X wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend” en dat die stukken nimmer object van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht zijn, is zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk, aangezien de aan het p-v van de R-C gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen de inhoud van de dossiers niet vermeldt en evenmin een aanduiding bevat van de zich daarin bevindende stukken. V.zv. in het oordeel van de Rb ligt besloten dat indien (reeds) o.g.v. de uit het p-v aanvraag doorzoeking blijkende omstandigheden kan worden geoordeeld dat die stukken geen object zijn van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht, het standpunt van de verschoningsrechtigde daaromtrent niet behoeft te worden ingewonnen, is dat oordeel niet juist. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AZ3564 m.b.t. onderzoek naar in computers opgeslagen bestanden i.v.m. waarheidsvinding en het verschoningsrecht. Hetgeen hiervoor is overwogen m.b.t. de inbeslagneming van papieren dossiers is bij dat onderzoek v.zv. mogelijk van overeenkomstige toepassing. Het oordeel van de Rb dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de bestanden die voorkomen op de ‘digitale kopie’ van de onder klaagster inbeslaggenomen computerbestanden en die zijn gevonden a.d.h.v. de lijst van met X in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, gegevens bevatten die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, omdat het p-v van de R-C niets vermeldt omtrent de aard van de in die bestanden opgeslagen gegevens, noch omtrent de wijze waarop deze het onderzoek naar de inhoud van de gegevensdragers met het oog op het waarborgen van het verschoningsrecht heeft doen uitvoeren. Conclusie A-G: anders.

Uitspraak

2 juli 2013

Strafkamer

nr. 12/00907 B

Hoge Raad der Nederlandden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 7 februari 2012, nummer RK 10/847, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:

[klaagster] , gevestigd te [vestigingsplaats].

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.De bestreden beschikking

De bestreden beschikking houdt het volgende in:

"Inhoud van de klacht

De klaagster beklaagt zich over de inbeslagname en het uitblijven van een last tot teruggave van de in beslag genomen dossiers en digitale bestanden. Zij heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de inbeslagname onrechtmatig is, omdat de rechter-commissaris niet de bevoegdheid had de dossiers in beslag te nemen. De klaagster heeft zich ten aanzien van die dossiers op haar verschoningsrecht beroepen en de rechter-commissaris had dit moeten respecteren. Dit is alleen anders wanneer er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van de klaagster onjuist is, maar daar is hier geen sprake van. de inbeslagname is niet gericht verlopen. Door tijdsgebrek en door de grote hoeveelheid zijn de dossiers meegenomen door de rechter-commissaris zonder dat de klaagster en de ringvoorzitter per dossier hebben kunnen aangeven wat de status is van dat dossier. Een toetsing door de rechter-commissaris zonder dat de verschoningsgerechtigde en de ringvoorzitter zich eerst over de status van de stukken hebben uitgelaten, is in strijd met de bestendige jurisprudentie en leidt volgens de klaagster per definitie tot schending van het verschoningsrecht. (…) ‘Hoogst uitzonderlijke omstandigheden’ waardoor het verschoningsrecht dient te wijken voor de waarheidsvinding zijn niet aan de orde. De notaris en de notarisklerk zijn niet als verdachten aangemerkt. De klaagster verzoekt primair de dossiers ongelezen aan haar te retourneren. Subsidiair verzoekt zij de rechter-commissaris te gelasten de ringvoorzitter in het bezit te stellen van het inbeslaggenome opdat zij de dossiers met de klaagster kan bestuderen, en het klaagschrift voor het overige aan te houden.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de klaagster er aan voorbijgaat dat artikel 98, tweede lid, Sv het mogelijk maakt stukken welke voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, te allen tijde in beslag te nemen. Die stukken vallen niet onder de geheimhoudingsplicht, zo is ook de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest. Uit het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking ter inbeslagneming blijkt dat de rechter-commissaris van oordeel is dat ten aanzien van alle in beslag genomen stukken/bestanden redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat zij deel uitmaken van één of meer strafbare feiten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.

De beoordeling of een stuk voorwerp van het strafbare feit uitmaakt of tot het begaan daarvan heeft gediend, is een beoordeling die niet uitsluitend door de ringvoorzitter kan worden gemaakt. Zij kent het achterliggende strafdossier niet. De officier van justitie is dan ook van mening dat bij de verdere afhandeling van het beslag niet door de ringvoorzitter maar door de rechter-commissaris (al dan niet tezamen met de ringvoorzitter) een voorselectie gemaakt moet worden van de in beslag genomen dossiers en digitale bestanden.

De officier van justitie concludeert tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.

Feitelijke vaststelling van de gang van zaken

Op grond van de stukken waarvan de rechtbank heeft kennisgenomen kan van het volgende worden uitgegaan. Op 2 juni 2010 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 110 Sv schriftelijk van de rechter-commissaris gevorderd dat hij in het belang van het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] het kantoor van de klaagster zal doorzoeken. Ter onderbouwing van deze vordering was een proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagname opgesteld door het Korps landelijke politiediensten (KLPD) d.d. 31 mei 2010, waarin onder andere is opgenomen dat:

- [betrokkene 1] optreedt als vastgoedhandelaar en financieel adviseur;- uit opsporingsonderzoeken is gebleken dat hij zakelijke relaties onderhoudt met personen die in het verleden voor misdrijven zijn veroordeeld of waartegen een strafrechtelijk onderzoek loopt of heeft gelopen;- uit opgenomen communicatie naar voren komt dat hij die personen witwasmogelijkheden aanbiedt via onder andere rechtspersonen;- gebleken is dat veel notariële aktes van (de rechtspersonen van) [betrokkene 1] zijn gepasseerd bij [klaagster];- in diverse telefoongesprekken van [betrokkene 1] met anderen is gesproken over [betrokkene 2] van[klaagster];

- [betrokkene 1] in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek tussen hem en een (potentiële) koper van 14 januari 2010 vraagt om de notaris nog niet de opdracht te geven, want [betrokkene 1] wil overleggen om het bij [klaagster] te laten gebeuren;- [betrokkene 1] in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek van 14 januari 2010 met [betrokkene 3] zegt dat hij bij [betrokkene 2] zit en alle dossiers doorneemt (...) en dat hij ([betrokkene 1]) hem ([betrokkene 2]) alles gaat uitleggen;- in een direct afgeluisterd (zogeheten OVC-)gesprek dat op 20 januari 2010 is gevoerd tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3], wordt gesproken over een hypothecaire inschrijving van 6,8 miljoen. In dit gesprek heeft [betrokkene 1] tegen [betrokkene 3] gezegd dat:“[betrokkene 2] knettergek is dat hij meewerkt. [betrokkene 4] is met de koopaktes aan het kloten en schuiven geweest. Hij ([betrokkene 2]) past de nota aan op ons verzoek. Iedere andere notaris (ntv) die dit doet. [betrokkene 4] kent [betrokkene 2] goed, daarmee kan [betrokkene 4] het bespreken. Met iemand anders gaat [betrokkene 4] de mist in.”De rechter-commissaris heeft de vordering van de officier van justitie op 10 juni 2010 toegewezen, waarna op 15 juni 2010 een doorzoeking ter inbeslagneming op het kantoor van de klaagster door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam, mr. W.M.C. van den Berg, is verricht. De doorzoeking was in het bijzonder gericht op dossiers van transacties die in verband konden worden gebracht met [betrokkene 1]. De rechter-commissaris was bij de doorzoeking onder andere vergezeld van de voorzitter van de ring, mr. Ploumen voornoemd. Tevens waren notaris [betrokkene 5] en notarisklerk [betrokkene 2] aanwezig. Digitale rechercheurs hebben, blijkens een door mr. Van den Berg opgesteld proces-verbaal, eerst een zoekslag op het gehele netwerk van het kantoor losgelaten, zonder enig document in te zien. Op basis van een door het opsporingsteam opgestelde lijst van verdachte dossiers en transacties die in verband met [betrokkene 1] werden gebracht, hebben de notaris [betrokkene 5] en klerk [betrokkene 2] aangewezen waar deze dossiers zich zouden moeten bevinden. Bij de doorzoeking zijn door de rechter-commissaris vervolgens 66 dossiers en digitale bestanden in beslag genomen. De notaris heeft geen toestemming gegeven tot doorzoeking van zijn kantoor en evenmin tot de inbeslagneming van stukken. De ringvoorzitter heeft enige dossiers ingezien en heeft daarbij te kennen gegeven van mening te zijn dat de stukken geen deel uit maakten van een strafbaar feit, maar dat deze onder de geheimhoudingsplicht vielen. De inbeslaggenomen stukken en de digitale kopie van de digitale bestanden zijn verzegeld meegenomen door de rechter-commissaris, onder de uitdrukkelijke toezegging dat het beslag niet in handen van het Openbaar Ministerie dan wel een opsporingsinstantie zal worden gesteld voordat onherroepelijk is beslist op een door de klaagster in te dienen klaagschrift.

Beoordeling van het beklag

De klacht van de klaagster stelt de rechtmatigheid van de inbeslagname van de papieren dossiers en digitale bestanden ter discussie. In dat verband wordt het volgende overwogen.

Ingevolge artikel 22 van de Wet op het Notarisambt is een notaris, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Dezelfde verplichting geldt voor de personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn voor al hetgeen waarvan zij kennis dragen uit hoofde van hun werkzaamheid.

Op grond van artikel 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen.

Op de voet van het tweede lid van artikel 98 Sv mogen zonder de toestemming van de verschoningsgerechtigde wel in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Dergelijke brieven en geschriften zijn geen object van de aan de verschoningsgerechtigde toekomende bevoegdheid tot verschoning (vgl. HR 22 november 1991, NJ 1992/315).

Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is af te leiden dat de aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning met zich brengt dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de verschoningsgerechtigde en dat dit oordeel door politie en justitie dient te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is (vgl. HR 2 maart 2010, LJN BJ9262).

In de onderhavige zaak geldt het volgende.

De rechter-commissaris heeft in het door haar opgemaakte proces-verbaal d.d. 28 juni 2010 gerelateerd dat de reden voor inbeslagneming in alle gevallen is geweest dat de stukken en bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van een geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor wat betreft het digitale beslag heeft de rechter-commissaris nog de kanttekening gemaakt dat bij dat oordeel als uitgangspunt is genomen dat bestanden die gevonden kunnen worden met de te gebruiken zoektermen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid deel zullen uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.

Op grond van de omstandigheden, genoemd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van het KLPD van 31 mei 2010, kon naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden vermoed dat [betrokkene 1] had ‘gerommeld’ met koopaktes. Ook kon redelijkerwijs worden vermoed dat op diens verzoek notarisklerk [betrokkene 2] nota’s - waarschijnlijk - niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en dat deze (vervolgens) zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten.

De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat de rechter-commissaris terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers - die blijkens haar proces-verbaal allemaal betrekking hadden op [betrokkene 1] - deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Dergelijke stukken zijn, zoals hiervoor al is overwogen, nimmer object van het aan een notaris toekomende verschoningsrecht; hetzelfde geldt voor het van de notaris afgeleide recht van diens klerk. De inbeslagname van de papieren dossiers is derhalve rechtmatig geschied.

Anders dan namens de klaagster is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking op gerichte wijze heeft plaatsgehad. Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat de doorzoeking heeft plaatsgevonden op basis van een - door het opsporingsteam samengestelde - lijst verdachte dossiers en transacties die met [betrokkene 1] in verband zijn gebracht. Dat in totaal 66 dossiers zijn meegenomen, doet hier niet aan af en dit wekt tegen de achtergrond van de genoemde lijst - die zijn weerslag heeft gekregen in een proces-verbaal van het KLPD van 1 december 2011 - zelfs geen bevreemding. Illustratief voor de gerichte wijze van doorzoeken is dat, naar bij de behandeling in raadkamer is gebleken, dossiers die redelijkerwijs niet als verdacht konden worden aangemerkt, zoals de huwelijkse voorwaarden en de testamenten van [betrokkene 1] en zijn echtgenote, niet zijn meegenomen. De zoekactie heeft ook op de minst bezwarende wijze plaatsgehad. De voorzitter van de ring is tijdens de doorzoeking aanwezig geweest.

Ten aanzien van de vastgelegde digitale bestanden geldt het volgende.

Gesteld noch gebleken is dat het onderzoek op het netwerk van het notariskantoor bij de doorzoeking niet binnen de grenzen van artikel 125l Sv is gebleven, waarbij de rechtbank opmerkt dat uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat dit is geschied zonder enig document in te zien.

Vervolgens rijst de vraag of de vastlegging van de bij het notariskantoor opgeslagen digitale gegevens rechtmatig is geweest. Op deze bevoegdheid, die de rechter-commissaris op de voet van artikel 125i Sv toekomt, is artikel 98 Sv van overeenkomstige toepassing.

Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris is het de rechtbank niet geheel duidelijk geworden of de daarin genoemde ‘digitale kopie’ alleen die digitale bestanden heeft betroffen die met verdachte dossiers en transacties van [betrokkene 1] in verband konden worden gebracht of dat, zoals de klaagster heeft gesteld, een kopie is gemaakt van de gehele harde schijf van een computer van notarisklerk [betrokkene 2] en ‘digitale bestanden van dossiermappen’. Gelet op de ongebruikelijk lange tijd die sedert het indienen van het klaagschrift is verstreken, zal de rechtbank het onderzoek niet heropenen teneinde hieromtrent duidelijkheid te krijgen, maar als na te melden beslissen.

Voor zover de in opdracht van de rechter-commissaris vastgelegde digitale bestanden louter bestanden betreffen die aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties zijn gevonden, geldt mutatis mutandis hetgeen zojuist omtrent de inbeslaggenomen papieren dossiers is geoordeeld. Deze digitale bestanden zijn rechtmatig vastgelegd.

Voor zover de ‘digitale kopie’ ook andere digitale bestanden heeft betroffen, geldt dat ten aanzien van die andere bestanden op voorhand niet kan worden gezegd dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat het in het algemeen omtrent het inbeslaggenomene ingenomen standpunt van de klaagster, inhoudende dat het inbeslaggenomene object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaakt, onjuist is. In dat geval moet de rechter-commissaris het ertoe leiden dat aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, zoals deze is weergegeven in genoemd proces-verbaal van 1 december 2011, alsnog een schifting wordt gemaakt tussen de digitale bestanden waarvan wel kan worden gezegd dat deze deel uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend, en de digitale bestanden waarbij dit niet het geval is. Bestanden in die laatste categorie dienen onomkeerbaar te worden verwijderd van de gegevensdrager waarop zij staan. Dit alles dient te geschieden op een wijze die het verschoningsrecht van de klaagster waarborgt, waarbij gedacht kan worden aan een digitale zoekslag met zoektermen, zonder dat de betreffende bestanden worden geopend. De wet vereist niet dat bij deze nadere selectie de voorzitter van de ring aanwezig is (vgl. HR 19 mei 2009, LJN BH7284).

Gelet op het bovenstaande en nu niet gebleken is dat er enig ander gebrek aan de doorzoeking, inbeslagneming en de vastlegging van opgeslagen gegevens kleeft, acht de rechtbank de doorzoeking, inbeslagname en de vastlegging van opgeslagen gegevens rechtmatig."

3 Beoordeling van het eerste middel

3.1.

Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het klaagschrift ongegrond is. Het klaagt in het bijzonder over het oordeel van de Rechtbank dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers deel uitmaken van één of meer strafbare feiten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.

3.2.

Tot de stukken van het geding behoren:

( i) een proces-verbaal van 28 juni 2010, opgemaakt door de Rechter-Commissaris mr. W.M.C. van den Berg, voor zover inhoudende als relaas van diens bevindingen:

"Op 15 juni 2010 deed mr. W.M.C. van den Berg rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam, doorzoeking ter inbeslagneming in het perceel op het adres: [adres] te [plaats], een notariskantoor.

Deze doorzoeking werd verricht op bevel van de rechter-commissaris belast met behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam mr. V. Mul op de voet van het bepaalde in artikel 110 Wetboek van Strafvordering.

(...)

De rechter-commissaris nam hetgeen op de aangehechte lijst staat in beslag, met terhandstelling aan de officier van justitie.

(...)

Bijzonderheden tijdens of in verband met de doorzoeking:

Na binnentreden is aan de notaris en de klerk [betrokkene 2] medegedeeld dat er een zoeking zou plaatsvinden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1]. Aan de notaris is toen, en ook op een aantal momenten gedurende de zoeking, de gelegenheid gegeven tot overleg met de ringvoorzitter. De notaris heeft daarvan gebruik gemaakt. (…) Digitale rechercheurs hebben een zoekslag op het gehele netwerk losgelaten, zonder enig document in te zien. Op basis van een lijst verdachte dossiers/transacties in verband met [betrokkene 1] die door het opsporingsteam was samengesteld hebben de notaris en de klerk [betrokkene 2] aangewezen waar deze dossiers zich zouden moeten bevinden. (...) alle dossiers die betrekking hadden op de verdachte [betrokkene 1] zijn in beslag genomen. De notaris heeft de stukken onder protest afgestaan.

Reden voor inbeslagneming is in alle gevallen geweest dat de stukken/bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van een geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor wat betreft het digitale beslag moet daarbij nog de kanttekening worden gemaakt dat bij dat oordeel als uitgangspunt is genomen dat bestanden die gevonden kunnen worden met de te gebruiken zoektermen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid deel zullen uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.

De ringvoorzitter heeft enige dossiers ingezien en was niet van mening dat deze stukken deel uit maakten van een strafbaar feit, maar dat deze onder de geheimhouderplicht vielen.

Vervolgens heb ik besloten de digitale kopie en de dossiers te laten verzegelen.

De aan het proces-verbaal gehechte Lijst in beslag genomen voorwerpen, houdt het volgende in:

"Dossiernummer Gedetailleerde omschrijving Verzegelde zaak

246

[a-straat] Hilversum

3

360

[b-straat] Amsterdam

4

(…)

92

[c-straat] Waalwijk

4

91

[c-straat] Waalwijk

5

693

[d-straat] Nuland

5

159

[e-straat] Baarn

5

137

[e-straat] Baarn

6

547

[d-straat] Nuland

6

548

[d-straat] Nuland

6

111

[f-straat] Baarn

7

(…)

1565

[g-straat] Garderen

8

(…)

2219

[h-straat] Scherpenzeel

9

2674

[i-straat] Utrecht

9

1923

[j-straat] Wenum Wiesel

9

(…)

359

[k-straat] Aalsmeer

10

420

[k-straat] Aalsmeer

11

525

[l-straat] Hilversum

11

1149

[m-straat] Soest

11

(…)

1335

 [n-straat] Amsterdam

12

(…)

2405

[o-straat] Amsterdam

13

(…)

758

[j-straat] Wenum Wiesel

14

2412

[p-straat] Amsterdam

14

(…)

2799

[A] BV

15

2587

[B]

15

(…)

1615

St. [C]

16

(…)

1870

Stichting …. niet doorgegaan

17

1768

[B]

18

(…)

133

St. [C]

19

143

Stichting [D]

19

402

Stichting [E]

19

478

Stichting [F]

20

(…)

Div

1 Bundel concepten

20

1981

[q-straat] Sittard

21

(…)

1616

St. [G]

22

250

[r-straat] Baarn

22

-1- stuk USB-stick voorzien van netwerkdata 23";

(ii) een proces-verbaal van 12 november 2010 opgemaakt door de Rechter-Commissaris mr. V. Mul, voor zover inhoudende:

"Ondergetekende, als rechter-commissaris in strafzaken onder meer belast met het onderzoek in de zaak Pavo (verdachten [betrokkene 1] e.a.), verklaart het volgende. Op 9 juni 2010 heeft ondergetekende, samen met collega rechters-commissarissen in andere arrondissementen, in het kader van genoemd onderzoek doorzoekingen gedaan van verschillende woningen alsmede van een notariskantoor. Op de onderscheiden adressen, waaronder in het notariskantoor, is een groot aantal bescheiden in beslag genomen die onder het beroepsgeheim vallen, althans met betrekking tot welke bescheiden er een beroep wordt gedaan op het verschonings-recht. Alles bij elkaar gaat het inmiddels om zo’n vijftien verhuisdozen (!) vol (mogelijke) geheimhouderstukken.

Voor wat betreft de afhandeling van dit beslag, in het bijzonder voor zover het betreft de stukken die onder de notaris in beslag zijn genomen, merkt ondergetekende het volgende op.

Het ter plaatse – in het notariskantoor – beoordelen van de dossiers door althans in het bijzijn van de ringvoorzitter was om meerdere praktische redenen niet haalbaar. Er is voor gekozen alle dossiers die op het eerste gezicht betrekking leken te hebben op het onderzoek Pavo – zonder kennisneming van de inhoud van deze dossiers – mee te nemen. De gedachte was deze dossiers, nadat door een rechter-commissaris een eerste selectie zou zijn gemaakt, te laten bekijken door de ringvoorzitter en de rechter-commissaris tezamen, in het bijzonder ter beantwoording van vragen als (1) betreft het dossiers die op enigerlei wijze relevant (kunnen) zijn voor het onderzoek en (2) moet, in dat geval, het beroep op het verschoningsrecht worden gerespecteerd. Daarbij komt dan ook de vraag aan de orde of het geschriften betreft die onderdeel uitmaken van het strafbare feit of die tot het begaan daarvan hebben gediend.(...)

Vanwege de verdediging, in het bijzonder die van het notariskantoor, is een andere handelwijze voorgesteld, namelijk dat er geen voorselectie door ondergetekende mag worden gemaakt doch alle stukken eerst en alleen door de ringvoorzitter zouden moeten worden bekeken en beoordeeld. Pas na vrijgeven door de ringvoorzitter zou ondergetekende kennis mogen nemen van de stukken.

De officier van justitie daarentegen huldigt het standpunt dat juist wel door de rechter-commissaris een voorselectie gemaakt moet worden, temeer nu hij het is die de beoordeling kan maken of stukken (a) wel of niet terecht als geheimhouderstuk worden aangemerkt en (b) indien dat zo is, wel of niet onderdeel uitmaken van het strafbare feit of tot het begaan daarvan hebben gediend.

(...)

Ondergetekende verzoekt de bijzondere raadkamer, na kennis te hebben genomen van de standpunten van klager(s) en officier van justitie, indachtig onderhavig proces-verbaal een richtinggevende beslissing te nemen. In het bijzonder wordt de raadkamer gevraagd zich uit te laten over de vraag welke weg bewandeld dient te worden: een voorselectie door de rechter-commissaris en vervolgens inschakeling door de ringvoorzitter, of een oordeel vooraf door de ringvoorzitter. Wellicht dat de raadkamer, mocht een richtinggevende beslissing als hier verzocht kunnen worden gegeven, daarbij tevens enige gedachten kan formuleren omtrent de vraag op basis van welke criteria in beslag genomen stukken aan te merken zijn als geschriften die onderdeel uitmaken van het strafbare feit of tot het begaan ervan hebben gediend, in gevallen waarin niet evident is dat dit zo is of juist niet zo is."

3.3.

Ingevolge art. 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is (vgl. HR 29 maart 1994, LJN ZC9694, NJ 1994/537 en HR 12 februari 2002, LJN AD9162, NJ 2002/439).

3.4.

Het is derhalve eerst aan de verschoningsgerechtigde om zich bij de doorzoeking ter inbeslagneming uit te laten omtrent het verschoningsrecht met betrekking tot de in beslag te nemen stukken waarbij de zienswijze van de Ringvoorzitter (of diens vervanger), indien aanwezig, kan worden gevraagd. Dit is niet anders indien in verband met bijvoorbeeld de omvang van de te beoordelen stukken, de stukken die naar voorlopig oordeel van de Rechter-Commissaris voor inbeslagneming in aanmerking komen, verzegeld worden meegenomen naar het kabinet van de Rechter-Commissaris. Ook dan dient de verschoningsgerechtigde in staat te worden gesteld zich uit te laten over zijn verschoningsrecht met betrekking tot de inbeslaggenomen stukken. Het oordeel dat redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat het in dit verband door de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt onjuist is, komt in eerste instantie toe aan de Rechter-Commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de Ringvoorzitter (of diens vervanger). Voor zover dat noodzakelijk is mag daartoe door de Rechter-Commissaris van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen.

3.5.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat tegen de achtergrond van de in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van 31 mei 2010 genoemde omstandigheden de Rechter-Commissaris terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers, die blijkens het proces-verbaal van de Rechter-Commissaris alle betrekking hadden op [betrokkene 1], "deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend" en dat die stukken nimmer object van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht zijn. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, aangezien de aan het proces-verbaal van de Rechter-Commissaris gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen de inhoud van de dossiers niet vermeldt en evenmin een aanduiding bevat van de aard van de zich daarin bevindende stukken. Het middel klaagt daarover terecht.

3.6. Opmerking verdient voorts het volgende. De uit de bestreden beschikking en de overige stukken blijkende gang van zaken met betrekking tot de inbeslagneming houdt in dat de notaris en de Ringvoorzitter zich slechts ten aanzien van enkele van de in totaal 66 dossiers hebben kunnen uitlaten over de vraag of de zich daarin bevindende stukken kunnen worden aangemerkt als stukken die voorwerp uitmaken van de aan [betrokkene 1] verweten strafbare feiten of tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor zover in het in 3.5 weergegeven oordeel van de Rechtbank ligt besloten dat indien (reeds) op grond van de uit het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking blijkende omstandigheden kan worden geoordeeld dat die stukken geen object zijn van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht, het standpunt van de verschoningsgerechtigde daaromtrent niet behoeft te worden ingewonnen, is dat oordeel niet juist.

4 Beoordeling van het tweede middel

5 Slotsom

6 Beslissing