Parket bij de Hoge Raad, 29-01-2013, CA0434, 12/00907 B
Parket bij de Hoge Raad, 29-01-2013, CA0434, 12/00907 B
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 januari 2013
- Datum publicatie
- 19 juli 2013
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2013:CA0434
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA0434, Contrair
- Zaaknummer
- 12/00907 B
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Artt. 98 en 552a Sv. Verschoningsrecht notaris. 1. Brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. 2. Digitale bestanden die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 1994/537 en HR LJN AD9162. Het is derhalve eerst aan de verschoningsgerechtigde om zich bij de doorzoeking ter inbeslagneming uit te laten omtrent het verschoningsrecht m.b.t. de in beslag te nemen stukken, waarbij de zienswijze van de Ringvoorzitter (of diens vervanger), indien aanwezig, kan worden gevraagd. Dit is niet anders indien i.v.m. bijv. de omvang van de te beoordelen stukken, de stukken die naar het voorlopig oordeel van de R-C voor inbeslagneming in aanmerking komen, verzegeld worden meegenomen naar het kabinet R-C. Ook dan dient de verschoningsgerechtigde in staat te worden gesteld zich uit te laten over zijn verschoningsrecht m.b.t. de inbeslaggenomen stukken. Het oordeel dat redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat het in dit verband door de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt onjuist is, komt in eerste instantie toe aan de R-C, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de Ringvoorzitter (of diens vervanger). V.zv. noodzakelijk mag daartoe door de R-C van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen. Het oordeel van de Rb dat de R-C terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers, die blijkens het p-v van de R-C alle betrekking hadden op verdachte X, “deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die X wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend” en dat die stukken nimmer object van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht zijn, is zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk, aangezien de aan het p-v van de R-C gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen de inhoud van de dossiers niet vermeldt en evenmin een aanduiding bevat van de zich daarin bevindende stukken. V.zv. in het oordeel van de Rb ligt besloten dat indien (reeds) o.g.v. de uit het p-v aanvraag doorzoeking blijkende omstandigheden kan worden geoordeeld dat die stukken geen object zijn van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht, het standpunt van de verschoningsrechtigde daaromtrent niet behoeft te worden ingewonnen, is dat oordeel niet juist. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AZ3564 m.b.t. onderzoek naar in computers opgeslagen bestanden i.v.m. waarheidsvinding en het verschoningsrecht. Hetgeen hiervoor is overwogen m.b.t. de inbeslagneming van papieren dossiers is bij dat onderzoek v.zv. mogelijk van overeenkomstige toepassing. Het oordeel van de Rb dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de bestanden die voorkomen op de ‘digitale kopie’ van de onder klaagster inbeslaggenomen computerbestanden en die zijn gevonden a.d.h.v. de lijst van met X in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, gegevens bevatten die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, omdat het p-v van de R-C niets vermeldt omtrent de aard van de in die bestanden opgeslagen gegevens, noch omtrent de wijze waarop deze het onderzoek naar de inhoud van de gegevensdragers met het oog op het waarborgen van het verschoningsrecht heeft doen uitvoeren. Conclusie A-G: anders.
Conclusie
Nr. 12/00907 B
Mr. Vellinga
Zitting: 29 januari 2013
Conclusie inzake:
[klaagster]
1. Bij beschikking van 7 februari 2012 heeft de Rechtbank te Rotterdam het beklag van klaagster tegen de inbeslagneming van zich onder haar bevindende dossiers en digitale bestanden ongegrond verklaard.
2. Namens klaagster heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Aan de bestreden beschikking heeft de Rechtbank de volgende gang van zaken ten grondslag gelegd:
"Op 2 juni 2010 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 110 Sv schriftelijk van de rechter-commissaris gevorderd dat hij in het belang van het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] het kantoor van de klaagster zal doorzoeken. Ter onderbouwing van deze vordering was een proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagname opgesteld door het Korps landelijke politiediensten (KLPD) d.d. 31 mei 2010, waarin onder andere is opgenomen dat:
- [betrokkene 1] optreedt als vastgoedhandelaar en financieel adviseur;
- uit opsporingsonderzoeken is gebleken dat hij zakelijke relaties onderhoudt met personen die in het verleden voor misdrijven zijn veroordeeld of waartegen een strafrechtelijk onderzoek loopt of heeft gelopen;
- uit opgenomen communicatie naar voren komt dat hij die personen witwasmogelijkheden aanbiedt via onder andere rechtspersonen;
- gebleken is dat veel notariële aktes van (de rechtspersonen van) [betrokkene 1] zijn gepasseerd bij [klaagster];
- in diverse telefoongesprekken van [betrokkene 1] met anderen is gesproken over [betrokkene 2] van [klaagster];
- [betrokkene 1] in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek tussen hem en een (potentiële) koper van 14 januari 2010 vraagt om de notaris nog niet de opdracht te geven, want [betrokkene 1] wil overleggen om het bij [klaagster] te laten gebeuren;
- [betrokkene 1] in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek van 14 januari 2010 met [betrokkene 3] zegt dat hij bij [betrokkene 2] zit en alle dossiers doorneemt (...) en dat hij ([betrokkene 1]) hem ([betrokkene 2]) alles gaat uitleggen;
- in een direct afgeluisterd (zogeheten OVC-)gesprek dat op 20 januari 2010 is gevoerd tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3], wordt gesproken over een hypothecaire inschrijving van 6,8 miljoen. In dit gesprek heeft [betrokkene 1] tegen [betrokkene 3] gezegd dat:
"[betrokkene 2] knettergek is dat hij meewerkt. [betrokkene 4] is met de koopaktes aan het kloten en schuiven geweest. Hij ([betrokkene 2]) past de nota aan op ons verzoek. Iedere andere notaris (ntv) die dit doet. [betrokkene 4] kent [betrokkene 2] goed, daarmee kan [betrokkene 4] het bespreken. Met iemand anders gaat [betrokkene 4] de mist in."
De rechter-commissaris heeft de vordering van de officier van justitie op 10 juni 2010 toegewezen, waarna op 15 juni 2010 een doorzoeking ter inbeslagneming op het kantoor van de klaagster door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam, mr. W.M.C. van den Berg, is verricht. De doorzoeking was in het bijzonder gericht op dossiers van transacties die in verband konden worden gebracht met [betrokkene 1]. De rechter-commissaris was bij de doorzoeking onder andere vergezeld van de voorzitter van de ring, mr. Ploumen voornoemd. Tevens waren notaris [betrokkene 5] en notarisklerk [betrokkene 2] aanwezig. Digitale rechercheurs hebben, blijkens een door mr. Van den Berg opgesteld proces-verbaal, eerst een zoekslag op het gehele netwerk van het kantoor losgelaten, zonder enig document in te zien. Op basis van een door het opsporingsteam opgestelde lijst van verdachte dossiers en transacties die in verband met [betrokkene 1] werden gebracht, hebben de notaris [betrokkene 5] en klerk [betrokkene 2] aangewezen waar deze dossiers zich zouden moeten bevinden. Bij de doorzoeking zijn door de rechtercommissaris vervolgens 66 dossiers en digitale bestanden in beslag genomen. De notaris heeft geen toestemming gegeven tot doorzoeking van zijn kantoor en evenmin tot de inbeslagneming van stukken. De ringvoorzitter heeft enige dossiers ingezien en heeft daarbij te kennen gegeven van mening te zijn dat de stukken geen deel uit maakten van een strafbaar feit, maar dat deze onder de geheimhoudingsplicht vielen. De in beslag genomen stukken en de digitale kopie van de digitale bestanden zijn verzegeld meegenomen door de rechter-commissaris, onder de uitdrukkelijke toezegging dat het beslag niet in handen van het Openbaar Ministerie dan wel een opsporingsinstantie zal worden gesteld voordat onherroepelijk is beslist op een door de klaagster in te dienen klaagschrift."
4. Het eerste middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat "redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de in beslag genomen papieren dossiers deel uitmaken van een of meer strafbare feiten dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend" en dat "de doorzoeking op gerichte wijze heeft plaatsgehad" onvoldoende is gemotiveerd. Blijkens de toelichting op het middel heeft deze klacht betrekking op de inbeslagneming van 66 dossiers. Het tweede middel bevat dezelfde klacht als het eerste middel ten aanzien van de inbeslaggenomen digitale bestanden. Aldus lenen beide middelen zich voor gezamenlijke bespreking.
5. De Rechtbank heeft overwogen voor zover voor de onderhavige middelen van belang:
"De rechter-commissaris heeft in het door haar opgemaakte proces-verbaal d.d. 28 juni 2010 gerelateerd dat de reden voor inbeslagneming in alle gevallen is geweest dat de stukken en bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van een geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor wat betreft het digitale beslag heeft de rechtercommissaris nog de kanttekening gemaakt dat bij dat oordeel als uitgangspunt is genomen dat bestanden die gevonden kunnen worden met de te gebruiken zoektermen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid deel zullen uitmaken van één of meer strafbare feiten die verdachten (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
Op grond van de omstandigheden, genoemd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van het KLPD van 31 mei 2010, kon naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden vermoed dat [betrokkene 1] had 'gerommeld' met koopaktes. Ook kon redelijkerwijs worden vermoed dat op diens verzoek notarisklerk [betrokkene 2] nota's - waarschijnlijk - niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en dat deze (vervolgens) zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten.
De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat de rechter-commissaris terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de in beslag genomen papieren dossiers - die blijkens haar proces-verbaal allemaal betrekking hadden op [betrokkene 1] - deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Dergelijke stukken zijn, zoals hiervoor al is overwogen, nimmer object van het aan een notaris toekomende verschoningsrecht; hetzelfde geldt voor het van de notaris afgeleide recht van diens klerk. De inbeslagname van de papieren dossiers is derhalve rechtmatig geschied.
Anders dan namens de klaagster is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking op gerichte wijze heeft plaatsgehad. Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat de doorzoeking heeft plaatsgevonden op basis van een - door het opsporingsteam samengestelde - lijst verdachte dossiers en transacties die met [betrokkene 1] in verband zijn gebracht. Dat in totaal 66 dossiers zijn meegenomen, doet hier niet aan af en dit wekt tegen de achtergrond van de genoemde lijst - die zijn weerslag heeft gekregen in een proces-verbaal van het KLPD van 1 december 2011 - zelfs geen bevreemding. Illustratief voor de gerichte wijze van doorzoeken is dat, naar bij de behandeling in raadkamer is gebleken, dossiers die redelijkerwijs niet als verdacht konden worden aangemerkt, zoals de huwelijkse voorwaarden en de testamenten van [betrokkene 1] en zijn echtgenote, niet zijn meegenomen. De zoekactie heeft ook op de minst bezwarende wijze plaatsgehad. De voorzitter van de ring is tijdens de doorzoeking aanwezig geweest.
Ten aanzien van de vastgelegde digitale bestanden geldt het volgende.
Gesteld noch gebleken is dat het onderzoek op het netwerk van het notariskantoor bij de doorzoeking niet binnen de grenzen van artikel 1251 Sv is gebleven, waarbij de rechtbank opmerkt dat uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat dit is geschied zonder enig document in te zien.
Vervolgens rijst de vraag of de vastlegging van de bij het notariskantoor opgeslagen digitale gegevens rechtmatig is geweest. Op deze bevoegdheid, die de rechter-commissaris op de voet van artikel 125i Sv toekomt, is artikel 98 Sv van overeenkomstige toepassing.
Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris is het de rechtbank niet geheel duidelijk geworden of de daarin genoemde 'digitale kopie' alleen die digitale bestanden heeft betroffen die met verdachte dossiers en transacties van [betrokkene 1] in verband konden worden gebracht of dat, zoals de klaagster heeft gesteld, een kopie is gemaakt van de gehele harde schijf van een computer van notarisklerk [betrokkene 2] en 'digitale bestanden van dossiermappen'. Gelet op de ongebruikelijk lange tijd die sedert het indienen van het klaagschrift is verstreken, zal de rechtbank het onderzoek niet heropenen teneinde hieromtrent duidelijkheid te krijgen, maar als na te melden beslissen.
Voor zover de in opdracht van de rechter-commissaris vastgelegde digitale bestanden louter bestanden betreffen die aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties zijn gevonden, geldt mutatis mutandis hetgeen zojuist omtrent de inbeslaggenomen papieren dossiers is geoordeeld. Deze digitale bestanden zijn rechtmatig vastgelegd.
Voor zover de 'digitale kopie' ook andere digitale bestanden heeft betroffen, geldt dat ten aanzien van die andere bestanden op voorhand niet kan worden gezegd dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat het in het algemeen omtrent het inbeslaggenomene ingenomen standpunt van de klaagster, inhoudende dat het inbeslaggenomene object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaakt, onjuist is. In dat geval moet de rechter-commissaris het ertoe leiden dat aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, zoals deze is weergegeven in genoemd proces-verbaal van 1 december 2011, alsnog een schifting wordt gemaakt tussen de digitale bestanden waarvan wel kan worden gezegd dat deze deel uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend, en de digitale bestanden waarbij dit niet het geval is. Bestanden in die laatste categorie dienen onomkeerbaar te worden verwijderd van de gegevensdrager waarop zij staan. Dit alles dient te geschieden op een wijze die het verschoningsrecht van de klaagster waarborgt, waarbij gedacht kan worden aan een digitale zoekslag met zoektermen, zonder dat de betreffende bestanden worden geopend.' De wet vereist niet dat bij deze nadere selectie de voorzitter van de ring aanwezig is (vgl. HR 19 mei 2009, LJN BH7284).
Gelet op het bovenstaande en nu niet gebleken is dat er enig ander gebrek aan de doorzoeking, inbeslagneming en de vastlegging van opgeslagen gegevens kleeft, acht de rechtbank de doorzoeking, inbeslagname en de vastlegging van opgeslagen gegevens rechtmatig."
6. Op grond van de omstandigheden, genoemd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van het KLPD van 31 mei 2010, kon naar het oordeel van de Rechtbank redelijkerwijs worden vermoed dat [betrokkene 1] had 'gerommeld' met koopaktes. Ook kon redelijkerwijs worden vermoed dat op diens verzoek notarisklerk [betrokkene 2] nota's - waarschijnlijk - niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en dat deze (vervolgens) zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten. Tegen deze achtergrond is de Rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris terecht heeft aangenomen dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers en digitale bestanden, voor zover deze laatste met verdachte dossiers en transacties van [betrokkene 1] in verband konden worden gebracht, deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.
7. De middelen stellen de vraag aan de orde of de Rechtbank haar oordeel dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de in beslag genomen papieren dossiers en de digitale bestanden voor zover deze bestanden betreffen die aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties zijn gevonden, deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend, voldoende met redenen heeft omkleed.
8. Zoals gezegd heeft de Rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat op grond van de omstandigheden, genoemd in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van het KLPD van 31 mei 2010, naar het oordeel van de Rechtbank redelijkerwijs kon worden vermoed dat [betrokkene 1] had 'gerommeld' met koopaktes, en voorts dat op diens verzoek notarisklerk [betrokkene 2] nota's - waarschijnlijk - niet overeenkomstig de waarheid had aangepast en dat deze (vervolgens) zijn medewerking had verleend aan onregelmatige transacties of transporten. In aanmerking genomen hetgeen de Rechtbank heeft vastgesteld omtrent de inhoud van vorengenoemd proces-verbaal, er kort gezegd op neer komende dat [betrokkene 1] als vastgoedhandelaar en financieel adviseur wordt verdacht van witwassen, veel notariële aktes zijn gepasseerd bij [klaagster] en in een telefoongesprek wordt gesproken van het aanpassen van nota's door een medewerker van het notariaat, heeft de Rechtbank haar oordeel toereikend gemotiveerd.(1) Uit een en ander heeft de Rechtbank immers kunnen afleiden dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat [betrokkene 1] het witwassen waarvan hij wordt verdacht heeft verricht (mede) door middel van transacties waarvan de aktes zijn gepasseerd bij [klaagster] en de op die aktes betrekking hebbende fysieke dossiers en digitale bestanden derhalve stukken moeten bevatten die voorwerp uitmaken van bedoeld witwassen en/of tot het begaan daarvan hebben gediend.
9. De middelen falen.
10. Het derde middel houdt in dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet vereist is dat de voorzitter van de ring aanwezig was bij de schifting door de rechter-commissaris van de gekopieerde digitale bestanden in - indien aanwezig - verschoningsgerechtigde en niet verschoningsgerechtigde stukken.
11. Aan de beoordeling van het middel dient ten grondslag te worden gelegd hetgeen de Hoge Raad overwoog in zijn beschikking van 30 november 1999, LJN AA3805, zoals samengevat in zijn beschikking van 18 juni 2002, LJN AD5297, NJ 2003, 621(2):
"5.4.1. Art. 98, tweede lid, Sv, welke bepaling ingevolge art. 113 (oud), tweede lid, Sv en het huidige art. 110, derde lid, Sv ook van toepassing is in geval van huiszoeking onderscheidenlijk doorzoeking ter inbeslagneming door de rechter-commissaris, moet aldus worden verstaan dat huiszoeking/doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat, ook zonder diens toestemming, mag plaatsvinden wanneer zij is gericht op brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan de advocaat toekomende bevoegdheid tot verschoning.
5.4.2. Voorts brengt de aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de advocaat als de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
5.4.3. Het verschoningsrecht van de advocaat is echter in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173; HR 14 oktober 1986, NJ 1987, 490).
Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft, en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
In een dergelijk uitzonderlijk geval dient de doorzoeking door de rechter-commissaris te geschieden en is het niet aan de verschoningsgerechtigde advocaat om te bepalen of, en zo ja welke stukken onder zijn verschoningsrecht vallen.
Het oordeel of in een zodanig geval bepaalde brieven of geschriften redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, komt dan in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten in het desbetreffende arrondissement of diens vervanger. (...)"
12. Zoals de Hoge Raad overweegt kan doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat zonder diens toestemming reeds plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor inbeslagneming bij de notaris, immers ook een verschoningsgerechtigde geheimhouder als bedoeld in art. 218 Sv, ligt dit niet anders. Wanneer de verschoningsgerechtigde geheimhouder, zoals in casu, zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij er - eveneens zoals in casu - redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
13. Voorts kan doorzoeking ter inbeslagneming zonder toestemming van de geheimhouder plaatsvinden in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden. In een dergelijk uitzonderlijk geval komt, aldus de Hoge Raad, het oordeel of bepaalde brieven of geschriften redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten in het desbetreffende arrondissement of diens vervanger. Voor inbeslagneming onder de notaris kan voor de deken worden gelezen de voorzitter van de ring van notarissen in het betreffende arrondissement. Diens positie tegenover notarissen zoals vervat in de art. 82 jo. 61 lid 1 Wet op het notarisambt komt in de praktijk voor wat betreft de aanwezigheid bij de doorzoeking overeen met de positie van de deken ten opzichte van advocaten in het arrondissement (art. 35 Advocatenwet).(3)
14. Hoewel uit het voorgaande niet volgt dat de voorzitter van de ring aanwezig dient te zijn bij de selectie van de bestanden in bestanden die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend en bestanden waarvan dat niet gezegd kan worden, lijkt het met het oog op de garanties die op grond van het bepaalde in art. 8 EVRM worden geëist, wel aangewezen dat hij bij die selectie, zoals in casu het geval was, aanwezig is.(4) Niettemin blijft het aan de organen van politie en justitie om te bepalen of er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van de verschoningsgerechtigde geheimhouder, dat de in beslag te nemen c.q. genomen stukken geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend, onjuist is.
15. Een andere vraag is of de voorzitter van de ring aanwezig dient te zijn bij de selectie van de bestanden die in zijn aanwezigheid door de rechter-commissaris in beslag zijn genomen. Dat is niet het geval. De Hoge Raad heeft immers geoordeeld dat de zorgvuldigheid waarmee de inbeslagneming van goederen of bescheiden onder een geheimhouder gepaard behoort te gaan, niet vereist dat de deken aanwezig is bij de beoordeling door de rechter-commissaris van de vraag ten aanzien van welke door hem - in tegenwoordigheid van de deken - inbeslaggenomen stukken het beslag gehandhaafd dient te blijven en welke stukken alsnog kunnen worden teruggegeven.(5)
16. Het middel faalt.
17. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Die motivering ontbrak in HR 4 maart 2006, LJN AU2062.
2 Zie ook HR 12 februari 2002, LJN AD9162, NJ 2002, 439 en HR 14 juni 2005, LJN AT4418, NJ 2005, 353.
3 Aldus J.C.H. Melis, bewerkt door B.C.M. Waaijer, De Notariswet, Deventer: Kluwer 2012, p. 403, en M. Tempelaar in Beroepsgeheim en verschoningsrecht, Den Haag: Sdu uitgevers 2008, p. 122. Voorts Kamerstukken II 2003-2004, 29441, nr. 3 (vorderen gegevens), p. 22, alsmede Handleiding voor de doorzoeking van een notariskantoor van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.
4 EHRM 24 juli 2008, NJ 2009, 508, m. nt. T.M. Schalken (André e.a. c. la France), par. 42, 43, en EHRM 1 september 2009, NJ 2009, 509 (Jacquier c. la France).
5 HR 15 mei 2009, LJN BH7384, rov. 5.2.