Hoge Raad, 17-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1446, 13/03453
Hoge Raad, 17-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1446, 13/03453
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 juni 2014
- Datum publicatie
- 18 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:1446
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:543, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/03453
Inhoudsindicatie
Art. 28 (oud) Wet beëdigde tolken en vertalers. Anders dan het middel betoogt, staat art. 28 niet eraan in de weg dat het verhoor van een persoon die de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst, niet steeds plaatsvindt met bijstand van – in beginsel – een in het register voor tolken ingeschreven tolk. Het verhoor kan plaatsvinden in een taal die de te horen persoon en de verbalisant in voldoende mate beheersen. Het oordeel van het Hof dat de omstandigheid dat aangeefster zonder een beëdigde tolk in de Marokkaanse taal is gehoord door verbalisanten, van wie één de Marokkaanse taal beheerst, niet ertoe dient te leiden dat de door haar afgelegde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten, nu er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van die verklaring in het p-v en aan de betrouwbaarheid van de verklaring, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Uitspraak
17 juni 2014
Strafkamer
nr. 13/03453
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 juli 2013, nummer 22/004820-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. Stipdonk, advocaat te Leiden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het middel
Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
De verdachte is ter zake van 'mishandeling, begaan tegen zijn moeder' veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe onder meer aangedragen dat de verklaring van aangeefster dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu het verhoor blijkens het proces-verbaal van aangifte heeft plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van een tolk.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat uit het dossier blijkt dat aangeefster zonder beëdigde tolk is gehoord in de Marokkaanse taal en dat het proces-verbaal is opgemaakt in de Nederlandse taal. Het hof stelt voorts vast dat één van de verhorende verbalisanten, de opsporingsambtenaar [verbalisant], heeft gerelateerd de Marokkaanse taal te spreken. Voorts constateert het hof dat het verhoor van aangeefster aanving 5 minuten na de aanhouding op heterdaad van de verdachte. Ofschoon daarvan in het proces-verbaal niet uitdrukkelijk verantwoording wordt afgelegd, acht het hof in de gegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk dat de politie kennelijk van oordeel is geweest dat het opnemen van de aangifte niet duldde dat het optreden van een beëdigde tolk werd afgewacht. Het hof neemt verder in aanmerking dat de verdediging niet concreet heeft onderbouwd in welk opzicht en/of om welke reden er onjuistheden in het proces-verbaal van aangifte voorkomen, die te wijten zijn aan het feit dat aangeefster niet met behulp van een tolk is gehoord. Daar de verklaring van aangeefster voorts bevestiging vindt in het bij aangeefster geconstateerde letsel, alsmede in het gegeven dat de verdachte ter plaatse door de politie werd aangetroffen met een staaf in zijn hand, is het hof in de onderhavige situatie van oordeel dat er niet zodanige redenen zijn om te twijfelen aan de weergave van de verklaring van aangeefster in het proces-verbaal dat om die reden niet op de inhoud van dit stuk tegen de achtergrond van de overige inhoud van het dossier mag worden afgegaan. Het hof acht de uit dit proces-verbaal kenbare verklaring van aangeefster dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het arrest dat de raadsman naar voren heeft gebracht ter zitting (LJN BW2561) doet hieraan niet af, omdat het daarbij om een andere specifieke situatie ging, te weten het verhoor van een verdachte, bij welk verhoor diens schoonmoeder als tolk optrad. Het hof verwerpt het verweer."
Art. 28 (oud) van de Wet beëdigde tolken en vertalers houdt in:
"1. De volgende diensten en instanties maken in het kader van het strafrecht en het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers:
a. de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
b. de tot de rechterlijke macht behorende gerechten;
c. het Openbaar Ministerie;
d. de Immigratie- en Naturalisatiedienst;
e. de politie;
f. de Koninklijke Marechaussee.
2. Onze Minister kan bij ministeriële regeling instanties en organen aanwijzen die in het kader van het strafrecht en het vreemdelingenrecht ook gehouden zijn gebruik te maken van beëdigde tolken en vertalers.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat.
4. Indien van het eerste of het tweede lid wordt afgeweken wordt dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd. Ingeval geen sprake is van spoedeisende inzet van een tolk of vertaler, dient deze voorafgaand aan zijn inzet een recente verklaring omtrent het gedrag dan wel een integriteitsverklaring over te leggen. Indien het vanwege de spoedeisendheid niet mogelijk is voorafgaand aan de inzet een verklaring omtrent het gedrag over te leggen geschiedt dit na de inzet. De artikelen 29 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing op een tolk of vertaler als bedoeld in het derde lid."
Anders dan het middel betoogt, staat art. 28 (oud) van de Wet beëdigde tolken en vertalers niet eraan in de weg dat het verhoor van een persoon die de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst, niet steeds plaats vindt met bijstand van - in beginsel - een in het register voor tolken ingeschreven tolk. Het verhoor kan plaatsvinden in een taal die de te horen persoon en de verbalisant in voldoende mate beheersen. Het oordeel van het Hof dat de omstandigheid dat de aangeefster zonder een beëdigde tolk in de Marokkaanse taal is gehoord door verbalisanten, van wie één de Marokkaanse taal beheerst, niet ertoe dient te leiden dat de door haar afgelegde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten, nu er - kort gezegd – geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van die verklaring in het proces-verbaal en aan de betrouwbaarheid van de verklaring, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2014.