Home

Parket bij de Hoge Raad, 15-04-2014, ECLI:NL:PHR:2014:543, 13/03453

Parket bij de Hoge Raad, 15-04-2014, ECLI:NL:PHR:2014:543, 13/03453

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
15 april 2014
Datum publicatie
18 juni 2014
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:543
Formele relaties
Zaaknummer
13/03453

Inhoudsindicatie

Art. 28 (oud) Wet beëdigde tolken en vertalers. Anders dan het middel betoogt, staat art. 28 niet eraan in de weg dat het verhoor van een persoon die de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst, niet steeds plaatsvindt met bijstand van – in beginsel – een in het register voor tolken ingeschreven tolk. Het verhoor kan plaatsvinden in een taal die de te horen persoon en de verbalisant in voldoende mate beheersen. Het oordeel van het Hof dat de omstandigheid dat aangeefster zonder een beëdigde tolk in de Marokkaanse taal is gehoord door verbalisanten, van wie één de Marokkaanse taal beheerst, niet ertoe dient te leiden dat de door haar afgelegde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten, nu er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van die verklaring in het p-v en aan de betrouwbaarheid van de verklaring, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Conclusie

Nr. 13/03453

Mr. Harteveld

Zitting 15 april 2014

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 3 juli 2013 de verdachte ter zake van “mishandeling, begaan tegen zijn moeder”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. A.P. Stipdonk, advocaat te Leiden, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.

3.1. Het middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, klaagt - naar ik begrijp - met een beroep op artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers1 over ’s Hofs verwerping van het verweer dat de verklaring van de aangeefster (verdachtes moeder) bij de politie moet worden uitgesloten van het bewijs, nu het verhoor heeft plaatsgevonden zonder bijstand van een beëdigde tolk.

3.2. Het Hof heeft het bedoelde verweer in het bestreden arrest als volgt weergegeven en verworpen:

“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe onder meer aangedragen dat de verklaring van aangeefster dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu het verhoor blijkens het proces-verbaal van aangifte heeft plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van een tolk.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt allereerst vast dat uit het dossier blijkt dat aangeefster zonder beëdigde tolk is gehoord in de Marokkaanse taal en dat het proces-verbaal is opgemaakt in de Nederlandse taal. Het hof stelt voorts vast dat één van de verhorende verbalisanten, de opsporingsambtenaar [verbalisant], heeft gerelateerd de Marokkaanse taal te spreken. Voorts constateert het hof dat het verhoor van aangeefster aanving 5 minuten na de aanhouding op heterdaad van de verdachte. Ofschoon daarvan in het proces-verbaal niet uitdrukkelijk verantwoording wordt afgelegd, acht het hof in de gegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk dat de politie kennelijk van oordeel is geweest dat het opnemen van de aangifte niet duldde dat het optreden van een beëdigde tolk werd afgewacht. Het hof neemt verder in aanmerking dat de verdediging niet concreet heeft onderbouwd in welk opzicht en/of om welke reden er onjuistheden in het proces-verbaal van aangifte voorkomen, die te wijten zijn aan het feit dat aangeefster niet met behulp van een tolk is gehoord. Daar de verklaring van aangeefster voorts bevestiging vindt in het bij aangeefster geconstateerde letsel, alsmede in het gegeven dat de verdachte ter plaatse door de politie werd aangetroffen met een staaf in zijn hand, is het hof in de onderhavige situatie van oordeel dat er niet zodanige redenen zijn n om te twijfelen aan de weergave van de verklaring van aangeefster in het proces-verbaal dat om die reden niet op de inhoud van dit stuk tegen de achtergrond van de overige inhoud van het dossier mag worden afgegaan. Het hof acht de uit dit proces-verbaal kenbare verklaring van aangeefster dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het arrest dat de raadsman naar voren heeft gebracht ter zitting (LJN BW2561) doet hieraan niet af, omdat het daarbij om een andere specifieke situatie ging, te weten het verhoor van een verdachte, bij welk verhoor diens schoonmoeder als tolk optrad. Het hof verwerpt het verweer.”

3.3. Het hier van toepassing zijnde artikel 28 (afnameplicht) van de per 1 januari 2009 in werking getreden Wet beëdigde tolken en vertalers luidt:

“1. De volgende diensten en instanties maken in het kader van het strafrecht en het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers:

a. de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

b. de tot de rechterlijke macht behorende gerechten;

c. het Openbaar Ministerie;

d. de Immigratie- en Naturalisatiedienst;

e. de politie;

f. de Koninklijke Marechaussee.

2. Onze Minister kan bij ministeriële regeling instanties en organen aanwijzen die in het kader van het strafrecht en het vreemdelingenrecht ook gehouden zijn gebruik te maken van beëdigde tolken en vertalers.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat.

4. Indien van het eerste of tweede lid wordt afgeweken wordt dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd. Ingeval geen sprake is van spoedeisende inzet van een tolk of vertaler, dient deze voorafgaand aan zijn inzet een recente verklaring omtrent het gedrag dan wel een integriteitsverklaring over te leggen. Indien het vanwege de spoedeisendheid niet mogelijk is voorafgaand aan de inzet een verklaring omtrent het gedrag over te leggen geschiedt dit na de inzet. De artikelen 29 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing op een tolk of vertaler als bedoeld in het derde lid.”

3.4. De ten tijde van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit geldende Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken (2008A010g, inwerking getreden met ingang van 1 januari 2009, Stcrt. 2012, nr. 26879, hierna: de Aanwijzing)2 houdt voor zover hier van belang het volgende in:

1. Achtergrond

Verschillende verdragsbepalingen zien op tolkenbijstand in strafzaken. Daarnaast is in het Wetboek van Strafvordering de tolkenbijstand tijdens het verhoor door de rechter-commissaris (art. 191 Sv) en het onderzoek ter terechtzitting (art. 260, 274-276, 325, 346, 362 en 391 Sv) geregeld.

Een wettelijke regeling met betrekking tot de opsporingsfase ontbreekt evenwel, terwijl tolkenbijstand en bijstand van vertalers in deze fase van het onderzoek van groot belang is. Een goede weergave van de bij de politie afgelegde verklaring(en) is immers van belang voor de beslissing of en terzake waarvan wordt vervolgd.

Deze aanwijzing regelt de bijstand van tolken en vertalers in de opsporingsfase van strafzaken. De aanwijzing sluit aan op de in het Wetboek van Strafvordering opgenomen regeling van deze materie en is in overeenstemming met de per 11 december 2008 in werking getreden Wet beëdigde tolken en vertalers (Stb. 2008, 555), die strekt tot het waarborgen van de kwaliteit en integriteit van tolken en vertalers.

De Wet beëdigde tolken en vertalers voorziet in het instellen van een register voor tolken en vertalers alsmede de introductie van een afnameplicht voor aangewezen instanties van beëdigde tolken en vertalers, zijnde de in het register ingeschreven tolken en vertalers. De wet bevat een uitzonderingsclausule voor het geval geen beëdigde tolk of vertaler (tijdig) beschikbaar is. In dat geval kan een tolk of vertaler worden ingezet die niet staat ingeschreven in het register. Als afnameplichtige instanties worden onder meer het Openbaar Ministerie, de politie en de Koninklijke Marechaussee aangemerkt.

2 Verdachte - vertolking van het gesprokene

(…)

2.6

Wijze van vertolking

Als het verhoor plaatsvindt met behulp van een tolk, wordt in beginsel de bijstand van een beëdigde tolk (een in het register ingeschreven tolk) ingeroepen, tenzij een beëdigde tolk niet (tijdig) beschikbaar is. In dat geval kan een tolk worden ingezet die niet staat ingeschreven in het register. Als een tolk wordt ingezet die niet staat ingeschreven in het register, wordt dit met redenen omkleed, schriftelijk vastgelegd.

De niet-ingeschreven tolk dient zo mogelijk voorafgaand aan zijn inzet een recente verklaring omtrent het gedrag dan wel een integriteitsverklaring over te leggen. Indien het vanwege de spoedeisendheid niet mogelijk is voorafgaand aan de inzet een verklaring omtrent het gedrag over te leggen geschiedt dit na de inzet.

Indien de verdachte en de verbalisant van oordeel zijn dat zij allebei een andere taal in voldoende mate beheersen en dat het verhoor in deze taal kan geschieden, wordt het verhoor in deze taal afgenomen. In het proces-verbaal wordt in dat geval gerelateerd dat het verhoor met instemming van de verdachte in een andere taal heeft plaatsgevonden. De verbalisant maakt bovendien gemotiveerd aantekening van zijn beheersing van de andere taal. Het kan de overtuiging ten goede komen als het relaas van het verhoor dat in deze andere taal heeft plaatsgevonden ook in deze taal in het proces-verbaal wordt opgenomen naast de in het Nederlands opgetekende verklaring.

(…)

4 Getuige/deskundige - vertolking/vertaling van het gesprokene

Voor de getuige of deskundige geldt dezelfde regeling als voor de verdachte, zij het dat dan het moment waarop vertolkt wordt van ondergeschikt belang is. Centrale vraag is of de getuige of deskundige de Nederlandse taal voldoende beheerst. Indien de getuige of deskundige de Nederlandse taal niet of slechts beperkt beheerst, kan in lijn met de regeling voor de verdachte, het verhoor plaats vinden in een andere taal of met behulp van een tolk.”

3.5.

In zijn overwegingen zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven heeft het Hof uiteengezet dat en waarom het van oordeel is dat de verklaring van de aangeefster niet behoeft te worden uitgesloten van het bewijs, ondanks dat zij is gehoord zonder bijstand van een tolk.

Het Hof heeft eerst vastgesteld dat de aangeefster zonder beëdigde tolk is gehoord in de Marokkaanse taal en dat het proces-verbaal in de Nederlandse taal is opgemaakt. Voorts heeft het Hof nog vastgesteld dat dat één van de verhorende verbalisanten, [verbalisant], heeft gerelateerd de Marokkaanse taal te spreken.

3.6.

Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van een beëdigde vertaler of -tolk, moet dit ingevolge het vierde lid van artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers voorzien van een motivering schriftelijk worden vastgelegd. Dit biedt waarborg dat zorgvuldig met de afnameverplichting wordt omgegaan en biedt voorts duidelijkheid wie als tolk of vertaler heeft opgetreden.3 Het Hof overweegt dienaangaande dat in het proces-verbaal niet uitdrukkelijk verantwoording wordt afgelegd waarom van een beëdigde vertaler of tolk is afgezien, maar dat het gelet op het feit dat het verhoor van de aangeefster vijf minuten na de aanhouding op heterdaad van de verdachte aanving het in de gegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk acht dat de politie kennelijk van oordeel is geweest dat het opnemen van de aangifte niet duldde dat het optreden van een beëdigde tolk werd afgewacht. Dat lijkt mij, nu vanuit het cassatieperspectief, evenmin onbegrijpelijk. Daarbij speelt de context van het optreden van de verhorende verbalisanten ook een rol. Het gaat om een geval van huiselijk geweld, waarbij de politie zo lijkt mij niet best kan wachten met het opnemen van de aangifte van het slachtoffer, omdat het gevaar van ‘undue influence’ vanuit de familiale omgeving op het slachtoffer reëel is.

3.7.

Dat ook voor de verhorende verbalisant een rol kan zijn weggelegd wanneer niet van een beëdigde tolk of vertaler gebruik wordt gemaakt blijkt voorts uit de hierboven, onder 3.4. genoemde Aanwijzing, zoals deze van kracht was tijdens het verhoor van de aangeefster in deze zaak.4 Daarbij dient deze Aanwijzing, en meer in het bijzonder de hierboven geciteerde paragraaf 2.6 van de Aanwijzing naar het mij voorkomt als recht in de zin van artikel 79 RO te worden aangemerkt, omdat dit onderdeel zich naar inhoud en strekking ertoe leent als rechtsregel te worden toegepast.5 In het onderhavige geval waren zowel de aangeefster als de verhorende verbalisant kennelijk van oordeel dat zij allebei de Marokkaanse taal in voldoende mate beheersten. Het verhoor is ook in deze taal afgenomen, waarbij het proces-verbaal in de Nederlandse taal opgemaakt. In het proces-verbaal is weliswaar niet uitdrukkelijk vermeld dat met instemming van de aangeefster het verhoor in de Marokkaanse taal heeft plaatsgevonden. Maar die instemming kan dunkt mij worden afgeleid uit de gang van zaken en uit het feit dat de aangeefster haar verklaring zelf heeft ondertekend.

3.8.

Het vorenstaande, mede bezien in het licht van de Aanwijzing, in aanmerking genomen, leidt ertoe dat het oordeel van het Hof geen blijk geeft van miskenning van artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

3.9.

Als laatste element in de overwegingen van het Hof komt de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster aan bod, waarbij het Hof oordeelt dat, mede gelet op het feit dat contra-indicaties door de verdediging niet zijn aangedragen, de weergave in het proces-verbaal van de in de Marokkaanse taal afgelegde verklaring voldoende betrouwbaar is en bruikbaar voor het bewijs. Ook dat oordeel lijkt mij niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in ogenschouw dat niet is gebleken dat op enig moment in het strafgeding door de verdediging de wens te kennen is gegeven om de aangeefster als getuige te (doen) horen, om langs die weg de betrouwbaarheid van de eerder afgelegde verklaring ter discussie te stellen.

4. Het middel faalt.

5. Ambtshalve gronden die tot vernietiging aanleiding behoren te geven heb ik niet aangetroffen.

6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG