Hoge Raad, 07-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:523, 12/03239
Hoge Raad, 07-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:523, 12/03239
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 maart 2014
- Datum publicatie
- 7 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:523
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1825
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2012:BV9880
- Zaaknummer
- 12/03239
Inhoudsindicatie
Auteursrecht. Door rechthebbenden te ontvangen billijke vergoeding in geval van door lidstaten gestelde beperkingen op reproductierechten van auteurs- en naburig rechthebbenden ten behoeve van privé-gebruik; art. 2 en 5 lid 2 aanhef en onder b Auteursrechtrichtlijn (Richtlijn 2001/29/EG) en art. 10 aanhef en onder e Wet op de naburige rechten. Aanwijzing bij algemene maatregel van bestuur van voorwerpen ten aanzien waarvan billijke vergoeding verschuldigd is, art. 16c Auteurswet (thuiskopievergoeding). Handelt de Staat in strijd met de Auteursrechtrichtlijn en de daarmee samenhangende nationale wetgeving door bij amvb digitale audiospelers en videorecorders niet aan te wijzen als voorwerpen ten aanzien waarvan thuiskopievergoeding verschuldigd is? Resultaatsverplichting Staat ter verzekering van billijke vergoeding, autonoom Unierechtelijk begrip, goede werking interne markt, waarborg rechtvaardig evenwicht tussen rechthebbenden en gebruikers. Beperkingen beleidsvrijheid lidstaten bij vaststelling vergoedingsregeling, coherente wijze van invulling. Naar inhoud met Auteursrechtrichtlijn strijdige amvb’s.
Kostenveroordeling, toepasselijkheid art. 1019h Rv, strijd met art. 14 Handhavingsrichtlijn (Richtlijn 2004/48/EG)? Aanhouding beslissing vanwege samenhang met de in HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879 (ACI c.s./Thuiskopie) gestelde prejudiciële vraag.
Uitspraak
7 maart 2014
Eerste Kamer
12/03239
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
In de zaak van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),zetelende te ’s-Gravenhage,
EISER tot cassatie, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. S.M. Kingma,
t e g e n
1. DE STICHTING NABURIGE RECHTENORGANISATIE VOOR MUSICI EN ACTEURS NORMA,gevestigd te Amsterdam,
2. [verweerder 2],wonende te [woonplaats],
3. [verweerder 3],wonende te [woonplaats],
4. [verweerster 4],wonende te [woonplaats],
5. [verweerster 5],wonende te [woonplaats],
6. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid NEDERLANDSE TOONKUNSTENAARSBOND,gevestigd te Amsterdam,
7. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid FNV KUNSTEN INFORMATIE EN MEDIA,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. T. Cohen Jehoram en mr. V. Rörsch.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Staat en Norma c.s.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 313094/ HA ZA 08-1916 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 juni 2010;
b. het arrest in de zaak 200.074.515/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 27 maart 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Staat beroep in cassatie ingesteld. Norma c.s. hebben (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal A. Hammerstein strekt tot verwerping van het principale en van het (voorwaardelijk) incidentele beroep.
De advocaten van de Staat hebben bij brief van 12 december 2013 op die conclusie gereageerd. De advocaat van Norma c.s. heeft dat bij brief van 13 december 2013 gedaan.
3 Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op grond van art. 2 van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, PbEU L 167, p. 10 (hierna: de Auteursrechtrichtlijn) voorzien de lidstaten uitvoerend kunstenaars van het recht om de reproductie van vastleggingen van hun uitvoeringen toe te staan of te verbieden. De lidstaten kunnen beperkingen op dit reproductierecht stellen ten aanzien van de reproductie door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen (art. 5 lid 2, aanhef en onder b, Auteursrechtrichtlijn).
(ii) De Auteursrechtrichtlijn is geïmplementeerd, voor zover thans van belang, in de Wet op de naburige rechten (WNR). Daarbij heeft de wetgever gebruik gemaakt van de door de Auteursrechtrichtlijn geboden mogelijkheid om het reproductierecht van de rechthebbende te beperken ten behoeve van privégebruik: op grond van art. 10, aanhef en onder e, WNR geldt niet als inbreuk op naburige rechten het reproduceren van beschermd materiaal, mits het reproduceren geschiedt zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van een natuurlijke persoon die de reproductie vervaardigt. Art. 10, aanhef en onder e, WNR verklaart art. 16c, lid 2 tot en met 7 Aw in dat geval van overeenkomstige toepassing. Art. 16c lid 2 Aw bepaalt dat voor het reproduceren een billijke vergoeding is verschuldigd (hierna: de thuiskopievergoeding) en dat de verplichting tot betaling daarvan rust op de fabrikant of de importeur van de voorwerpen waarop de reproductie plaatsvindt. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld met betrekking tot de voorwerpen ten aanzien waarvan de thuiskopievergoeding verschuldigd is.
(iii) De thuiskopievergoeding wordt in Nederland geïnd en verdeeld door Stichting De Thuiskopie (hierna: Thuiskopie). De door deze stichting geïnde vergoedingen worden onder de rechthebbenden verdeeld door diverse organisaties, zoals Norma, bij wie rechthebbenden, zoals [verweerders 2 t/m 5], zich hebben aangesloten en aan wie zij hun uit de WNR voortvloeiende rechten ter collectieve exploitatie hebben overgedragen.
(iv) De hoogte van de thuiskopievergoeding wordt vastgesteld door de Stichting Onderhandelingen Thuiskopie (hierna: Sont), waarin rechthebbenden en betalingsplichtigen zijn vertegenwoordigd. De voorzitter heeft een beslissende stem indien de vertegenwoordigers van de rechthebbenden en de betalingsplichtigen niet tot overeenstemming komen.
(v) Nadat de evenbedoelde vertegenwoordigers geen overeenstemming terzake hadden kunnen bereiken, heeft de voorzitter van Sont op 29 november 2006 digitale audiospelers die bestemd zijn voor, en in substantiële mate gebruikt worden voor het kopiëren van auteursrechtelijk of nabuurrechtelijk beschermd materiaal (zoals mp3-spelers) en digitale videorecorders die zijn uitgerust met een harde schijf, aangewezen als voorwerpen ten aanzien waarvan in beginsel een thuiskopievergoeding verschuldigd is. De heffing is daarbij “tot nader order” gesteld op nihil. De bestaande heffingen (op onder meer cd’s en dvd’s) zijn daarbij “tot nader order” gehandhaafd.
(vi) Bij algemene maatregelen van bestuur van 17 februari 2007, 5 november 2007, 7 november 2008, 4 mei 2009 en 16 november 2009 (hierna: de amvb’s) zijn, kort gezegd, digitale audiospelers en digitale videorecorders niet aangewezen als voorwerpen ten aanzien waarvan een thuiskopievergoeding verschuldigd is, terwijl de tarieven voor voorwerpen waarover wel een dergelijke vergoeding was verschuldigd, telkens ongewijzigd (‘bevroren’) zijn gebleven.
Na wijziging van eis vorderen Norma c.s. onder meer (i) een verklaring voor recht dat het uitvaardigen van de amvb’s jegens Norma c.s. een onrechtmatige daad oplevert, voor zover daarin digitale audiospelers en digitale videorecorders met een harde schijf niet als vergoedingsplichtig zijn aangewezen, alsmede (ii) dat de Staat uit dien hoofde wordt veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat, en (iii) dat de Staat wordt veroordeeld in de proceskosten, begroot op de voet van art. 1019h Rv.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft de vorderingen toegewezen, met dien verstande dat de Staat is veroordeeld in de proceskosten op basis van het liquidatietarief. Daartoe heeft het hof allereerst overwogen:
“3.2 De in de amvb's belichaamde, opeenvolgende beslissingen om digitale audiospelers en digitale videorecorders niet aan te wijzen als voorwerpen waarover heffingen verschuldigd zijn, zijn door de Kroon gemotiveerd met: onduidelijkheid over initiatieven van de Europese Commissie, het lopende onderzoek van [het college van toezicht Collectieve Beheersorganisaties Auteurs- en naburige rechten] bij de [Stichting de Thuiskopie], technische beschermingsmaatregelen in de toekomst (amvb I), het probleem van de onverdeelde gelden en de mogelijkheid voor partijen in overleg te treden over de grondslagen en toekomst van het thuiskopiestelsel (amvb II), de problematiek van de onverdeelde gelden, lopende juridische procedures en hoopvolle Europese ontwikkelingen (amvb III en IV), debat dat zal worden gevoerd over de toekomst van het thuiskopiestelsel naar aanleiding van het rapport van de parlementaire werkgroep auteursrechten en de, bijna opgeloste, problematiek van de onverdeelde gelden (amvb V).”
Vervolgens overwoog het hof, kort gezegd, als volgt.
De Aw en de WNR moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de Auteursrechtrichtlijn. Indien de lidstaten gebruik maken van de mogelijkheid om voor het kopiëren voor privégebruik een uitzondering te maken op het reproductierecht, moeten de lidstaten voorzien in de betaling van een billijke compensatie aan de auteurs of naburig rechthebbenden die hierdoor worden benadeeld. (rov. 3.3) De lidstaat heeft bij het al dan niet toekennen van die billijke compensatie geen beleidsvrijheid, behalve dat hij binnen de grenzen van het Unierecht en de Auteursrechtrichtlijn de vorm, de wijze van financiering en inning en het niveau van deze billijke compensatie kan bepalen (rov. 3.4). Nu Nederland het thuiskopiëren mogelijk heeft gemaakt, mogen andere overwegingen, zoals die, vermeld in rov. 3.2, of de stelling dat het huidige systeem ‘onwerkbaar’ is, geen rol spelen bij de vraag of aan rechthebbenden een billijke vergoeding toekomt over digitale audiospelers en digitale videorecorders. Norma c.s. voeren terecht aan dat de amvb’s op grond van onjuiste overwegingen tot stand zijn gekomen. (rov. 3.5-3.8)
Reeds in de amvb van 17 februari 2007 had de Staat digitale audiospelers en digitale videorecorders behoren aan te wijzen als voorwerpen waarover een heffing verschuldigd werd. Deze aanwijzing had de Staat in de overige amvb’s moeten handhaven. Digitale audiospelers en digitale videorecorders worden immers voor een substantieel deel gebruikt voor het maken van thuiskopieën en nemen in ieder geval vanaf begin 2007 een niet verwaarloosbaar aandeel in op de Nederlandse markt. Het is zonder meer aannemelijk dat de rechthebbenden van het kopiëren op deze voorwerpen schade ondervinden die zij niet zouden hebben ondervonden indien Nederland geen uitzondering voor het thuiskopiëren had gemaakt. Bovendien neemt het kopiëren op cd-recordables en dvd-recordables, waarop wel een heffing rust, af, terwijl het kopiëren op digitale audiospelers en digitale videorecorders toeneemt. Het is dan ook aannemelijk dat het kopiëren op eerstgenoemde media in ieder geval deels wordt vervangen door het kopiëren op laatstgenoemde. (rov. 3.12)
De stelling van de Staat dat onverschillig is langs welke weg de rechthebbende een billijke compensatie ontvangt, zodat deze ook zou kunnen worden bekostigd uit heffingen op cd’s en dvd’s, waarbij het aan de rechthebbende zou zijn om aan te tonen dat hetgeen hij ontvangt geen billijke compensatie vormt, is onjuist. Wat een billijke compensatie vormt, moet worden bepaald aan de hand van het mogelijke nadeel dat de rechthebbende lijdt door het vermoedelijke gebruik van de desbetreffende apparaten. Waar de Staat heeft gekozen voor een systeem waarin een heffing wordt gelegd op apparaten die voor het maken van thuiskopieën gebruikt worden, betekent het vorenstaande dat hij daarvan niet zonder gegronde redenen, waarvan niet is gebleken, een of meer categorieën mag uitzonderen die eveneens – in meer dan verwaarloosbare mate – voor het maken van thuiskopieën worden gebruikt en daardoor schade voor de rechthebbenden veroorzaken. Daar komt bij dat het onaannemelijk is dat de rechthebbenden hun billijke compensatie zouden ontvangen uit heffingen op cd’s en dvd’s alleen, aangezien de Staat de vergoedingen voor deze dragers heeft bevroren. Ten slotte staat het de lidstaten niet vrij het begrip ‘billijke compensatie’ op incoherente wijze nader in te vullen. Indien de heffingen waaruit de billijke compensatie wordt gefinancierd volledig op één of twee (in betekenis afnemende) dragers rusten en in het geheel niet op andere (in belang toenemende) dragers, kan niet worden gesproken van een coherent stelsel. (rov. 3.13)
De Staat heeft daarom onrechtmatig – want in strijd met hogere regelgeving (de Auteursrechtrichtlijn en de in overeenstemming daarmee uit te leggen Aw en WNR) – gehandeld jegens Norma c.s. door in de amvb’s digitale audiospelers en digitale videorecorders niet aan te wijzen als voorwerpen waarover een heffing verschuldigd is. Aangezien de mogelijkheid dat Norma c.s. schade hebben geleden aannemelijk is, wordt de Staat veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat. In de schadestaatprocedure zal worden gedebatteerd over de hoogte van de heffingen die de Kroon had moeten vaststellen. Deze had in ieder geval niet nul mogen zijn. (rov. 3.15)
De Staat wordt verwezen in de kosten van het geding in beide instanties. Art. 1019h Rv is niet van toepassing, aangezien het niet gaat om de handhaving van rechten van intellectuele eigendom tegen een daarop gepleegde inbreuk. (rov. 3.18)