Hoge Raad, 13-10-2015, ECLI:NL:HR:2015:3043, 12/02714
Hoge Raad, 13-10-2015, ECLI:NL:HR:2015:3043, 12/02714
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 oktober 2015
- Datum publicatie
- 14 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:3043
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2776, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2012:BW6505, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 12/02714
Inhoudsindicatie
Witwassen van pseudo-koopgeld i.v.m. diefstal schilderijen Frans Hals Museum Haarlem. De klacht doet een beroep op recente rechtspraak van de HR over i.h.b. de kwalificeerbaarheid als witwassen van het ‘verwerven of voorhanden hebben’ van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. ECLI:NL:HR:2014:702). Met die rechtspraak wordt gedoeld op het ‘verwerven of voorhanden hebben’ a.b.i. art. 420bis.1.b Sr. De bewezenverklaring houdt evenwel ook in dat verdachte van de geldbedragen “de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld” a.b.i. onder a van het genoemde artikellid. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het “verwerven” en “voorhanden hebben” van de geldbedragen, zou de mogelijke gegrondheid van deze klacht niet tot cassatie behoeven te leiden, wegens het ontbreken van voldoende belang van verdachte bij deze klacht. V.zv. aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat bedoelde recente rechtspraak van de HR ook betrekking heeft op het bewezenverklaarde verbergen en verhullen a.b.i. art. 420bis.1.a Sr, verdient opmerking dat die opvatting in haar algemeenheid onjuist is (vgl. ECLI:NL:HR:2014:956, rov. 3.3).
Uitspraak
13 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 12/02714
DAZ/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2012, nummer 20/001710-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde, het vierde, het vijfde en het zesde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Beoordeling van het zevende en het achtste middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel 7 en middel 8 aangeduide klachten voldoen niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moeten blijven.
4 Beoordeling van het negende middel
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat de bewezenverklaring onder 1 voor zover inhoudende dat de verdachte (tezamen en in vereniging met anderen) geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, (medeplegen van) "witwassen" oplevert.
Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van deze klacht van belang, onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 12 en 13 september 2008 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen telkens van geldbedragen de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en die geldbedragen heeft verworven en overgedragen en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders telkens wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
Het Hof heeft deze bewezenverklaring gekwalificeerd als "Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd".
De klacht doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder de kwalificeerbaarheid als witwassen van het 'verwerven of voorhanden hebben' van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302). Met die rechtspraak wordt gedoeld op het 'verwerven of voorhanden hebben' als bedoeld in het eerste lid onder b van art. 420bis Sr. De bewezenverklaring houdt evenwel ook in dat de verdachte van de geldbedragen "de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld" als bedoeld onder a van het genoemde artikellid. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het "verwerven" en "voorhanden hebben" van de geldbedragen, zou de mogelijke gegrondheid van deze klacht niet tot cassatie behoeven te leiden, wegens het ontbreken van voldoende belang van de verdachte bij deze klacht.
Voor zover aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat bedoelde recente rechtspraak van de Hoge Raad ook betrekking heeft op het bewezenverklaarde verbergen en verhullen als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr, verdient opmerking dat die opvatting in haar algemeenheid onjuist is (vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:956, NJ 2014/304, rov. 3.3).
Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.