Home

Hoge Raad, 16-10-2015, ECLI:NL:HR:2015:3099, 15/00688

Hoge Raad, 16-10-2015, ECLI:NL:HR:2015:3099, 15/00688

Inhoudsindicatie

Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Huurbemiddeling met betrekking tot huur van woonruimte, art. 7:425 BW. Plaatsing van een te verhuren woning op de website van een bemiddelaar. Is aanspraak op loon een noodzakelijke voorwaarde? ‘Dienen van twee heren’, art. 7:417 lid 4 en art. 7:427 BW. Mogelijkheid van tegenbewijs.

Uitspraak

16 oktober 2015

Eerste Kamer

15/00688

LZ/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Prejudiciële beslissing

in de zaak van:

DUINZIGT WOONSERVICES B.V.,gevestigd te ’s-Gravenhage,

OPPOSANT in eerste aanleg,

advocaat in de prejudiciële procedure:

mr. J.H.M. van Swaaij,

t e g e n

[geopposeerde] ,wonende te [woonplaats] ,

GEOPPOSEERDE in eerste aanleg,

advocaat in de prejudiciële procedure: mr. R.F. Thunnissen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Duinzigt en [geopposeerde] .

1 Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 3554808/RL EXPL 14-32726 van de kantonrechter Den Haag van 12 februari 2015.

Het vonnis van de rechtbank is aan deze beslissing gehecht.

2 De prejudiciële procedure

Bij voornoemd vonnis heeft de kantonrechter beslist dat aan de Hoge Raad op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen worden gesteld:

Kwalificeert de overeenkomst, al dan niet op schrift, waarbij een verhuurder met een huurbemiddelaar is overeengekomen dat deze verhuurder om niet, op een website van de huurbemiddelaar, de woonruimte of woonruimten, die deze verhuurder wenst te verhuren, vrijblijvend mag plaatsen en dat na plaatsing op deze website voor een ieder kenbaar is dat deze woonruimte of woonruimten, althans vooralsnog, te huur zijn als een lastgevingsovereenkomst tussen de verhuurder en de huurbemiddelaar als bedoeld in artikel 7:414 BW en/of als een bemiddelingsovereenkomst tussen de verhuurder en de huurbemiddelaar als bedoeld in artikel 7:425 BW, zodat artikel 7:417 lid 4 BW in samenhang met artikel 7:427 BW van toepassing is? Maakt het voor de beantwoording van deze vraag nog verschil uit of de huurbemiddelaar zelf actief de verhuurder benadert met het verzoek of hij/zij nog woonruimte te huur heeft die de huurbemiddelaar op zijn website wil plaatsen of dat de verhuurder aan de huurder meldt wanneer woonruimte op de website van de huurbemiddelaar kan worden geplaatst. Maakt het voor de beantwoording van deze vraag voorts nog verschil uit of de huurbemiddelaar in de advertentie van de woonruimte vermeldt dat de potentiële huurder contact dient op te nemen met de huurbemiddelaar - en geen contactgegevens van de verhuurder zelf zijn vermeld - of dat de potentiële huurder contact moet opnemen met de verhuurder of een andere huurbemiddelaar.

Duinzigt en [geopposeerde] hebben schriftelijke opmerkingen als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv ingediend en hebben hierna op elkaars schriftelijke opmerkingen gereageerd. Na daartoe desgevraagd in de gelegenheid te zijn gesteld, zijn schriftelijke opmerkingen op de voet van art. 393 lid 2 Rv ingediend door mr. M.E.M.G. Peletier namens het zelfstandig bestuursorgaan Autoriteit Consument en Markt (hierna ook: ACM). Duinzigt en [geopposeerde] hebben voorts hierop gereageerd.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot beantwoording van de prejudiciële vraag als omschreven onder 7.1 van deze conclusie.

De advocaat van Duinzigt heeft bij brief van 18 september 2015 op die conclusie gereageerd.

3 Niet-inachtneming van art. 392 lid 2 Rv

In strijd met art. 392 lid 2 Rv heeft de kantonrechter partijen niet in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de formulering van de prejudiciële vragen. De kantonrechter overwoog daartoe dat beide partijen zich al over de wenselijkheid van het stellen van een prejudiciële vraag hadden uitgelaten en dat het voor beide partijen voldoende duidelijk moet zijn geweest welke vragen zouden worden gesteld. Zij heeft deze vragen niet eerst in een tussenvonnis aan partijen voorgelegd en heeft evenmin vastgesteld dat de precieze tekst van die vragen met beide partijen is besproken.

Deze gang van zaken is niet alleen in strijd met de wet, maar ook onwenselijk, zoals mede blijkt uit de omstandigheid dat Duinzigt en ACM de Hoge Raad hebben verzocht de gestelde vragen opnieuw te formuleren.

In de omstandigheden van het geval ziet de Hoge Raad echter geen aanleiding consequenties te verbinden aan de schending van voormelde wetsbepaling.

4 Beantwoording van de prejudiciële vragen

5 Beslissing