Hoge Raad, 23-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2995, 15/04401
Hoge Raad, 23-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2995, 15/04401
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 december 2016
- Datum publicatie
- 23 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:2995
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1303, Contrair
- Verwijzing naar: ECLI:NL:GHSHE:2018:599
- Zaaknummer
- 15/04401
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht, procesrecht. Vervolg op HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6698, NJ 2012/570. Onbegrijpelijke uitleg door verwijzingshof van uitspraken van rechtbank en gerechtshof die aan eerste cassatieprocedure voorafgingen.
Uitspraak
23 december 2016
Eerste Kamer
15/04401
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats], Duitsland,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel,
t e g e n
BASF NEDERLAND B.V., rechtsopvolgster van Beheer-en Beleggingsmaatschappij Grapofex B.V.,gevestigd te Arnhem,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en BASF.
1 Het geding
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het arrest in de zaak 11/00249 van de Hoge Raad van 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6698, NJ 2012/570;
b. de arresten in de zaak 200.122.683 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 augustus 2014 en 9 juni 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het tweede geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
BASF heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en vordert wettelijke rente over de toe te wijzen proceskosten.
De zaak is voor BASF toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben ieder bij brief van 4 november 2016 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] was samen met twee anderen tot 31 mei 2001 directeur-grootaandeelhouder van Beheer- en beleggingsmaatschappij Grapofex B.V. (hierna: Grapofex). Grapofex was 100% aandeelhouder van EFKA Additives B.V. (hierna: Efka) en is als zodanig de rechtsvoorgangster van BASF.
(ii) [eiser] had sinds 1984 een arbeidsovereenkomst met Efka.
(iii) Bij koopovereenkomst van 18 april 2001 hebben [eiser] en de twee andere aandeelhouders hun aandelen Grapofex verkocht aan CIBA Speciality Chemical Maastricht B.V. (hierna: Ciba). De aandelen zijn vervolgens aan Ciba geleverd. In art. 7.4 van de koopovereenkomst is een regeling opgenomen omtrent de betaling aan een verzekeringsmaatschappij van het in het Efka-concern opgebouwde pensioen in eigen beheer ten behoeve van de verkopende aandeelhouders, en is bepaald dat het Efka-concern door die betaling bevrijd is van iedere verdere aansprakelijkheid voor de pensioentoezeggingen jegens de verkopers. In art. 7.5 van de koopovereenkomst wordt verwezen naar de hierna in (iv) te noemen arbeidsovereenkomst en verklaren partijen zich daarmee bekend. De koopovereenkomst is mede ondertekend namens Grapofex.
(iv) Aan de koopovereenkomst is als bijlage 5 gehecht een op 17 april 2001 gedateerde arbeidsovereenkomst tussen Grapofex en [eiser]. Daarin is onder meer bepaald dat [eiser] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 voor een periode van drie jaar in dienst is getreden van Grapofex, dat Grapofex de dienstjaren van [eiser] bij Efka – vanaf de oprichting – en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen zal eerbiedigen en dat Grapofex de pensioenverplichtingen van Efka jegens [eiser] zal voortzetten, zoals beschreven in de ‘Annex’ (hierna, conform de titel van het document: aanvullende arbeidsovereenkomst).
(v) In de aanvullende arbeidsovereenkomst is onder meer bepaald dat [eiser] aanspraak kan maken op een pensioenuitkering op basis van een jaarlijkse opbouw van 2,33% van het op de pensioendatum geldende salaris over de jaren tussen de aanvangsdatum van zijn dienstbetrekking en de pensioendatum.
(vi) Het salaris van [eiser] bedroeg in 2000 ongeveer € 163.000,-- inclusief vakantiegeld. Per 1 januari 2001 bedroeg het salaris ƒ 375.000,--, vermeerderd met DM 81.000,--, een en ander vermeerderd met 8% vakantiegeld. In totaal betrof dit een bedrag van ongeveer € 227.555,-- inclusief vakantiegeld.
In dit geding vordert [eiser], kort weergegeven, dat Grapofex haar pensioenverplichtingen jegens hem zal nakomen, meer in het bijzonder (i) premieafdracht voor de periode dat hij bij Grapofex in dienst was en (ii) voldoening aan haar backserviceverplichtingen die volgens [eiser] ten aanzien van de gehele periode 1984-2004 uit de arbeidsovereenkomst en aanvullende arbeidsovereenkomst voortvloeien.
De rechtbank Leeuwarden heeft de vordering met betrekking tot de premieafdracht grotendeels toegewezen, maar de vordering met betrekking tot de backserviceverplichtingen goeddeels afgewezen. De vonnissen van de rechtbank zijn bekrachtigd door het toenmalige gerechtshof Leeuwarden.
De Hoge Raad heeft bij het hiervoor in 1 genoemde arrest het arrest van het gerechtshof Leeuwarden vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het toenmalige gerechtshof Arnhem (thans: gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hierna: het verwijzingshof). Het verwijzingshof heeft de vonnissen van de rechtbank wederom bekrachtigd. Daartegen komt [eiser] in dit tweede cassatieberoep op.
Voor de beoordeling van de door het middel aangevoerde klachten (zie hierna in 3.4.1) is van belang wat achtereenvolgens door rechtbank, gerechtshof Leeuwarden, Hoge Raad en het verwijzingshof is geoordeeld. Voor zover in cassatie van belang, komen die oordelen op het volgende neer.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis als volgt geoordeeld.
(a) Uit art. 7.4 van de koopovereenkomst volgt dat Grapofex en haar dochterondernemingen door afstorting van de in de vennootschap opgebouwde pensioenvoorziening bevrijd zullen zijn van verdere pensioenaanspraken van [eiser] (rov. 4.1).
(b) Deze inhoud van de koopovereenkomst verhoudt zich niet met de door [eiser] voorgestane uitleg van de arbeidsovereenkomst en aanvullende arbeidsovereenkomst, die zou leiden tot een backserviceverplichting tot 1984; maar het stond partijen in beginsel vrij om van de koopovereenkomst afwijkende afspraken te maken (rov. 5.1).
(c) De schriftelijke aanvullende arbeidsovereenkomst is onvoldoende om het bestaan van de daarin neergelegde, van de koopovereenkomst afwijkende, afspraken bewezen te achten, omdat deze aanvullende arbeidsovereenkomst niet door partijen is ondertekend maar slechts is geparafeerd door een niet Nederlands sprekende medewerker van Ciba; derhalve is niet voldaan aan het in art. 156 lid 1 en 3 Rv opgenomen vereiste van ondertekening, hetgeen meebrengt dat aan deze overeenkomst geen dwingende bewijskracht toekomt (rov. 5.2).
(d) Voorts had het op de weg van [eiser] gelegen om zich bij Grapofex ervan te vergewissen dat zij zich bewust was van de zeer verstrekkende implicaties van de aanvullende arbeidsovereenkomst, temeer nu dit element uit de aanvullende arbeidsovereenkomst haaks stond op art. 7.4 van de koopovereenkomst; [eiser] mocht daarom niet erop vertrouwen dat de wil van Grapofex gericht was op de totstandkoming van de aanvullende arbeidsovereenkomst voor zover deze zou leiden tot een zeer omvangrijke backserviceverplichting voor Grapofex (rov. 5.3).
In hoger beroep oordeelde het gerechtshof Leeuwarden als volgt.
(e) Grief 1, die is gericht tegen rov. 4.1 van de rechtbank, ziet eraan voorbij dat art. 7.4 van de koopovereenkomst een vrijwaring bevat voor het gehele Efka-concern, waartoe ook Grapofex behoort. Nu Grapofex heeft verklaard die vrijwaring te aanvaarden, kan zij zich daarop beroepen. Dat de uitleg door de rechtbank van de vrijwaring onjuist zou zijn, snijdt geen hout. (rov. 9-11)
(f) De overige grieven stellen met name aan de orde of [eiser] op grond van de arbeidsovereenkomst en de aanvullende arbeidsovereenkomst aanspraak kan maken op een pensioenuitkering ter grootte van een bedrag berekend op basis van de dienstjaren zowel bij Efka als bij Grapofex (derhalve over de periode 1984-2004) met een opbouwpercentage van 2,33% op basis van het per pensioendatum geldende salaris. (rov. 14)
(g) Het hof verenigt zich met de rov. 4.1 tot en met 5.3 van de rechtbank en neemt die over. Op grond daarvan heeft [eiser] jegens Grapofex slechts over de periode 2001-2004 aanspraak op een opbouwpercentage van 2,33% per jaar over het bruto jaarsalaris van ƒ 375.000,-- vermeerderd met 8% vakantietoeslag per 1 januari 2001, inclusief eventuele verhogingen daarna. (rov. 15-16)
(h) De door [eiser] overgelegde producties leiden niet tot een ander oordeel omtrent hetgeen uit de aanvullende arbeidsovereenkomst moet worden afgeleid. (rov. 17-18)
De Hoge Raad heeft in het eerste cassatieberoep de klacht tegen het door het gerechtshof Leeuwarden (in rov. 15-16) overgenomen oordeel van de rechtbank (in rov. 5.2) over art. 156 Rv gegrond geoordeeld. Daarbij overwoog de Hoge Raad dat de gegrondbevinding van de klacht ook rov. 17-18 van het arrest van het gerechtshof Leeuwarden treft, aangezien daarin is voortgebouwd op het (onjuiste) oordeel met betrekking tot de aan de aanvullende arbeidsovereenkomst toe te kennen bewijskracht.
Het verwijzingshof heeft in rov. 4.9 van zijn tussenarrest als volgt geoordeeld.
(i) Het gerechtshof Leeuwarden heeft in rov. 9-11 geoordeeld (overeenkomstig rov. 4.1 van de rechtbank) dat art. 7.4 van de koopovereenkomst inhoudt dat Grapofex en haar dochterondernemingen door afstorting van de in de vennootschap opgebouwde pensioenvoorziening bevrijd zullen zijn van verdere pensioenaanspraken van [eiser].
(j) Deze (eind)beslissing van het gerechtshof Leeuwarden en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen vormen een zelfstandige grond voor de afwijzing van de door [eiser] gevorderde backserviceverplichtingen over de periode 1984-2000.
(k) Nu in het eerste cassatieberoep geen klachten tegen rov. 9-11 van het gerechtshof Leeuwarden zijn gericht, is deze beslissing onaantastbaar geworden en is het verwijzingshof daaraan gebonden. Dat brengt mee dat, wat er ook zij van de eventuele bewijskracht van de aanvullende arbeidsovereenkomst, dit niet tot toewijzing van de door [eiser] gevorderde backserviceverplichtingen kan leiden.
In zijn eindarrest is het verwijzingshof bij dit oordeel gebleven (rov. 2.3) en heeft het op die grond de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Het middel houdt (onder 22) de klacht in dat het verwijzingshof in rov. 4.9 van zijn tussenarrest en rov. 2.3 van zijn eindarrest een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan het tussenvonnis van de rechtbank en het arrest van het gerechtshof Leeuwarden. Het betoogt dat het oordeel van de rechtbank (in rov. 4.1) en van het gerechtshof Leeuwarden (in rov. 9-11) dat Grapofex en haar dochterondernemingen door afstorting van de in de vennootschap opgebouwde pensioenvoorziening op grond van art. 7.4 van de koopovereenkomst bevrijd zijn van verdere pensioenaanspraken van [eiser], anders dan het verwijzingshof heeft geoordeeld, niet een zelfstandig dragende grond is voor de afwijzing van de desbetreffende vorderingen van [eiser].
De klacht is gegrond. Zoals onmiskenbaar volgt uit rov. 5.1–5.3 van de rechtbank (zie hiervoor in 3.3.2 onder (b)–(d)), heeft de rechtbank mogelijk geacht dat in de aanvullende arbeidsovereenkomst tussen Grapofex en [eiser] afspraken zijn gemaakt die afwijken van art. 7.4 van de koopovereenkomst (rov. 5.1), en heeft zij om die reden in rov. 5.2–5.3 onderzocht of dat het geval was. Omdat dat laatste naar haar oordeel niet aannemelijk was geworden, heeft zij de desbetreffende vorderingen van [eiser] afgewezen. Dat brengt mee dat haar oordeel over art. 7.4 van de koopovereenkomst niet zelfstandig dragend was voor haar beslissing.
Datzelfde geldt voor het arrest van het gerechtshof Leeuwarden. Nadat het in rov. 9-11 grief 1 had verworpen en daarmee het oordeel van de rechtbank over de betekenis van art. 7.4 van de koopovereenkomst had onderschreven (zie hiervoor in 3.3.3 onder (e)), heeft het vervolgens onderzocht of de arbeidsovereenkomst en de aanvullende arbeidsovereenkomst (toch) een verplichting van Grapofex tot een backserviceverplichting over de jaren 1984-2000 inhielden (zie hiervoor in 3.3.3 onder (f)–(h)). Het heeft daarbij uitdrukkelijk rov. 5.1–5.3 van de rechtbank overgenomen, zodat het zich heeft verenigd met het oordeel dat in de (aanvullende) arbeidsovereenkomst afspraken kunnen zijn gemaakt die afwijken van art. 7.4 van de koopovereenkomst. Ook daaruit volgt dus onmiskenbaar dat zijn oordeel in rov. 9-11 over de betekenis van art. 7.4 van de koopovereenkomst niet zelfstandig dragend was voor zijn beslissing, en dat het om die reden in rov. 14-18 heeft onderzocht of de door [eiser] gestelde backserviceverplichtingen in de arbeidsovereenkomst en aanvullende arbeidsovereenkomst waren overeengekomen.
Nadat de Hoge Raad in de eerste cassatieprocedure het arrest van het gerechtshof Leeuwarden had vernietigd omdat het (in navolging van de rechtbank) met betrekking tot de bewijskracht van de schriftelijke aanvullende arbeidsovereenkomst was uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 156 Rv, diende het verwijzingshof derhalve alsnog te onderzoeken of in de arbeidsovereenkomst en aanvullende arbeidsovereenkomst afspraken zijn gemaakt die Grapofex (in afwijking van art. 7.4 van de koopovereenkomst) verplichtten tot een backservice over de jaren 1984-2000.
Het voorgaande brengt mee dat de hiervoor in 3.3.5 onder (j)–(k) weergegeven oordelen van het verwijzingshof, alsmede zijn daarop gebaseerde beslissing om de vonnissen van de rechtbank te bekrachtigen, niet in stand kunnen blijven.
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.