Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:599, 200.209.786_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-02-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:599, 200.209.786_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 februari 2018
Datum publicatie
14 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:599
Formele relaties
Zaaknummer
200.209.786_01

Inhoudsindicatie

pensioenrecht; backservice; beoordeling na (tweede cassatie) verwijzing door HR bij arrest van 23 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2995) (zie ook HR 5 oktober 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV6698)

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.209.786/01

arrest van 13 februari 2018

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] , Duitsland

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. G.E. Star Busmann te Amsterdam,

tegen

[de vennootschap 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. A.J. van Bergen te Maastricht,

als vervolg op het tussenarrest van 22 augustus 2017 waarmee pleidooi is bepaald.

5 Het verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenarrest van 22 augustus 2017;

- het op 7 december 2017 gehouden pleidooi waarbij beide partijen pleitnota’s in het geding hebben gebracht en waarbij aan [appellant] akte is verleend van het in het geding brengen van een aanvullende productie die hij op voorhand, bij brief van 21 november 2017, aan het hof en aan [geïntimeerde] had toegestuurd.

Vervolgens heeft het hof een datum bepaald voor arrest.

6 De vorderingen in hoger beroep na verwijzing

6.1.

[appellant] heeft in zijn memorie na verwijzing, genomen op de rolzitting van 2 mei 2017, geconcludeerd dat het hof bij arrest (voor zover nodig en mogelijk uitvoerbaar bij voorraad) voor recht verklaart dat [geïntimeerde] als rechtsopvolgster van [vennootschap 2] , de tussen partijen bestaand hebbende arbeidsovereenkomst dient na te komen door ten behoeve van hem premies te betalen conform artikel 7.2 van die arbeidsovereenkomst die voldoende zijn om aan de pensioenverplichtingen te voldoen, zoals neergelegd in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst en de aanvullende arbeidsovereenkomst (met annex), dat wil zeggen voor [appellant] de backservice verplichtingen voortvloeiend uit een bruto jaarsalaris van hfl 375.000,- te verhogen met vakantietoeslag per 1 januari 2001 op basis van een opbouwpercentage van 2,33% jaarlijks over de periode 1984-2000, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, die van het hof in tweede instantie daaronder begrepen.

6.2.

[geïntimeerde] heeft in haar memorie van antwoord na verwijzing, genomen op de rolzitting van 11 juli 2017, geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] met zijn veroordeling in de kosten van deze procedure, de kosten van het hof in tweede instantie alsmede de kosten van de procedure bij de Hoge Raad, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover (naar het hof begrijpt: over de kosten van de procedure bij de Hoge Raad) vanaf betaling door [geïntimeerde] tot aan de datum van voldoening door [appellant] en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die veroordeling in de kosten.

7 De vaststaande feiten

7.1.

Gelet op hetgeen is overwogen in rov. 3.1 in het arrest van de Hoge Raad van 23 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2995), staan de volgende feiten tussen partijen vast.

7.2.

[appellant] was samen met twee anderen tot 31 mei 2001 directeur-grootaandeelhouder van [vennootschap 2] (hierna: [vennootschap 2] ). [vennootschap 2] was 100% aandeelhouder van [vennootschap 3] . (hierna: [vennootschap 3] ) en is als zodanig de rechtsvoorgangster van [geïntimeerde] .

7.3.

[appellant] had sinds 1984 een arbeidsovereenkomst met [vennootschap 3] .

7.4.

Bij koopovereenkomst van 18 april 2001 hebben [appellant] en de twee andere aandeelhouders hun aandelen [vennootschap 2] verkocht aan [vennootschap 4] (hierna: [vennootschap 4] ). De aandelen zijn vervolgens aan [vennootschap 4] geleverd. In art. 7.4 van de koopovereenkomst is een regeling opgenomen omtrent de betaling aan een verzekeringsmaatschappij van het in het [vennootschap 3] -concern opgebouwde pensioen in eigen beheer ten behoeve van de verkopende aandeelhouders, en is bepaald dat het [vennootschap 3] -concern door die betaling bevrijd is van iedere verdere aansprakelijkheid voor de pensioentoezeggingen jegens de verkopers. In art. 7.5 van de koopovereenkomst wordt verwezen naar de hierna (in 7.5) te noemen arbeidsovereenkomst en verklaren partijen zich daarmee bekend. De koopovereenkomst is mede ondertekend namens [vennootschap 2] .

7.5.

Aan de koopovereenkomst is als bijlage 5 gehecht een op 17 april 2001 gedateerde arbeidsovereenkomst tussen [vennootschap 2] en [appellant] . Daarin is onder meer bepaald dat [appellant] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 voor een periode van drie jaar in dienst is getreden van [vennootschap 2] , dat [vennootschap 2] de dienstjaren van [appellant] bij [vennootschap 3] – vanaf de oprichting – en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen zal eerbiedigen en dat [vennootschap 2] de pensioenverplichtingen van [vennootschap 3] jegens [appellant] zal voortzetten, zoals beschreven in de ‘Annex’ (hierna, conform de titel van het document: aanvullende arbeidsovereenkomst).

7.6.

In de aanvullende arbeidsovereenkomst is onder meer bepaald dat [appellant] aanspraak kan maken op een pensioenuitkering op basis van een jaarlijkse opbouw van 2,33% van het op de pensioendatum geldende salaris over de jaren tussen de aanvangsdatum van zijn dienstbetrekking en de pensioendatum.

7.7.

Het salaris van [appellant] bedroeg in 2000 ongeveer € 163.000,-- inclusief vakantiegeld. Per 1 januari 2001 bedroeg het salaris ƒ 375.000,--, vermeerderd met DM 81.000,--, een en ander vermeerderd met 8% vakantiegeld. In totaal betrof dit een bedrag van ongeveer € 227.555,-- inclusief vakantiegeld.

8 De beoordeling in hoger beroep na verwijzing

9 De uitspraak