Hoge Raad, 28-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1782, 17/03508
Hoge Raad, 28-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1782, 17/03508
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 september 2018
- Datum publicatie
- 28 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:1782
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:516, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2017:2326, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 17/03508
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Kort geding. Proceskostenveroordeling eerste aanleg voldoende belang voor hoger beroep. Is aanbod wederpartij om af te zien van inning van door haar gemaakte proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep voldoende om belang aan rechtsmiddel te ontnemen?
Uitspraak
28 september 2018
Eerste Kamer
17/03508
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,
2. [eiser 2] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
1. GEMEENTE ROTTERDAM,zetelende te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben,
2. RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO DORDRECHT-ROTTERDAM,gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s., de Gemeente en de Raad voor de Kinderbescherming.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/10/497847/KG ZA 16-316 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 26 april 2016;
b. het arrest in de zaak 200.192.268/01 van het gerechtshof Den Haag van 30 mei 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft een verweerschrift ingediend primair tot verwerping en subsidiair tot referte. Tegen de Raad voor de Kinderbescherming is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het arrest van het hof en tot verwijzing.
3 Beoordeling van het middel
In dit kort geding hebben [eiser] c.s. verschillende vorderingen ingesteld die verband houden met het beleid van de Gemeente voor vrijstelling van de leerplicht wegens richtingbezwaren (art. 5, aanhef en onder b, Leerplichtwet 1969).
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] c.s. afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Het hof heeft [eiser] c.s. in hun hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard met veroordeling van [eiser] c.s. in de proceskosten.
Het hof heeft daartoe in rov. 26 van zijn arrest tot uitgangspunt genomen dat [eiser] c.s. belang hebben bij een oordeel over de in het bestreden vonnis uitgesproken proceskostenveroordeling. Niettemin overweegt het hof in rov. 26 in verbinding met rov. 25 dat het niet toekomt aan een oordeel over de proceskostenveroordeling. Deze veroordeling kan volgens het hof pas worden beoordeeld in het kader van de rechtmatigheidstoets van het door de Gemeente gevoerde beleid omtrent thuisonderwijs. Die toets gaat het bestek te buiten van een beoordeling in kort geding, en is voorbehouden aan de bodemrechter.
Het middel betoogt, kort gezegd, dat het hof heeft miskend dat het had moeten beoordelen of de proceskostenveroordeling van [eiser] c.s. in eerste aanleg terecht is uitgesproken en dus ook of de vorderingen van [eiser] c.s. in eerste aanleg terecht zijn afgewezen.
Het middel is gegrond. Naar vaste rechtspraak levert voor een partij die in eerste aanleg in de proceskosten is veroordeeld, deze veroordeling een voldoende belang op bij het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak (HR 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9705, NJ 2007/188). Dat geldt tevens indien de appelrechter in kort geding oordeelt dat spoedeisend belang ontbreekt bij de in hoger beroep te beoordelen vordering of dat een ordemaatregel anderszins niet meer aan de orde is. De appelrechter dient ook in een dergelijk geval te beslissen over de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling. Daartoe moet hij onderzoeken of de vordering die in eerste aanleg ter beoordeling voorlag, terecht is toe- of afgewezen, met inachtneming van het in appel gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing in hoger beroep. (Vgl. HR 3 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1050, NJ 1993/714 en HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:666, NJ 2016/211.)
Het voorgaande betekent dat het hof in deze zaak had te beoordelen of de vorderingen van [eiser] c.s. in eerste aanleg terecht zijn afgewezen.
De Gemeente heeft in deze zaak aangevoerd dat [eiser] c.s. niet een voldoende belang bij hun cassatieberoep hebben, en heeft daartoe gewezen op haar aanbod om af te zien van inning van het bedrag van de door haar gemaakte proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, tot betaling waarvan [eiser] c.s. zijn veroordeeld.
Een aanbod als hiervoor in 3.4.1 bedoeld, brengt niet mee dat geen belang (meer) bestaat bij een rechtsmiddel. Daarvoor is vereist dat het aanbod ook vergoeding van de proceskosten omvat van de partij die het rechtsmiddel heeft aangewend, zowel in de vorige instantie(s) als in het kader van dat rechtsmiddel. De beoordeling door de hogere rechter van de toewijsbaarheid van de in vorige instantie(s) voorliggende vordering kan immers ook leiden tot het oordeel dat de wederpartij had moeten worden veroordeeld in de kosten van die instantie(s).
Bij procederen op eigen kosten zou het hiervoor bedoelde aanbod een vergoeding van de verrichte proceshandelingen volgens het liquidatietarief moeten behelzen; bij procederen op basis van een toevoeging, een vergoeding van de kosten van de eigen bijdrage.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 mei 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 502,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Gemeente deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 28 september 2018.