Home

Hoge Raad, 04-05-2018, ECLI:NL:HR:2018:678, 17/00384

Hoge Raad, 04-05-2018, ECLI:NL:HR:2018:678, 17/00384

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 mei 2018
Datum publicatie
4 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:678
Formele relaties
Zaaknummer
17/00384

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. CAO Bouwnijverheid. Uitleg begrip ‘woning’ in art. 55 CAO; toepassing op arbeidsmigranten; recht op kosteloze huisvesting. Vraag of ‘woning’ hetzelfde betekent als ‘gewone verblijfplaats’.

Uitspraak

4 mei 2018

Eerste Kamer

17/00384

TT/LZ

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,gevestigd te Amsterdam,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. R.A.A. Duk,

t e g e n

[verweerster] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. S.F. Sagel.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als FNV en [verweerster] .

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het vonnis in de zaak 4439972 CV 15-6194 van de kantonrechter te Zutphen van 5 november 2015;

b. het arrest in de zaak 200.181.129 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 oktober 2016.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft FNV beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van FNV heeft bij brief van 9 februari 2018 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) FNV is een vereniging die zich ten doel stelt de belangen van werknemers te behartigen.

(ii) [verweerster] is een uitzendonderneming. Zij stelt uitzendkrachten ter beschikking aan vooral bouwondernemingen. [verweerster] werft haar werknemers in Nederland, maar ook onder meer in Polen en Duitsland. Aan werknemers afkomstig uit die landen stelt zij in Nederland huisvesting ter beschikking in de buurt van de (bouw-)plaats waar zij moeten werken.

(iii) [verweerster] is lid van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU).

(iv) Op de uitzendovereenkomsten tussen [verweerster] en haar werknemers zijn de bepalingen van de CAO-NBBU 2014-2019 (hierna: CAO-NBBU) van toepassing.

(v) Volgens de CAO-NBBU moet [verweerster] de door haar uitgezonden bouwplaatswerknemers belonen conform de CAO Bouwnijverheid (hierna: de CAO).

(vi) Hoofdstuk 6 van de CAO heeft als opschrift ‘Overige vergoedingen en toeslagen’. In het hoofdstuk staan – voor zover in cassatie van belang – de volgende bepalingen:

“Art. 50: Reiskostenvergoeding bouwplaatswerknemers

(…)

5. De werknemer als bedoeld in artikel 55 lid 1, zal – naast het reguliere woon-werkverkeer – als regel tussendoor eenmaal per week naar huis mogen gaan. De daaruit voortvloeiende reiskosten komen voor rekening van de werkgever. (…) Zolang de werknemer door (…) arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval niet in staat is wekelijks huiswaarts te keren, worden zijn gezinsleden of ouders eenmaal per week op kosten van de werkgever in de gelegenheid gesteld hem te bezoeken.

(…)

Art. 51: Reisurenvergoeding bouwplaatswerknemers

1. Onder reisuren worden verstaan de uren gedurende welke gereisd wordt van de woning tot het werk en terug. Zij moeten worden vergoed indien de arbeid in een andere dan de woongemeente van de werknemer plaatsvindt. Daarbij dienen de volgende bepalingen van dit artikel in acht te worden genomen.

2. De duur van de reis (reistijd) (...) zal – met uitzondering van de eerste zestig minuten per dag – door de werkgever aan de werknemer worden vergoed tegen het voor die werknemer geldende garantie-uurloon. (…)

(…)

Art. 55: Vergoeding voor bouwplaatswerknemers bij verafgelegen werken

1. Indien het werk zo ver van de woning van de werknemer gelegen is dat dagelijks huiswaarts keren van de werknemer onredelijk zou zijn, zal zijn voeding, behoorlijke huisvesting en een vergoeding voor de verdere noodzakelijke verblijfkosten tijdens de daardoor ontstane afwezigheid van huis voor rekening komen van de werkgever, tenzij de werkgever een naar behoorlijke maatstaven uitgeruste verblijfsgelegenheid ter beschikking stelt en ter tegemoetkoming in de kosten voor voeding een toelage van € 6,65 per dag verstrekt. Het recht op vergoeding voor de verdere noodzakelijke verblijfkosten komt te vervallen als de zaken waarop deze kosten betrekking hebben in natura worden verstrekt. (…)”

(vii) De art. 50, 51 en 55 van de CAO zijn van toepassing op uitzendkrachten in een zogeheten bouwplaatsfunctie. Onder andere deze bepalingen van de CAO zijn bij besluit van 17 juni 2014 (Stcrt. 2014, 11368) algemeen verbindend verklaard tot en met december 2014.

(viii) Partijen zijn ermee akkoord gegaan dat bij de beoordeling van het geschil wordt uitgegaan van de regelgeving zoals deze gold tot 1 januari 2015.

3.2.1

Partijen verschillen van mening over de uitleg van art. 55 CAO. Zij hebben aan hun standpunten in deze procedure diverse vorderingen verbonden.

FNV betoogt dat, in geval van arbeidsmigranten, met ‘woning’ (en ‘huiswaarts keren’) in art. 55 lid 1 CAO is bedoeld (de reis naar) hun woonplaats in het land van herkomst. Daarom moet de werkgever of de kosten van huisvesting in Nederland vergoeden of huisvesting dichtbij het werk kosteloos ter beschikking stellen.

[verweerster] voert aan dat art. 55 lid 1 CAO is geschreven om de werknemer te beschermen tegen een onredelijke reistijd van zijn woning naar zijn werk. Van een onredelijke reistijd is geen sprake, aldus [verweerster] , als een arbeidsmigrant in de omgeving van zijn werkplek is gehuisvest. In dat geval bestaat geen aanspraak op de in art. 55 lid 1 bedoelde vergoeding. [verweerster] meent dan ook niet gehouden te zijn om art. 55 lid 1 CAO in dergelijke gevallen toe te passen.

3.2.2

De kantonrechter heeft de vorderingen van FNV afgewezen en de vorderingen van [verweerster] deels toegewezen.

3.2.3

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Daaraan heeft het hof het volgende ten grondslag gelegd.

De uitleg van de CAO dient te gebeuren volgens de ‘cao-norm’. (rov. 5.3)

Er is geen voor derden kenbare officiële toelichting op de onderhavige CAO voorhanden. De door FNV genoemde toelichtingen kunnen – ook als deze voor [verweerster] kenbaar zijn – niet als voor een ieder kenbare officiële toelichtingen worden aangemerkt, omdat zij geen onderdeel uitmaken van de CAO en daaraan niet zijn aangehecht. Het is immers van belang dat de onderhavige CAO voor iedere betrokken werkgever en werknemer op eenduidige wijze wordt uitgelegd. (rov. 5.4)

Arbeidsmigranten die (al dan niet tijdelijk) in Nederland wonen om er te werken hebben – wellicht naast een woning in hun land van herkomst – een woning in Nederland. Vanuit die woning verrichten zij hun arbeid in Nederland. De bepaling van art. 55 lid 1 CAO laat geen andere uitleg toe dan dat met woning in de zin van dat artikel wordt bedoeld de woning waarin zij ten tijde van het verrichten van hun arbeid wonen, te weten de woning in Nederland en niet de eventuele woning in het land van herkomst. Het is evident dat de bepaling betrekking heeft op (Nederlandse en buitenlandse) werknemers die op verzoek van hun werkgever arbeid verrichten ver van hun woning (in het geval van een arbeidsmigrant ver van zijn Nederlandse woning) en daardoor onredelijk lange reistijden kunnen hebben en in zoverre bescherming behoeven.

De door FNV voorgestane uitleg van het begrip woning leidt in verband met de art. 50 en 51 CAO tot ongerijmde gevolgen. Zo zouden arbeidsmigranten wekelijks naar het buitenland mogen reizen, waarbij de werkgever hun een vergoeding van € 0,19 per kilometer moet verstrekken. Bovendien zouden deze werknemers het recht hebben om– behoudens het eerste uur per dag – in de tijd van de werkgever te reizen van de woning in bijvoorbeeld Polen naar het werk.

De voornoemde uitleg leidt niet tot ongelijke behandeling van arbeidsmigranten. Voor zowel Nederlandse als buitenlandse werknemers geldt immers dezelfde bepaling, waarbij voor de beide categorieën geldt dat het begrip woning de woning is waar zij in de tijd van hun arbeid (al dan niet tijdelijk) wonen. (rov. 5.5)

3.3

De middelen klagen over de wijze waarop het hof het begrip ‘woning’ in art. 55 lid 1 CAO heeft uitgelegd. Art. 55 CAO is algemeen verbindend verklaard (zie hiervoor in 3.1 onder (vii)) en bevat dus recht in de zin van art. 79 RO. De door het hof aan deze bepaling gegeven uitleg kan derhalve in cassatie op juistheid worden onderzocht.

3.4.1

Middel I klaagt dat het hof heeft miskend dat voor de uitleg van bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst ook dient te worden gelet op andere vormen van toelichting dan die onderdeel van de CAO vormen of daaraan zijn aangehecht, zoals stukken als waarop door FNV in deze procedure een beroep is gedaan, met name een gezamenlijke verklaring van cao-partijen die is gepubliceerd op de website van het betrokken handhavingsorgaan en (daarmee) voor iedereen kenbaar is.

3.4.2

Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een cao de zogenoemde cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. (Zie onder meer HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 (FNV/Condor), rov. 3.4 en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox), rov. 4.2-4.5.)

3.4.3

Anders dan het middel betoogt, kan bij de toepassing van de cao-norm geen betekenis worden toegekend aan andere stukken dan de tekst van de cao en de eventueel daarbij behorende toelichting. Dat wordt niet anders indien dergelijke andere stukken algemeen kenbaar zijn, afkomstig zijn van de gezamenlijke cao-partijen en bedoeld zijn om werkgevers en werknemers voor te lichten over de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Zij vormen ook dan immers geen deel van de uit te leggen rechtsbron (de tekst van de cao), en hebben evenmin de status van een bij die tekst behorende toelichting. Bij een andere opvatting zou voor degenen voor wie de cao geldt onvoldoende duidelijk zijn welke bronnen wel en welke niet bij de uitleg mogen worden betrokken. Gelet op de bestaansgrond van de cao-norm (zie het hiervoor genoemde arrest FNV/Condor, rov. 3.5) kan dit niet worden aanvaard. Het middel faalt daarom.

3.5.1

Middel II voert aan dat het hof aan het begrip ‘woning’ in art. 55 CAO een onjuiste uitleg heeft gegeven, omdat het heeft miskend dat de woning in het land waar de arbeidsmigrant zijn permanent verblijf houdt, zijn woning is of althans – afhankelijk van de omstandigheden – kan zijn en blijven. Volgens het middel is het hof ten onrechte voorbijgegaan aan de stellingen van FNV dat de Nederlandse verblijfplaats van de arbeidsmigrant naar haar aard tijdelijk is, en dat de werknemers na afloop van hun werkzaamheden, overeenkomstig de CAO, slechts kort mogen blijven op de plaats die [verweerster] voor hen heeft uitgekozen. De uitleg van het hof staat bovendien op gespannen voet met het woord ‘huiswaarts’ in art. 50 lid 5 CAO. Daarnaast leidt de uitleg van het hof tot ongelijke behandeling van buitenlandse werknemers.

3.5.2

Gelet op de bewoordingen van art. 55 CAO in het licht van de overige relevante bepalingen van de CAO, moet het begrip ‘woning’ in art. 55 lid 1 CAO aldus worden begrepen, dat het de plaats betreft waar de werknemer in de periode die het werk duurt, zijn reguliere verblijfplaats heeft. Dit kan de tijdelijke verblijfplaats zijn waarnaar de werknemer dagelijks na het werk terugkeert en waar hij slaapt, maar dit kan ook een verder van het werk gelegen woning of verblijfplaats zijn. Bij het bepalen welke van de verblijfplaatsen van de werknemer is aan te merken als ‘woning’ in de zin van art. 55 lid 1 CAO komt het aan op alle omstandigheden van het geval, waarbij onder meer van belang is waar de werknemer tijdens de duur van het werk doorgaans in het weekeinde, of tijdens een daarmee gelijk te stellen wekelijkse werkonderbreking, verblijft, en welke reisafstand bestaat tussen het werk en de mogelijk als ‘woning’ in aanmerking te nemen plaatsen. Deze uitleg sluit aan bij de woorden ‘dat dagelijks huiswaarts keren van de werknemer onredelijk zou zijn’ in art. 55 lid 1 CAO, bij de bepaling van art. 51 CAO dat de werknemer recht heeft op een reisurenvergoeding indien de reistijd tussen woning en werk meer dan zestig minuten bedraagt, en bij de bepaling in art. 50 lid 5 CAO dat de werknemer bedoeld in art. 55 lid 1, naast het reguliere woon-werkverkeer, het recht heeft tussendoor eenmaal per week op kosten van de werkgever naar huis te gaan. Deze bepalingen veronderstellen immers dat tussen het werk en het huis of de woning een in beginsel dagelijks, en in ieder geval wekelijks praktisch overbrugbare afstand bestaat. De ‘woning’ van een werknemer in de zin van art. 55 lid 1 CAO kan daardoor, anders dan het middel in de kern betoogt, een andere plaats zijn dan de gewone verblijfplaats van de werknemer. Bij dat laatste begrip gaat het immers om de plaats waar de werknemer het permanente centrum van zijn belangen heeft gevestigd met de bedoeling daaraan een vast karakter te geven. Niet van belang bij de toepassing van art. 55 lid 1 CAO is of de gewone verblijfplaats van de werknemer al dan niet in Nederland is gelegen. Van ongelijke behandeling tussen Nederlandse werknemers en werknemers uit andere lidstaten van de EU is dan ook geen sprake.

3.5.3

Uit het voorgaande volgt dat het middel faalt.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt FNV in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, als voorzitter, C.E. du Perron, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 4 mei 2018.