Hoge Raad, 25-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:106, 18/00758, 18/00718
Hoge Raad, 25-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:106, 18/00758, 18/00718
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 januari 2019
- Datum publicatie
- 25 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:106
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2017:3782, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1270, Gevolgd
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1271, Gevolgd
- Zaaknummer
- 18/00758
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Procesrecht. Mondelinge behandeling voor een van de drie raadsheren; HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264 en 3259. Voorwaardelijke ontbinding; herstel in hoger beroep. Kan rechter zelf de arbeidsovereenkomst herstellen? Verwijzing naar HR 25 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:80. Vrijheid rechter tijdstip van herstel te bepalen en voorzieningen te treffen; art. 7:683 lid 4 BW en art. 7:682 lid 6 BW; motiveringseisen. Gevoegde behandeling met 18/00718.
Uitspraak
25 januari 2019
Eerste Kamer
18/00718 en 18/00758
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
In zaak 18/00718 van:
[de werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
INVESTINFUTURE HOLDING B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
en in de zaak 18/00758 van:
INVESTINFUTURE HOLDING B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaten: mr. D. Rijpma en
mr. M.S. van der Keur,
t e g e n
[de werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als IIF Holding en de werknemer.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaken 5480306 RP VERZ 16-50746 en 5602231 RP VERZ 16-50850 van de kantonrechter te
Den Haag van 6 januari 2017, 16 januari 2017 en 27 februari 2017;
b. de beschikking in de zaak 200.215.593/01 van het gerechtshof Den Haag van 21 november 2017.
De beschikking van het hof is aan deze de beschikking gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben beide partijen afzonderlijk beroep in cassatie ingesteld.
De cassatierekesten zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
[de werknemer] heeft in zaak 18/00758 verzocht het beroep te verwerpen.
De Hoge Raad heeft de zaken gevoegd behandeld.
De conclusies van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekken in beide zaken tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
De advocaat van IIF Holding heeft in de zaak 18/00758 schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3 Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2-1.8. Kort weergegeven, gaat het om het volgende.
(i) Tussen partijen is in 2012 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten.
(ii) Op 22 september 2016 is de werknemer in een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders van IIF Holding ontslag aangezegd als bestuurder. Dat ontslag is later die dag per e-mail bevestigd.
(iii) De werknemer heeft zich niet bij zijn ontslag neergelegd.
De werknemer heeft in deze procedure – kort weergegeven – verzocht (primair) het door IIF Holding gegeven ontslag te vernietigen, (subsidiair) voor recht te verklaren dat het ontslag niet rechtmatig, althans onregelmatig is, en een billijke vergoeding toe te kennen. Voor het geval dat de werknemer als statutair bestuurder van IIF Holding moet worden aangemerkt en het ontslag stand zou houden, heeft de werknemer, voor zover in cassatie nog van belang, verzocht IIF Holding te veroordelen tot betaling van het salaris gedurende de in acht te nemen (wettelijke) opzegtermijn, en van een billijke vergoeding op grond van art. 7:681 BW.
IIF Holding heeft verweer gevoerd en, voor het geval zou komen vast te staan dat de werknemer niet als statutair bestuurder kan worden aangemerkt, in een zelfstandig tegenverzoek verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van (voor zover in cassatie van belang) art. 7:671b lid 1, onder a, BW in verbinding met art. 7:669 lid 1 en lid 3, onder e, BW (verwijtbaar handelen).
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer als statutair bestuurder van IIF Holding dient te worden beschouwd. Op grond hiervan heeft hij de verzoeken van de werknemer afgewezen, met uitzondering van de verzoeken die gegrond zijn op de stelling dat de werknemer als statutair bestuurder dient te worden aangemerkt. Hij heeft zich op grond van art. 2:241 BW onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar het team handel van de rechtbank. Op het tegenverzoek van IIF Holding heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden met ingang van 1 april 2017, ‘voor het geval komt vast te staan dat werknemer geen statutair bestuurder van werkgever is’.
Hij heeft deze ontbinding gebaseerd op verwijtbaar handelen van de werknemer in de zin van art. 7:669 lid 3, onder e, BW. De kantonrechter zag geen aanleiding aan de werknemer een billijke vergoeding toe te kennen, omdat van ernstig verwijtbaar handelen van IIF Holding niet is gebleken.
Tegen de beslissing tot voorwaardelijke ontbinding heeft de werknemer hoger beroep ingesteld. Hij heeft onder meer verzocht het dienstverband tussen partijen te herstellen. Het hof is tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken van zodanige omstandigheden dat van IIF Holding niet gevergd kan worden de overeenkomst in stand te houden. Het heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en heeft de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst hersteld met ingang van de datum van zijn beschikking, onder dezelfde voorwaarde als waaronder de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden.
Aan de beschikking van het hof is op 17 augustus 2017 een mondelinge behandeling voorafgegaan voor een raadsheer-commissaris. Partijen hebben aldaar hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnota’s. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Voor de mondelinge behandeling zijn partijen opgeroepen bij brief van 30 mei 2017.